ECLI:NL:RBOVE:2021:640

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
08.170527.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door schieten op woning tijdens familieruzie

De rechtbank Overijssel heeft op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte schoot op 30 juni 2020 meerdere keren met een vuurwapen op de woning van zijn broer in Genemuiden, waar op dat moment vijf gezinsleden sliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners heeft aanvaard, wat resulteerde in een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar. Naast de gevangenisstraf legde de rechtbank een contact- en locatieverbod op en een schadevergoeding van ruim 6500 euro aan de slachtoffers. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder schotresten op de jas van de verdachte. De verdachte ontkende de schutter te zijn, maar de rechtbank achtte de bewijzen overtuigend en concludeerde dat hij de schutter was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, wat leidde tot een zware straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.170527.20 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 november 2020 en 15 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 2 februari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en andere personen te doden dan wel heeft geprobeerd hun zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen vier maal op hun woning te schieten.
feit 2:[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en/of andere personen heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling door vier maal op hun woning te schieten.
feit 3: een vuurwapen en munitie in zijn bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (te weten zijn, verdachtes, broer) en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte

- met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning (gelegen aan [adres 2]

) van die [slachtoffer 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte
- met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning(gelegen aan [adres 2]
[adres 2] ) van die [slachtoffer 1] geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning (gelegen aan [adres 2] ) van die [slachtoffer 1] geschoten (terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (op de begane grond) en/of [slachtoffer 1] in voornoemde woning lagen te slapen);

3

hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, althans een vuurwapen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet, wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 30 juni 2020 om 01:36 uur is er op de woning van de broer van verdachte, [slachtoffer 1] , gelegen aan [adres 2] te Genemuiden geschoten terwijl er op dat moment vijf personen in de woning lagen te slapen. Er is vier keer geschoten, maar er werden geen personen geraakt.
Verdachte is in beeld gekomen als de vermoedelijke schutter op basis van camerabeelden, getuigenverklaringen en schotrestenonderzoek. Verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting ontkend dat hij de schutter is geweest.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1] .
De rechtbank zal eerst aan de hand van het dossier een oordeel geven over wat er op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld omtrent het gebeurde op 30 juni 2020. Vervolgens zal op basis daarvan worden gekomen tot een oordeel over wat er wel of niet bewezen kan worden verklaard van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Wie heeft er geschoten?
[naam 1] , (hierna [naam 1] ) het nichtje van verdachte en dochter van de broer van verdachte, [slachtoffer 1] , heeft op 30 juni 2020 als getuige een verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat zij omstreeks 1:30 uur wakker werd van drie knallen, dat zij gelijk naar haar slaapkamerraam liep en dat zij toen een dikkere man met donkere kleding en een donkerkleurige capuchon op zijn hoofd weg zag lopen.
[naam 1] is er van overtuigd dat deze man verdachte is. Zij herkende haar oom namelijk aan zijn unieke loopje. Ook herkende zij zijn fiets. [2]
Op 7 januari 2021 is [naam 1] nogmaals als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en zij heeft toen herhaald dat zij haar oom en zijn fiets direct herkende. Zij herkende verdachte onder meer aan zijn postuur en hoe hij loopt. Verdachte beweegt met zijn hele bovenlichaam als hij loopt. [3] Toen zij dit zag heeft [naam 1] gelijk tegen haar vader, [slachtoffer 1] gezegd: “
Het is [verdachte] , ik weet het zeker, ik heb hem gezien". [4]
[slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ), de broer van verdachte, heeft op 30 juni 2019 aangifte gedaan en onder meer verklaard dat hij wakker werd van luid lawaai en dat hij toen drie keer een harde knal hoorde. [5] Tegenover de politie heeft hij verklaard dat hij de camerabeelden van zijn woning heeft bekeken en dat hij daarop zijn broer, heeft herkend onder meer aan zijn motoriek, zijn regenjas met puntmuts die hij bij het vissen draagt en zijn fiets. Tijdens het lopen beweegt verdachte met zijn hele lichaam en [slachtoffer 1] zag dit ook aan de manier waarop verdachte op zijn fiets stapte waarbij hij als het ware de fiets een slinger geeft. [6]
Op 7 januari 2021 is [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en hij heeft toen herhaald dat hij verdachte op de camerabeelden heeft herkend en daarbij de regenkleding van verdachte genoemd, die hij herkende omdat hij 30 jaar met verdachte heeft gevaren en weet dat verdachte op de boot groene regenkleding, een oliepak draagt. [7]
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen zijn door [slachtoffer 1] camerabeelden van zijn woning ter beschikking gesteld van 30 juni 2020 vanaf 01:36:21 uur. [8]
Op deze beelden is te zien en/of te horen dat een persoon kennelijk 4 keer met een vuurwapen op de woning schiet. De schoten zijn te horen en er is vuur te zien, afkomstig uit de gestrekte rechterarm/hand van de persoon. Hierna is te zien hoe deze persoon op een fiets stapt die op enige afstand van de woning staat geparkeerd en vervolgens weg fietst. [9]
Bij de doorzoeking op het schip van verdachte zijn onder meer een fiets en een jas van verdachte in beslag genomen. [10]
Van deze fiets zijn drie foto’s gemaakt, die zijn vergeleken met de screenshots van de camerabeelden van de woning. Tussen de fiets van verdachte en de fiets op de screenshots zijn kenmerkende overeenkomsten waar te nemen. Zo hebben beide fietsen een damesframe met overeenkomstige vorm en grootte en een rekje voorop de fiets. De fiets van verdachte heeft opvallend witte velgen. Bij de fiets op het filmpje lichtten de velgen van de fiets opvallend fel op, zoals vaker te zien is bij lichtgekleurde en/of reflecterende oppervlakken welke gefilmd worden onder donkere omstandigheden.
Verder hebben beide fietsen een achterlicht/reflector op zowel het achterspatbord als op de achterzijde van de bagagedrager en ook de vorm van deze achterlichten/reflectoren zijn overeenkomstig. Het rechterhandvat van de fiets van verdachte ontbreekt. Bij de fiets op het filmpje lijkt het rechterhandvat te glimmen. Verder hebben beide fietsen een donkere, dichte kettingkast.
Ook de in beslag genomen jas vertoont overeenkomsten met de jas die werd gedragen door de schutter. Beide jassen hebben een capuchon in ‘puntvorm’, beide jassen zijn effen gekleurd en zijn middellang van lengte, tot op de billen. De jas op het filmpje lijkt van een dicht, licht weerkaatsend materiaal te zijn gemaakt. De jas van verdachte betreft een oliejas of regenjas. [11]
Door [getuige 1] van het bedrijf [bedrijf] aan [adres 3] te Genemuiden zijn ook camerabeelden ter beschikking gesteld. Dit betreft beelden van de camera’s die zicht hebben op het begin van de oprit van de woning van aangever [slachtoffer 1] . [12]
Op de beelden van 30 juni 2020 rondom het tijdstip van de beschieting is te zien dat de schutter aan komt fietsen, zijn fiets neerzet aan het begin van de oprit en even later weer weg fietst in dezelfde richting als waar hij vandaan was gekomen.
Op de beelden is een sterke reflectie van het voorwiel te zien. Het voorwiel licht heel sterk op terwijl het achterwiel nauwelijks oplicht.
Vervolgens is door de politie onderzocht of de reflectie van de wielen op de beelden overeenkomt met de reflectie van de inbeslaggenomen fiets van verdachte, door op 8 juli 2020 met de in beslag genomen fiets rond dezelfde tijd op dezelfde plaats te fietsen en de beelden hiervan op te vragen. Op zowel de beelden van 30 juni 2020 als de beelden van 8 juli 2020 is te zien dat de reflectie van de wielen vrijwel identiek is. Ook op de beelden van 8 juli 2020 licht het voorwiel van de fiets sterk op terwijl het achterwiel nauwelijks oplicht. [13]
De onder verdachte in beslag genomen jas is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. De binnen- en buitenkant van de mouwen, en de binnenkant van het linker voorpand zijn bemonsterd met stubs uit onderzoekssets schiethanden.
Er worden twee categorieën anorganische schotrestdeeltjes onderscheiden; categorie A- en categorie B-deeltjes. Categorie A-deeltjes zijn deeltjes met een elementsamenstelling en morfologie die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes. Van deze deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces.
Categorie B-deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie in aanmerking komen voor schotresten. Van deze deeltjes zijn echter ook andere bronnen van herkomst bekend.
Op de stubs waarmee de jas bemonsterd is, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. Op de stubs waarmee de buitenkant van de mouwen zijn bemonsterd, is één categorie A-deeltje aangetroffen en op de subs waarmee de binnenkant van de mouwen zijn bemonsterd zijn twee categorie A-deeltjes aangetroffen.
Een deel van de aangetroffen categorie B deeltjes past bij de categorie A deeltjes.
Het schotrestenonderzoek werd beschouwd aan de hand van een set hypothesen, waarbij een uitspraak is gedaan over de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de hypothesen.
Op basis van de vraagstelling zijn de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de jas zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de jas zijn géén schotresten aanwezig.
Op basis van de kenmerken van de verzameling aangetroffen deeltjes, de beschikbare literatuur en de ervaring op het NFI in zaakonderzoek is het naar het oordeel van de NFI deskundige zeer veel waarschijnlijker de verzameling deeltjes aan te treffen wanneer hypothese 1 (wel schotresten aanwezig) waar is, dan wanneer hypothese 2 (géén schotresten aanwezig) waar is. [14]
[getuige 2] heeft op 3 juli 2020 als getuige een verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat verdachte hem had verteld dat hij in het bezit was van een vuurwapen. [15]
Op 7 januari 2021 is [getuige 2] nogmaals als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en hij heeft toen verklaard dat verdachte via de app heeft gezegd dat hij een vuurwapen had en dat verdachte ook al eens had geappt dat de enige oplossing om van zijn broers af te komen was om ze neer te leggen. [16]
Het oordeel van de rechtbank:
Gelet op de uit voormelde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de schutter is geweest.
De verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 1] kunnen als betrouwbaar worden aangemerkt. Zij hebben bij de politie en de rechter-commissaris uitvoerig en gedetailleerd verklaard op grond van welke omstandigheden zij verdachte hebben herkend als de schutter.
Dat er een aantal punten in de wijze van herkenning door [slachtoffer 1] niet geheel lijken te kloppen (zoals de omstandigheden dat hij verdachte op de beelden herkent aan het brilletje en de groene regenjas, terwijl er op de beelden geen bril is te zien en de kleur groen gelet op de zwart-wit beelden evenmin valt te zien), doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn herkenning.
De verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 1] worden door andere bewijsmiddelen ondersteund. De onder verdachte in beslag genomen fiets en jas komen exact overeen met de jas en de fiets die is te zien op de beelden.
Dat op de beelden een logo te zien is heeft de rechtbank niet kunnen waarnemen. Wel is op de beelden een kort moment enige reflectie op de linkerborstkast te zien. Dit valt echter
zeer wel door andere omstandigheden te verklaren, zoals door het gladde licht weerkaatsende materiaal van het regenpak.
Daarnaast worden genoemde verklaringen ondersteund door objectief forensisch bewijs, te weten de conclusie van het schotrestenonderzoek.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de schotresten op zijn regenjas wellicht kunnen zijn veroorzaakt door het alarmpistool dat hij gebruikt om vogels weg te jagen, maar de rechtbank acht deze verklaring, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen en gelet op het moment waarop verdachte met deze verklaring is gekomen, namelijk heel kort voor de zitting pas, niet geloofwaardig.
Uit de verklaringen van verdachte noch uit het onderzoek van de politie is voor enige van de redengevende bevindingen die tot de slotsom leiden dat verdachte de schutter is geweest een redelijke verklaring gebleken die de redengevendheid van die bevinding zou kunnen ontzenuwen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de schutter is geweest.
De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is hoe het handelen van verdachte valt te kwalificeren in het licht van de tenlastelegging. In dit kader stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Er is forensisch onderzoek aan de woning gelegen aan [adres 2] te Genemuiden verricht en hieruit blijkt het volgende.
Bij het raam links naast de voordeur, op het kozijn van het rolgordijn, aan de rechterzijde, is een inslag in het metaal aangetroffen.
In het bovenste raam van de voordeur is een rond gat in de ruit aangetroffen. Achter de voordeur, aan de linkerzijde van de hal, is een perforatie in het doek van een schilderij aangetroffen. Bij het verwijderen van het schilderij viel uit het frame een projectiel.
In het eerste raam aan de rechterzijde van de voordeur is in de hor, aan de onderzijde, een inslag in het metaal aangetroffen.
In het tweede raam aan de rechterzijde van de voordeur is in het linker kozijn van het rolgordijn een inslag in het metaal en in de steen van de woning aangetroffen. [17]
Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal van bevindingen sliep [naam 1] ten tijde van het schieten in de kamer die zich bevindt achter de twee beschoten ramen rechts naast de voordeur. De rolluiken voor deze ramen waren half open. Haar broer [slachtoffer 2] sliep in de kamer links van de voordeur. De rolluik van zijn kamer was geheel gesloten. [18]
De overige gezinsleden; [slachtoffer 1] , zoon [naam 2] en [naam 3] sliepen op andere plaatsen in de woning. [19]
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de broer van verdachte en diens gezin – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft als ongeoefende schutter midden in de nacht een viertal kogels op de woning van zijn broer en diens gezin afgevuurd. Hij heeft op korte afstand in de richting van de voordeur en een drietal ramen geschoten. Achter deze ramen lagen twee gezinsleden te slapen. Onder die omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat één of meerdere bewoners door de kogels dodelijk getroffen zouden worden.
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners ook bewust aanvaard. Verdachte wist namelijk dat zijn broer met zijn gezin in de woning woonde. [20] Gelet op de voor de deur geparkeerde auto’s [21] en het nachtelijke tijdstip kon hij er vanuit gaan dat zijn boer in diens gezinsleden thuis lagen te slapen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van alle bewoners die op dat moment in de woning lagen te slapen, aangezien verdachte niet bekend was met de indeling van de woning en dus niet wist wie in welk vertrek lag te slapen.
De onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] , [naam 1] en [slachtoffer 2] ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de camerabeelden, het forensisch sporenbeeld op de plaats delict en de vondst van een projectiel in het schilderij [22] , acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Het onder 3 ten laste gelegde is daarom ook wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (te weten zijn, verdachtes, broer) en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en andere personen opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen 4 (vier) maal, op de woning gelegen aan [adres 2] van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, met een vuurwapen 4 (vier) maal op de woning gelegen aan [adres 2] van die [slachtoffer 1] geschoten (terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (op de begane grond) en [slachtoffer 1] in voornoemde woning lagen te slapen);
3.
hij op 30 juni 2020 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet, wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair:
het misdrijf:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
2.
het misdrijf,
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3.
Het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorlopige hechtenis.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod rondom diens woning gelegen aan [adres 2] te Genemuiden, gedurende een periode van vijf jaren, waarbij per overtreding van de maatregel één week hechtenis zal worden toegepast.
Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om bij de einduitspraak de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om het verzoek van de officier van justitie om
de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen af te wijzen. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte zich altijd aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en verdacht zijn bedrijf zal verliezen als hij opnieuw komt vast te zitten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Aan de basis van het onderhavige voorval staat een familievete tussen verdachte en zijn twee broers. Uiteindelijk heeft verdachte zich op 30 juni 2020 schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft vier maal met een vuurwapen op de woning van zijn broer [slachtoffer 1] geschoten waarin op dat moment zijn broer en vier andere gezinsleden lagen te slapen.
Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen en er zelfs niemand door de kogels is geraakt, is slechts een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan verdachte is te danken, aangezien hij gericht op de ramen van de woning heeft geschoten.
Verdachte heeft met zijn handelen enorme angst en gevoelens van onveiligheid bij het gezin van zijn broer veroorzaakt, zoals ook blijkt uit het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht.
Ook is het een feit van algemene bekendheid dat door gedragingen als de onderhavige gevoelens van maatschappelijke onrust en onveiligheid ontstaan, in het bijzonder bij omwonenden van de woning.
Door zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging met de dood. Bij deze feiten is sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het bepaalde in dit artikel zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, in dit geval poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte zonder meer een gevangenisstraf van substantiële duur toe. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 10 december 2020 waaruit onder meer blijkt dat verdachte bij vonnis van 18 juni 2019 door deze rechtbank is veroordeeld ter zake van belaging, meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en brandstichting meermalen gepleegd. Daarnaast is verdachte op 15 januari 2016 door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van eenvoudige belediging.
Doordat verdachte welbewust niet heeft willen meewerken aan het persoonlijkheids-onderzoek en het reclasseringsonderzoek, heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in zijn psychische gesteldheid en drijfveren die hem tot zijn daad hebben gebracht. Daardoor bestaat ook niet de mogelijkheid om te onderzoeken of en in hoeverre er in de toekomst herhalingsgevaar bestaat en of dit gevaar misschien door middel van een eventuele behandeling zou kunnen worden afgewend, in plaats van door het opleggen van een gevangenisstraf. Derhalve blijft geen andere mogelijkheid over dan om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zo lang als redelijkerwijs passend en geboden is uit een oogpunt van vergelding, preventie en beveiliging van de samenleving. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank aanleiding om een forsere gevangenisstraf op te leggen dan geëist.
Al met al ziet de rechtbank aanleiding om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren op te leggen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten. Deze maatregel behelst een contactverbod en een locatieverbod.
Het contactverbod houdt in dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met de bewoners van [adres 2] te Genemuiden te weten:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1971;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1969;
- [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum 4] 1998;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2003 en
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 6] 2000.
Het locatieverbod houdt in de verdachte zich niet zal ophouden op de locatie [adres 2] te Genemuiden en binnen een straal van 250 meter van deze woning.
Het verbod geldt voor de duur van vijf jaar. Wanneer verdachte het contact- of locatieverbod overtreedt zal hem vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week per overtreding, met een maximum van zes (6) maanden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.643,72 (tweeduizend zeshonderd en drieënveertig euro en tweeënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 491,87 ( vervangingskosten ruit);
- € 863,00 ( reparatiekosten ten behoeve van ruit);
- € 288,85 ( herstellen schilderwerk toegangsdeur en kozijn);
Wegens immateriële schade wordt door [slachtoffer 1] een bedrag van € 1000,-- gevorderd.
Daarnaast hebben [slachtoffer 3] , [naam 2] , [slachtoffer 2] en [naam 3] zich ook ieder afzonderlijk als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vorderen verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen allen geheel dienen te worden toegewezen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geen standpunt ingenomen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom voor wat betreft [slachtoffer 1] toewijzen tot een bedrag van € 2.643,72 en voor de overige benadeelde partijen tot een bedrag van telkens € 1.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij eerdere beslissing geschorst. Gelet op de veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer behoren te prevaleren boven de belangen van strafvordering. De schorsing van de voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 57, 38v en 38w Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt verdachte op de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat hij voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1971, [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1969, [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum 4] 1998, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2003 en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 6] 2000, allen wonende aan [adres 2] te Genemuiden,
en dat verdachte zich niet zal ophouden op de locatie [adres 2] te Genemuiden en binnen een straal van 250 meter daarvan;
- bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 2.643,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.643,72,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 36 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 3] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 2] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding benadeelde partij [naam 2] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] , (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding benadeelde partij [naam 3] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] , (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, districtrecherche IJsselland, met nummer PL0600-2020301431. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina’s 9 en 10.
3.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 7 januari 2021, inhoudende de door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring (RC-20/1419).
4.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 7 januari 2021, inhoudende de door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring (RC-20/1419).
5.Pagina’s 9 en 10.
6.Pagina’s 20 en 21.
7.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 7 januari 2021, inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring (RC-20/1419).
8.Pagina’s 35 tot en met 37
9.Pagina’s 42
10.Pagina’s 62 en 66
11.Het bij het proces-verbaal raadkamer gevoegde proces-verbaal van bevindingen PL0600-2020301431-41.
12.Pagina 42 tot en met 52
13.Pagina 53 tot en met 57
14.Het rapport ‘Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Genemuiden op 30 juni 2020’ van 4 september 2020 van het NFI opgesteld door ing. R.C. Roepnarain, NFI deskundige.
15.Pagina 59.
16.Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 7 januari 2021, inhoudende de door [getuige 2] afgelegde verklaring (RC-20/1419).
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Genemuiden) d.d. 21 augustus 2020, proces-verbaal nummer: PL0600-20200301431-5 52 (zie foto 13 voor het in het schilderij aangetroffen profiel en foto 14 voor wat betreft aangetroffen fragmenten in de hal, afkomstig van een projectiel of projectielen)
18.Dossierpagina’s 28 en 33
19.Dossierpagina 33 en de toelichting in de voegingsformulieren benadeelde partij
20.Dossierpagina 117
21.Dossierpagina 36
22.Dossierpagina 33