ECLI:NL:RBOVE:2021:649

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
8403670 \ CV EXPL 20-1229
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van resterende koopsom na verkoop klantenbestand voor glasbewassing

In deze kantonzaak vordert eiser [A] betaling van de resterende koopsom van € 6.000,00 van gedaagde [B] na de verkoop van een klantenbestand voor glasbewassing. De verkoopprijs was vastgesteld op € 9.000,00, waarvan [B] slechts € 3.000,00 heeft betaald. [A] stelt dat [B] in gebreke is gebleven en vordert daarnaast wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde [B] heeft een tegeneis ingesteld, waarin hij stelt dat [A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, onder andere door het niet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en het niet volledig aanleveren van klantgegevens. De kantonrechter heeft op 9 februari 2021 geoordeeld dat [A] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst is nagekomen en heeft de vordering van [A] toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de tekortkomingen van [B] niet voldoende zijn onderbouwd en dat de AVG geen grond voor ontbinding van de overeenkomst oplevert. De kantonrechter heeft [B] veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en heeft de kosten van de procedure aan [B] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8403670 \ CV EXPL 20-1229
Vonnis van 9 februari 2021
in de zaak van
[A], h.o.d.n.
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen
[A],
gemachtigde: mr. M.A. Kerkdijk,
tegen
[B], h.o.d.n.
TE [Y],
wonende en gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen
[B],
gemachtigde: mr. J.M. Eerkes.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 28 juli 2020. De kantonrechter heeft daarin bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Zowel [A] als [B] is aanwezig geweest, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van [B] heeft zijn pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat hij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Het is niet gelukt om vonnis te wijzen op de datum die eerder aan partijen is meegedeeld. Daarom wordt de beslissing vandaag in dit vonnis opgenomen en toegelicht aan partijen.

2.De beoordeling

Waarover gaat deze zaak?

2.1.
[A] heeft zijn klantenbestand aan [B] verkocht voor een bedrag van € 9.000,00. [B] heeft € 3.000,00 betaald, maar weigert om nog meer voor het klantenbestand te betalen. Daarom wil [A] dat de kantonrechter [B] veroordeelt om het restant van € 6.000,00 te betalen, vermeerderd met rente en kosten. [B] heeft een tegeneis (eis in reconventie) ingesteld, die erop neerkomt dat de kantonrechter moet bepalen dat hij niets meer aan [A] is verschuldigd.
Wat aan het geschil is voorafgegaan.
2.2.
[A] hield zich bezig met glasbewassing van ongeveer 240 particuliere adressen in de regio’s Hardenberg, Ommen en Lemelerveld. [A] heeft besloten om zich voortaan meer te richten op ongediertebestrijding. Om die reden bood hij zijn klantenbestand te koop aan. Eind augustus 2019 heeft [B] daarvoor een prijs geboden van € 9.000,00 inclusief btw, te betalen in drie termijnen.
2.3.
Begin september 2019 is [B] begonnen met ramen wassen van de klanten van [A] . Op 19 september 2019 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst gesloten die gaat over de overdracht van het klantenbestand.
2.4.
[B] heeft de eerste termijn, een bedrag van € 3.000,00, aan [A] voldaan. Hij weigert het restant aan [A] te voldoen, ondanks [A] aanmaningen daartoe.
Wat [A] wil.
2.5.
[A] wil dat de kantonrechter [B] veroordeelt om € 6.000,00 aan hem te betalen. Omdat [B] niet op tijd heeft betaald, is hij volgens [A] ook vergoeding verschuldigd van de wettelijke handelsrente en daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten (€ 816,75 inclusief btw). Tot slot wil [A] dat [B] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, een bedrag aan nakosten daaronder begrepen.
Het verweer daartegen van [B] .
2.6.
[B] heeft aangevoerd dat [A] op drie punten in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomst is tekort geschoten. [B] is van mening dat hij daarom kan volstaan met de door hem gedane deelbetaling van € 3.000,00, en dat hij verder niets meer aan [A] verschuldigd is. Volgens [B] is [A] op de volgende drie punten tekort geschoten.
2.6.1.
Op de eerste plaats voldoet de overdracht van het klantenbestand niet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De gegevens van de particuliere klanten uit het klantenbestand van [A] vallen onder de werkingssfeer van de AVG. Dat brengt mee dat [A] aan de klanten toestemming had moeten vragen om de gegevens aan [B] te mogen verstrekken. Volgens [B] kan [A] zich niet beroepen op het ‘gerechtvaardigd belang’ uit de AVG, die hem van die verplichting vrijstelt. Er kleeft daarom een gebrek aan de nakoming van de overeenkomst.
2.6.2.
Op de tweede plaats zijn de gegevens uit het klantenbestand niet volledig en in de juiste vorm verstrekt. [B] wilde de gegevens digitaal ontvangen, maar [A] heeft een papieren uitdraai van het klantenbestand overhandigd. Voorts is niet bij iedere klant de volledige naam vermeld of een e-mailadres.
2.6.3.
Tot slot beantwoordt het klantenbestand niet aan de verwachtingen die [B] daarvan mocht hebben. [B] ging ervan uit ongeveer 240 klanten (minus 10% uitval) over te nemen van [A] en voortaan te kunnen bedienen. Gebleken is echter dat ongeveer tweederde van de aangedragen klanten de diensten van [B] niet wenst af te nemen. Dat is volgens [B] aan te merken als een gebrek in de uitvoering van de overeenkomst.
De tegenvordering van [B] .
2.7.
[B] heeft [A] met een brief van 1 mei 2020 in gebreke gesteld en gesommeerd alsnog een deugdelijk klantenbestand te verstrekken. [B] stelt [A] daarbij in het vooruitzicht dat hij de koopovereenkomst gedeeltelijk zal ontbinden als [A] niet reageert op deze ingebrekestelling.
2.8.
Als tegeneis wil [B] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de koopovereenkomst per 15 mei 2020 gedeeltelijk is ontbonden, waarbij de koopprijs is verminderd met € 6.000,00. Als de kantonrechter die vordering afwijst, wil [B] (subsidiair) dat de kantonrechter de koopovereenkomst alsnog gedeeltelijk ontbindt, dan wel (meer subsidiair) de overeenkomst gedeeltelijk vernietigt c.q. wijzigt ter opheffing van het nadeel dat [B] heeft geleden (€ 6.000,00).
2.9.
Bij een en ander vordert [B] dat [A] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
Het oordeel van de kantonrechter.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [A] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst afdoende is nagekomen. Hij heeft daarom recht op betaling van de overeengekomen koopsom, zodat de kantonrechter [B] zal veroordelen tot betaling van € 6.000,00, vermeerderd met rente en kosten. [B] is de partij die in het ongelijk is gesteld, zowel in conventie als in reconventie. Hij wordt daarom in de kosten van deze procedure veroordeeld. De kantonrechter zal zijn oordeel hierna nader toelichten.
De rol van de AVG.
2.11.
Door de AVG hebben mensen meer mogelijkheden gekregen om voor zichzelf op te komen bij de verwerking van hun gegevens. Hun privacyrechten zijn namelijk versterkt en uitgebreid. Het is maar de vraag of het [A] was toegestaan om de gegevens van de particuliere klanten aan een derde te verstrekken zonder in strijd te handelen met de AVG. In de regel is voor het verwerken van persoonsgegevens namelijk toestemming nodig, tenzij sprake is van een gerechtvaardigd belang.
2.12.
Het gegeven dat aan klanten geen toestemming is gevraagd, levert echter geen gebrek in de nakoming van de overeenkomst op. In de eerste plaats is dat zo omdat dit voor [A] en [B] geen onderwerp van gesprek is geweest voorafgaan aan het sluiten van de koopovereenkomst. [A] heeft in ieder geval volgens de koopovereenkomst geen verplichting op zich genomen om toestemming van zijn klanten te krijgen om de gegevens over te dragen aan [B] , laat staan dat hij daarvoor een garantie heeft verstrekt. Ook [B] heeft niet aangedrongen op een wijze van overdracht die in lijn is met de regels uit de AVG. Partijen hebben dus niet afgesproken dat [A] toestemming zou vragen, en het nalaten dat te doen levert dus geen gebrek op. In zoverre komt de kantonrechter een beroep door [B] op mogelijke strijd met de AVG bovendien ook oneigenlijk voor.
In de tweede plaats is het zo dat dat het handelen in strijd met de AVG bestraft kan worden met een bestuurlijke boete, die de Autoriteit Persoonsgegevens aan betrokkenen kan opleggen. Dat betekent nog niet dat een koopovereenkomst waarbij gegevens van derden worden ‘verhandeld’ met nietigheid bedreigd wordt. Een grond voor ontbinding levert het ook niet op.
De wijze waarop het klantenbestand is verstrekt.
2.13.
[B] klaagt erover dat hij het klantenbestand digitaal had willen ontvangen, maar in papieren vorm heeft gekregen. Bovendien ontbreken van sommige klanten bepaalde gegevens, zoals e-mailadressen. Maar [B] heeft niet duidelijk gemaakt dat hij [A] heeft gevraagd het klantenbestand alsnog digitaal aan te leveren. Hij is ook niet ingegaan op [A] stelling dat hij niet over een e-mailadres beschikt van iedere klant. Tot slot heeft [B] deze gebreken niet genoemd in zijn ingebrekestelling van 1 mei 2020. Die klachten kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot de conclusie dat [A] is tekortgeschoten.
Beantwoordt het klantenbestand aan de overeenkomst?
2.14.
Na ontvangst van het klantenbestand heeft [B] de klanten in het voormalige werkgebied van [A] benaderd om mee te delen dat hij de reinigingswerkzaamheden heeft overgenomen van [A] . Ongeveer 37% van de overgedragen klanten heeft daarna aangegeven ook klant te willen worden van de glasbewassingsdienst van [B] . Dat dat percentage niet hoger is, merkt [B] aan als een gebrek in de nakoming van de overeenkomst.
2.15.
De vraag of het lage percentage klanten dat ook de diensten van [B] wil afnemen kwalificeert als een gebrek in de nakoming van de verplichtingen die voortkomen uit de koopovereenkomst, moet worden beantwoord door de overeenkomst tussen partijen uit te leggen (Haviltex, standaardarrest van de Hoge Raad, te vinden op www.rechtspraak.nl met kenmerk: ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij is niet alleen van belang hoe de (schriftelijke) overeenkomst precies luidt, maar ook wat partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.16.
De kantonrechter overweegt dat voor de uitleg van de overeenkomst moeilijk kan worden aangesloten bij de tekst van de overeenkomst van 19 september 2019. De overeenkomst was voordien al gesloten en tot uitvoering gekomen, doordat [A] instemde met een prijs van € 9.000,00 en [B] al begin september 2019 de voormalige klanten van [A] bezocht. Volgens artikel 2 levert [A] aan [B]
‘de immateriële activa, zoals omschreven in Bijlage Immateriële activa bij deze overeenkomst’.Die bijlagen heeft [A] niet overgelegd, zodat de precieze omschrijving van de ‘immateriële activa’ onbekend is voor de kantonrechter. In artikel 3 staat dat [A] garandeert ‘volledig rechthebbende’ te zijn op de immateriële activa, maar moeilijk valt in te zien dat een klantenbestand kwalificeert als een goed waarop iemand rechthebbende kan zijn. Waarop die garantie dan ziet is niet helder. Het komt de kantonrechter voor dat partijen niet de bedoeling hebben gehad hun concrete afspraken tot uiting te brengen in deze schriftelijke overeenkomst. Een en ander brengt de kantonrechter ertoe de overeenkomst vooral uit te leggen aan de hand van wat partijen in deze procedure verder naar voren hebben gebracht.
2.17.
Daarvan uitgaande staat vast dat [A] zijn klantenbestand, bestaande uit ongeveer 240 adressen, aan [B] zou overdragen voor € 9.000,00. Dat het bepaald niet uitgesloten is dat er klanten zullen zijn die geen klant zouden willen worden van [B] was een factor waarmee [B] al rekening heeft gehouden. Hij ging er immers vanuit dat 10% zou kunnen uitvallen. Of dat percentage, of enig ander percentage uitval, vooraf met [A] is besproken is niet gesteld of gebleken. Evenmin is een voorziening aan de orde gekomen voor het geval het percentage uitval groter zou zijn dan verwacht. De stelling dat slechts 37% daadwerkelijk klant is geworden – hetgeen [A] overigens betwist heeft – leidt dan niet zonder meer tot de conclusie dat [A] is tekortgeschoten.
2.18.
[B] mocht verder verwachten dat in het klantenbestand de gegevens van mensen zouden staan, die daadwerkelijk klant van [A] zijn geweest voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst. [B] beroept zich op een gebrek in de nakoming van de overeenkomst, doordat zich onder de 240 klanten mensen bevonden die
niet langerklant waren. Dat zou naar het oordeel van de kantonrechter inderdaad een tekortkoming kunnen opleveren. Dat betekent dat het aan [B] is om te stellen en in deze procedure te bewijzen dat in het klantenbestand klanten waren vermeld die hun overeenkomst met [A] al hadden opgezegd. [B] is daarin niet geslaagd. Hij heeft enkele, ongedateerde berichten overgelegd waaruit blijkt dat klanten [A] hebben afgezegd. Van één reactie is duidelijk dat de betreffende klant al 2,5 jaar geleden heeft opgezegd. De andere reacties zijn niet in de tijd te plaatsen. [B] is er dus niet in geslaagd voldoende onderbouwd te stellen dat [A] onvoldoende actuele klantgegevens heeft verstrekt, mede in het licht van het verweer daartegen van [A] .
2.19.
Meer of andere verplichtingen ten aanzien van het klantenbestand vloeien er naar het oordeel van de kantonrechter niet voort uit de overeenkomst tussen partijen. Dat betekent dat het klantenbestand aan de overeenkomst beantwoordt. Daarmee valt het doek over de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst.
2.20.
Ten overvloede stelt de kantonrechter vast dat [B] met een ander voordeel uit de overeenkomst te maken kreeg. [A] heeft zich teruggetrokken en zich ertoe verplicht het gebied aan [B] te laten. Met de overeenkomst heeft [B] bereikt dat hij met minder concurrentie in de betreffende regio’s te maken kreeg.
Geen beroep op dwaling mogelijk.
2.21.
[B] is geconfronteerd met de ongelukkige uitkomst van de overdracht van het klantenbestand, dat lang niet iedereen met zijn bedrijf in zee wil gaan. Maar dat rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter geen beroep op dwaling. De klanten van [A] zijn erover geïnformeerd dat [A] zou stoppen en dat [B] de dienstverlening zou overnemen. [B] heeft het daarna ter keuze van de klanten gelaten of zij in de toekomst gebruik wilden maken van zijn glasbewassingsdienst. Dat is bij uitstek een toekomstige omstandigheid, afhankelijk van de wil van derden. Tegen een ongelukkige loop van die toekomst biedt de wet geen bescherming in de vorm van een mogelijk beroep op dwaling (artikel 6:228 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
De slotsom.
2.22.
Geen van de verweren van [B] slagen en de kantonrechter wijst de eis in reconventie af. Dat betekent dat [B] de resterende koopsom van € 6.000,00 aan [A] moet betalen. Als niet anders weersproken is hij vergoeding verschuldigd van de wettelijke handelsrente.
2.23.
[A] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 816,75 inclusief btw. [A] heeft dat bedrag berekend conform het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en [B] heeft geen verweer gevoerd. Vergoeding is daarom op zijn plaats. De gevorderde btw daarover is echter niet toewijsbaar. [A] handelt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en moet in staat worden geacht de btw te kunnen verrekenen. De kantonrechter zal daarom de vergoeding exclusief btw toewijzen, dat is een bedrag van € 675,00.
2.24.
[B] is de partij die in het ongelijk is gesteld, zowel in conventie als in reconventie. Hij wordt daarom in de kosten van deze procedure veroordeeld. De kantonrechter
begroot die kosten aan de zijde van [A] als volgt: € 86,85 voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 236,00 voor het griffierecht dat [A] aan de rechtbank heeft betaald en € 933,00 wegens salaris gemachtigde (3,0 punten maal tarief € 311,00), in totaal: € 1.255,85. De nakosten worden begroot op het maximale tarief van € 124,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [B] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] een bedrag van € 6.675,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- € 3.000,00 vanaf 1 november 2019; en
- € 3.000,00 vanaf 29 november 2019
tot aan de dag waarop alles is betaald;
3.2.
veroordeelt [B] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 1.255,85 en € 124,00 voor nakosten;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.