ECLI:NL:RBOVE:2021:781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
ak_19_1721
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag voor de functie van zwemlesinstructeur na zware strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Kampen, en de minister voor Rechtsbescherming, die als verweerder optreedt. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van zwemlesinstructeur bij Sportcentrum Sonnenberch B.V. te IJsselmuiden. De aanvraag werd op 1 mei 2019 door de minister afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 12 augustus 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden zeer zware straffen heeft opgelegd gekregen, waaronder een gevangenisstraf van vijf jaar en een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, vanwege ernstige strafbare feiten zoals diefstal en poging tot doodslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van een VOG is voldaan, gezien de ernst van de gepleegde delicten en het risico dat deze, indien herhaald, een belemmering zouden vormen voor de uitoefening van de functie van zwemlesinstructeur, waarbij eiser verantwoordelijk is voor de zorg van kwetsbare personen, zoals minderjarigen.

De rechtbank heeft ook het subjectieve criterium beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat hij zich had verbeterd en dat het recidiverisico was afgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen mogelijke risico's zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat eiser over een langere periode moet aantonen dat hij zijn leven heeft verbeterd en dat hij niet meer de persoon is die hij destijds was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Kampen, eiser,

gemachtigde: mr. D.G. Nagel,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor de functie van zwemlesinstructeur bij Sportcentrum Sonnenberch B.V. te IJsselmuiden, afgewezen.
In het besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting (via een skypeverbinding) heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.A.V. van Kleef.

Overwegingen

Juridisch kader
1. Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) bepaalt dat een VOG een verklaring is van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35, eerste lid, van de Wjsg bepaalt dat de minister de afgifte van een VOG weigert indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels ontvangt het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: COVOG) ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag, alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven, beoordeeld aan de hand van een objectief criterium (paragraaf 3.2) en een subjectief criterium (paragraaf 3.3).
Volgens paragraaf 3.1 van de Beleidsregels wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen. Voor zover hier van belang houdt dit in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien, voor zover hier van belang, de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren. Op grond van de binnen de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.1 van de Beleidsregels worden de relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, bij de beoordeling betrokken.
Volgens paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels toetst het COVOG of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Volgens paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
In deze zaak is het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden ‘informatie’ en ‘personen’ van toepassing.
Bij het risicogebied ‘informatie’ staat, voor zover hier van belang, het volgende verwoord.
Het risicogebied informatie beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich kunnen voordoen indien men in een functie of bezigheid toegang heeft tot systemen dan wel tot informatie. Het betreft hier de bevoegdheid tot het raadplegen en/of het bewerken van deze systemen. Onder dit risicogebied valt ook het omgaan met gevoelige dan wel vertrouwelijke informatie. Bij het omgaan met gevoelige dan wel vertrouwelijke informatie kan deze informatie misbruikt worden, bijvoorbeeld om iemand te chanteren.
Bij het risicogebied ‘personen’ staat, voor zover hier van belang, het volgende verwoord.
Het risicogebied personen heeft tot doel om de kwetsbaren in de samenleving te beschermen. Kwetsbare personen zijn minderjarigen en hulpbehoevenden, zoals ouderen en gehandicapten. Personen die werkzaam zijn met minderjarigen zijn belast met de zorg en het welzijn van deze minderjarigen. Zij kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met minderjarigen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Indien men in de uitoefening van de functie met minderjarigen in aanraking komt, bestaat het gevaar van machtsmisbruik. Het risico van geweldsdelicten is aanwezig. Personen die werkzaam zijn in de omgeving van hulpbehoevenden hebben een vertrouwenspositie. Het risico bestaat dat deze personen misbruik maken van hun bevoegdheden en het in hun gestelde vertrouwen. Eveneens bestaat het gevaar van machtsmisbruik. Het risico van geweldsdelicten is ook in dit geval aanwezig. (…) eigendommen van deze personen zouden kunnen worden gestolen of verduisterd.
Volgens paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Volgens pararaaf 3.3 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Besluitvorming
3. Eiser heeft op 6 maart 2019 een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend ten behoeve van de functie als zwemlesinstructeur bij Sonnenberch B.V. in IJsselmuiden.
4. Aan het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in het JDS op naam van eiser, binnen de (vanwege het ondergaan van een vrijheidsstraf binnen de ‘reguliere’ terugkijktermijn van vier jaren) verlengde terugkijktermijn, het navolgende relevante justitiële gegeven is geregistreerd:
- Een veroordeling in eerste aanleg op 19 februari 2015 wegens drie gevallen van diefstal in vereniging (artikel 310 juncto artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) en medeplegen van poging tot doodslag (artikel 287 juncto artikel 288 juncto artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van vijf jaren en twee jaren Terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden. Daarnaast is een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 2.862,73 subsidiair 38 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 6 maart 2015 onherroepelijk geworden. Bij beslissing van 9 juli 2017 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is geëindigd op 5 april 2019.
Wat betreft de beoordeling aan het objectieve criterium heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser binnen de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen wegens vermogensdelicten en dat, indien herhaald in de functie van zwemlesinstructeur, er een risico bestaat voor de veiligheid van eigendommen en/of gelden van derden. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser binnen de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen wegens een ernstig geweldsdelict en dat, indien herhaald in de functie van zwemlesinstructeur, (waarin deze persoon is belast met de zorg voor en het welzijn en veiligheid van (hulpbehoevende) (minderjarige) personen) een risico aanwezig is voor het welzijn en de veiligheid van de aan deze persoon toevertrouwde (minderjarige) personen. De mogelijkheid bestaat dat zij in aanraking komen met geweld en hiervan het slachtoffer worden. Vanwege voornoemde risico’s vormen deze strafbare feiten een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, aldus verweerder. Verweerder heeft geconcludeerd dat is voldaan aan het objectieve criterium.
Wat betreft de beoordeling aan het subjectieve criterium heeft verweerder heeft zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat - gelet op de hoogte van de opgelegde straffen (wat een indicatie is van de ernst en de omvang van de door eiser gepleegde delicten), het beperkte tijdsverloop en met inachtneming van de door eiser naar voren gebrachte belangen - het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij afgifte van een VOG.
De afgifte van een VOG is daarom geweigerd.
Beoordeling van het beroep
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat wat hij in een eerder stadium heeft aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt hierover dat de bezwaargronden en wat hij heeft aangevoerd ter hoorzitting, door verweerder in zijn besluitvorming is meegenomen en gemotiveerd is weerlegd in het bestreden besluit. Gelet hierop kan eiser niet volstaan met het eenvoudigweg verwijzen naar zijn bezwaargronden. Enkel en voor zover eiser in zijn beroepschrift aanvoert dat en waarom de weerlegging van zijn bezwaargronden niet juist is, zal de rechtbank deze gronden bespreken.
6. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan het objectieve criterium. Ter onderbouwing heeft eiser aangevoerd dat de in de JDS opgenomen vermogensdelicten en het geweldsdelict alle zijn begaan in vereniging. Dit betekent dat het samen zijn met anderen bepalend is geweest voor het plegen van de strafbare feiten. In de door hem beoogde functie van zweminstructeur is eiser op zichzelf aangewezen. Verder heeft eiser gebroken met zijn voormalige sociale netwerk. Gelet hierop is er geen risico (meer) voor de samenleving.
7. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiser stelt dat hij een ‘meeloper’ was, hij dat nu niet meer is en dat de door hem beoogde functie een relatief solitaire functie is in de zin dat hij zelfstandig werkt.
De rechtbank overweegt hierover dat de beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan, een objectieve toets inhoudt. Immers, verweerder moet bezien of de strafbare feiten, op zichzelf en los staande van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie zouden verhinderen. Of de strafbare feiten al dan niet in vereniging zijn begaan, is bij deze toets niet relevant.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat - in het geval van overtreding van artikelen 310 juncto artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 287 juncto 288 juncto 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht - indien herhaald in de hoedanigheid van de functie van zwemlesinstructeur, een risico bestaat voor de veiligheid van minderjarige en/of hulpbehoevende personen die aan de zorg van de zwemlesinstructeur zijn toevertrouwd en een risico bestaat voor de veiligheid van eigendommen en gelden van bezoekers.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
8. Eiser stelt dat de belangenafweging bij de beoordeling of aan het subjectieve criterium is voldaan, in zijn voordeel had moeten uitvallen. Ter onderbouwing hiertoe heeft eiser aangevoerd dat uit deskundigenrapporten blijkt dat hij een rijping heeft doorgemaakt en dat hij zich een nieuwe levenswijze eigen heeft gemaakt. Deze positieve ontwikkelingen van zijn persoon zijn onderkend door zowel het Openbaar Ministerie (hierna: OM) als de rechtbank, want zijn TBS is niet verlengd. Hieruit blijkt dat het recidiverisico dusdanig is teruggebracht dat de veiligheid van anderen en de veiligheid van eigendommen en gelden van derden niet meer in het geding is. Het risico voor de samenleving is dan ook in voldoende mate afgenomen. Verweerder heeft te weinig rekening gehouden met het oordeel van deze deskundigen over zijn persoonlijke ontwikkeling, aldus eiser.
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een ruime mate van beoordelingsruimte toekomt. Daarom moet de rechtbank het besluit van verweerder terughoudend toetsen. In verband daarmee toetst de rechtbank of verweerder zich, na afweging van de belangen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
Eiser heeft verwezen naar rapportages van ter zake deskundigen.
Dat betreft een bij zijn bezwaarschrift gevoegde brief van Tactus verslavingszorg (hierna: Tactus) van 5 juni 2019. Hierin is verwezen naar een recent rapport van een psychiater (mevrouw [naam] ) die een advies uitbrengt over de noodzaak tot eventuele verlenging van de TBS met voorwaarden. In beroep heeft eiser wederom voornoemde brief van Tactus in het geding gebracht. Verder heeft eiser het in die brief genoemde psychiatrisch rapport (gedateerd 27 april 2019), een ‘Voortgangsverslag toezicht’ van Tactus (gedateerd 21 augustus 2019) en de beslissing van deze rechtbank van 3 september 2019 om de vordering tot verlenging van de TBS met voorwaarden af te wijzen, in beroep in het geding gebracht.
9.2.
De rechtbank constateert dat een groot deel van deze rapportages voor het eerst in beroep in het geding zijn gebracht. Ook dateren het ‘Voortgangsverslag toezicht’ van Tactus en de beslissing van de rechtbank om de TBS maatregel niet te verlengen, van na het nemen van het bestreden besluit. Met deze rapportages heeft verweerder in het bestreden besluit, dat nu ter toetsing voorligt, geen rekening kunnen houden.
9.3.
Voor de volledigheid is verweerder in zijn verweerschrift wel ingegaan op deze ‘nieuwe’ stukken. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, ten tijde van het bestreden besluit op 12 augustus 2019, eiser zich aan het eind van zijn ambulante behandeling in het kader van de aan hem opgelegde TBS maatregel bevond. Nadien, op 3 september 2019, heeft het OM de vordering tot verlenging van de TBS maatregel gewijzigd in de zin dat de vordering tot verlenging wordt afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit, in combinatie met het psychiatrisch rapport van 27 april 2019 en de rapportage van de reclassering van 21 augustus 2019, voor hem onvoldoende houvast bieden om te kunnen concluderen dat de kans op herhaling niet aanwezig is. Hierbij heeft verweerder mee laten wegen dat in de thans voorliggende procedure geen sprake is van een recidivebeoordeling als in strafzaken, maar van beantwoording van de vraag of de kans op herhaling zo klein is dat op grond van het subjectieve criterium een VOG kan worden verleend.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op deze standpunten heeft kunnen stellen. De rechtbank laat hierbij meewegen dat aan eiser zeer zware straffen zijn opgelegd, dat de termijn die sindsdien is verstreken relatief kort is en dat eiser, in de door hem beoogde functie, de zorg en verantwoordelijkheid krijgt over kwetsbare personen. Van eiser mag dan ook worden verlangd dat hij over een langere periode aantoont dat hij inderdaad zijn leven heeft verbeterd en dat hij inderdaad niet meer de persoon is die hij destijds was.
10. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, bij de afweging van belangen in het kader van het subjectieve criterium, een zwaarder gewicht toekomt aan het belang van het beperken van het risico voor de samenleving dan aan het belang van eiser bij afgifte van een VOG.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.