4.4Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal eerst aan de hand van het dossier een oordeel geven over wat er op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld omtrent het gebeurde op 30 juni 2020. Vervolgens zal op basis daarvan worden gekomen tot een oordeel over wat er wel of niet bewezen kan worden verklaard van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Wie heeft er geschoten?
[naam 1] , (hierna [naam 1] ) het nichtje van verdachte en dochter van de broer van verdachte, [slachtoffer 1] , heeft op 30 juni 2020 als getuige een verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat zij omstreeks 1:30 uur wakker werd van drie knallen, dat zij gelijk naar haar slaapkamerraam liep en dat zij toen een dikkere man met donkere kleding en een donkerkleurige capuchon op zijn hoofd weg zag lopen.
[naam 1] is er van overtuigd dat deze man verdachte is. Zij herkende haar oom namelijk aan zijn unieke loopje. Ook herkende zij zijn fiets.
Op 7 januari 2021 is [naam 1] nogmaals als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en zij heeft toen herhaald dat zij haar oom en zijn fiets direct herkende. Zij herkende verdachte onder meer aan zijn postuur en hoe hij loopt. Verdachte beweegt met zijn hele bovenlichaam als hij loopt.Toen zij dit zag heeft [naam 1] gelijk tegen haar vader, [slachtoffer 1] gezegd: “
Het is [verdachte] , ik weet het zeker, ik heb hem gezien".
[slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ), de broer van verdachte, heeft op 30 juni 2019 aangifte gedaan en onder meer verklaard dat hij wakker werd van luid lawaai en dat hij toen drie keer een harde knal hoorde.Tegenover de politie heeft hij verklaard dat hij de camerabeelden van zijn woning heeft bekeken en dat hij daarop zijn broer, heeft herkend onder meer aan zijn motoriek, zijn regenjas met puntmuts die hij bij het vissen draagt en zijn fiets. Tijdens het lopen beweegt verdachte met zijn hele lichaam en [slachtoffer 1] zag dit ook aan de manier waarop verdachte op zijn fiets stapte waarbij hij als het ware de fiets een slinger geeft.
Op 7 januari 2021 is [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en hij heeft toen herhaald dat hij verdachte op de camerabeelden heeft herkend en daarbij de regenkleding van verdachte genoemd, die hij herkende omdat hij 30 jaar met verdachte heeft gevaren en weet dat verdachte op de boot groene regenkleding, een oliepak draagt.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen zijn door [slachtoffer 1] camerabeelden van zijn woning ter beschikking gesteld van 30 juni 2020 vanaf 01:36:21 uur.
Op deze beelden is te zien en/of te horen dat een persoon kennelijk 4 keer met een vuurwapen op de woning schiet. De schoten zijn te horen en er is vuur te zien, afkomstig uit de gestrekte rechterarm/hand van de persoon. Hierna is te zien hoe deze persoon op een fiets stapt die op enige afstand van de woning staat geparkeerd en vervolgens weg fietst.
Bij de doorzoeking op het schip van verdachte zijn onder meer een fiets en een jas van verdachte in beslag genomen.
Van deze fiets zijn drie foto’s gemaakt, die zijn vergeleken met de screenshots van de camerabeelden van de woning. Tussen de fiets van verdachte en de fiets op de screenshots zijn kenmerkende overeenkomsten waar te nemen. Zo hebben beide fietsen een damesframe met overeenkomstige vorm en grootte en een rekje voorop de fiets. De fiets van verdachte heeft opvallend witte velgen. Bij de fiets op het filmpje lichtten de velgen van de fiets opvallend fel op, zoals vaker te zien is bij lichtgekleurde en/of reflecterende oppervlakken welke gefilmd worden onder donkere omstandigheden.
Verder hebben beide fietsen een achterlicht/reflector op zowel het achterspatbord als op de achterzijde van de bagagedrager en ook de vorm van deze achterlichten/reflectoren zijn overeenkomstig. Het rechterhandvat van de fiets van verdachte ontbreekt. Bij de fiets op het filmpje lijkt het rechterhandvat te glimmen. Verder hebben beide fietsen een donkere, dichte kettingkast.
Ook de in beslag genomen jas vertoont overeenkomsten met de jas die werd gedragen door de schutter. Beide jassen hebben een capuchon in ‘puntvorm’, beide jassen zijn effen gekleurd en zijn middellang van lengte, tot op de billen. De jas op het filmpje lijkt van een dicht, licht weerkaatsend materiaal te zijn gemaakt. De jas van verdachte betreft een oliejas of regenjas.
Door [getuige 1] van het bedrijf [bedrijf] aan [adres 3] te Genemuiden zijn ook camerabeelden ter beschikking gesteld. Dit betreft beelden van de camera’s die zicht hebben op het begin van de oprit van de woning van aangever [slachtoffer 1] .
Op de beelden van 30 juni 2020 rondom het tijdstip van de beschieting is te zien dat de schutter aan komt fietsen, zijn fiets neerzet aan het begin van de oprit en even later weer weg fietst in dezelfde richting als waar hij vandaan was gekomen.
Op de beelden is een sterke reflectie van het voorwiel te zien. Het voorwiel licht heel sterk op terwijl het achterwiel nauwelijks oplicht.
Vervolgens is door de politie onderzocht of de reflectie van de wielen op de beelden overeenkomt met de reflectie van de inbeslaggenomen fiets van verdachte, door op 8 juli 2020 met de in beslag genomen fiets rond dezelfde tijd op dezelfde plaats te fietsen en de beelden hiervan op te vragen. Op zowel de beelden van 30 juni 2020 als de beelden van 8 juli 2020 is te zien dat de reflectie van de wielen vrijwel identiek is. Ook op de beelden van 8 juli 2020 licht het voorwiel van de fiets sterk op terwijl het achterwiel nauwelijks oplicht.
De onder verdachte in beslag genomen jas is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. De binnen- en buitenkant van de mouwen, en de binnenkant van het linker voorpand zijn bemonsterd met stubs uit onderzoekssets schiethanden.
Er worden twee categorieën anorganische schotrestdeeltjes onderscheiden; categorie A- en categorie B-deeltjes. Categorie A-deeltjes zijn deeltjes met een elementsamenstelling en morfologie die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes. Van deze deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces.
Categorie B-deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie in aanmerking komen voor schotresten. Van deze deeltjes zijn echter ook andere bronnen van herkomst bekend.
Op de stubs waarmee de jas bemonsterd is, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. Op de stubs waarmee de buitenkant van de mouwen zijn bemonsterd, is één categorie A-deeltje aangetroffen en op de subs waarmee de binnenkant van de mouwen zijn bemonsterd zijn twee categorie A-deeltjes aangetroffen.
Een deel van de aangetroffen categorie B deeltjes past bij de categorie A deeltjes.
Het schotrestenonderzoek werd beschouwd aan de hand van een set hypothesen, waarbij een uitspraak is gedaan over de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de hypothesen.
Op basis van de vraagstelling zijn de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de jas zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de jas zijn géén schotresten aanwezig.
Op basis van de kenmerken van de verzameling aangetroffen deeltjes, de beschikbare literatuur en de ervaring op het NFI in zaakonderzoek is het naar het oordeel van de NFI deskundige zeer veel waarschijnlijker de verzameling deeltjes aan te treffen wanneer hypothese 1 (wel schotresten aanwezig) waar is, dan wanneer hypothese 2 (géén schotresten aanwezig) waar is.
[getuige 2] heeft op 3 juli 2020 als getuige een verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat verdachte hem had verteld dat hij in het bezit was van een vuurwapen.
Op 7 januari 2021 is [getuige 2] nogmaals als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en hij heeft toen verklaard dat verdachte via de app heeft gezegd dat hij een vuurwapen had en dat verdachte ook al eens had geappt dat de enige oplossing om van zijn broers af te komen was om ze neer te leggen.
Het oordeel van de rechtbank:
Gelet op de uit voormelde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de schutter is geweest.
De verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 1] kunnen als betrouwbaar worden aangemerkt. Zij hebben bij de politie en de rechter-commissaris uitvoerig en gedetailleerd verklaard op grond van welke omstandigheden zij verdachte hebben herkend als de schutter.
Dat er een aantal punten in de wijze van herkenning door [slachtoffer 1] niet geheel lijken te kloppen (zoals de omstandigheden dat hij verdachte op de beelden herkent aan het brilletje en de groene regenjas, terwijl er op de beelden geen bril is te zien en de kleur groen gelet op de zwart-wit beelden evenmin valt te zien), doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn herkenning.
De verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 1] worden door andere bewijsmiddelen ondersteund. De onder verdachte in beslag genomen fiets en jas komen exact overeen met de jas en de fiets die is te zien op de beelden.
Dat op de beelden een logo te zien is heeft de rechtbank niet kunnen waarnemen. Wel is op de beelden een kort moment enige reflectie op de linkerborstkast te zien. Dit valt echter
zeer wel door andere omstandigheden te verklaren, zoals door het gladde licht weerkaatsende materiaal van het regenpak.
Daarnaast worden genoemde verklaringen ondersteund door objectief forensisch bewijs, te weten de conclusie van het schotrestenonderzoek.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de schotresten op zijn regenjas wellicht kunnen zijn veroorzaakt door het alarmpistool dat hij gebruikt om vogels weg te jagen, maar de rechtbank acht deze verklaring, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen en gelet op het moment waarop verdachte met deze verklaring is gekomen, namelijk heel kort voor de zitting pas, niet geloofwaardig.
Uit de verklaringen van verdachte noch uit het onderzoek van de politie is voor enige van de redengevende bevindingen die tot de slotsom leiden dat verdachte de schutter is geweest een redelijke verklaring gebleken die de redengevendheid van die bevinding zou kunnen ontzenuwen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de schutter is geweest.
De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is hoe het handelen van verdachte valt te kwalificeren in het licht van de tenlastelegging. In dit kader stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Er is forensisch onderzoek aan de woning gelegen aan [adres 2] te Genemuiden verricht en hieruit blijkt het volgende.
Bij het raam links naast de voordeur, op het kozijn van het rolgordijn, aan de rechterzijde, is een inslag in het metaal aangetroffen.
In het bovenste raam van de voordeur is een rond gat in de ruit aangetroffen. Achter de voordeur, aan de linkerzijde van de hal, is een perforatie in het doek van een schilderij aangetroffen. Bij het verwijderen van het schilderij viel uit het frame een projectiel.
In het eerste raam aan de rechterzijde van de voordeur is in de hor, aan de onderzijde, een inslag in het metaal aangetroffen.
In het tweede raam aan de rechterzijde van de voordeur is in het linker kozijn van het rolgordijn een inslag in het metaal en in de steen van de woning aangetroffen.
Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal van bevindingen sliep [naam 1] ten tijde van het schieten in de kamer die zich bevindt achter de twee beschoten ramen rechts naast de voordeur. De rolluiken voor deze ramen waren half open. Haar broer [slachtoffer 2] sliep in de kamer links van de voordeur. De rolluik van zijn kamer was geheel gesloten.
De overige gezinsleden; [slachtoffer 1] , zoon [naam 2] en [naam 3] sliepen op andere plaatsen in de woning.
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de broer van verdachte en diens gezin – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft als ongeoefende schutter midden in de nacht een viertal kogels op de woning van zijn broer en diens gezin afgevuurd. Hij heeft op korte afstand in de richting van de voordeur en een drietal ramen geschoten. Achter deze ramen lagen twee gezinsleden te slapen. Onder die omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat één of meerdere bewoners door de kogels dodelijk getroffen zouden worden.
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners ook bewust aanvaard. Verdachte wist namelijk dat zijn broer met zijn gezin in de woning woonde.Gelet op de voor de deur geparkeerde auto’sen het nachtelijke tijdstip kon hij er vanuit gaan dat zijn boer in diens gezinsleden thuis lagen te slapen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van alle bewoners die op dat moment in de woning lagen te slapen, aangezien verdachte niet bekend was met de indeling van de woning en dus niet wist wie in welk vertrek lag te slapen.
De onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] , [naam 1] en [slachtoffer 2] ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de camerabeelden, het forensisch sporenbeeld op de plaats delict en de vondst van een projectiel in het schilderij, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Het onder 3 ten laste gelegde is daarom ook wettig en overtuigend bewezen.