ECLI:NL:RBOVE:2021:840

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8609902 \ CV EXPL 20-2689
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot medehuurderschap in het kader van een duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] dat de kantonrechter [eiser 2] aanmerkt als medehuurder van de woning die [eiser 1] huurt van Woningstichting Rentree. [Eiser 1] huurt sinds 8 mei 2009 een woning van Rentree en zijn dochter, [eiser 2], woont sinds 1 mei 2015 bij hem in. Rentree heeft eerder verzoeken tot medehuurderschap van [eiser 2] afgewezen, met als argument dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding zou zijn en dat er voorwaarden waren verbonden aan de toestemming voor inwoning. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, onderbouwd door getuigenverklaringen en financiële bijdragen van beide partijen aan het huishouden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Rentree niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de door haar gestelde voorwaarden niet zijn overeengekomen. Daarom is de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] toegewezen, en is [eiser 2] per datum van het vonnis aangemerkt als medehuurder van de woning. Rentree is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8609902 \ CV EXPL 20-2689
Vonnis van 23 februari 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen, hierna (afzonderlijk) te noemen [eiser 1] en [eiser 2] ,
gemachtigde: mr. E. Baldan,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING RENTREE,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde partij, hierna te noemen Rentree,
gemachtigde: mr. R. Bressers.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 oktober 2020;
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2021, die vanwege de van overheidswege uitgevaardigde maatregelen in verband met het uitbreken van het coronavirus heeft plaatsgevonden via Skype.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis tussen partijen wordt gewezen.

2.De beoordeling

Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser 1] huurt een woning van Rentree in [plaats] . [eiser 2] , zijn dochter, woont sinds enige tijd bij hem in. [eiser 1] en [eiser 2] hebben Rentree verzocht om [eiser 2] aan te merken als medehuurder, maar dit verzoek heeft Rentree afgewezen. In deze procedure vragen [eiser 1] en [eiser 2] de kantonrechter om alsnog te bepalen dat [eiser 2] aangemerkt wordt als medehuurder.
Wat er vast staat
2.2.
[eiser 1] huurt vanaf 8 mei 2009 de woning aan de [adres 1] te [plaats] van Rentree. Vanaf 1 mei 2015 woont [eiser 2] , met haar twee kinderen van negen en twaalf jaar oud, bij hem in.
2.3.
Nadat Rentree anonieme meldingen kreeg over het door [eiser 1] onderverhuren van zijn woning, is Rentree in 2014 een procedure tegen [eiser 1] begonnen bij de kantonrechter. De inzet van deze procedure was ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Omdat op het moment dat de kantonrechter uitspraak deed de onderverhuur door [eiser 1] was gestaakt, is de vordering van Rentree tot ontbinding en ontruiming afgewezen.
2.4.
Voordat [eiser 2] bij haar vader introk huurde zij zelf een woning van Rentree, aan de [adres 2] te [plaats] . Op 16 maart 2015 heeft [eiser 2] een verzoek ingediend bij Rentree tot woningruil tussen de woning die zij zelf huurde en de woning die haar vader huurt. Rentree heeft dit verzoek niet in behandeling genomen.
2.5.
Op 17 maart 2015 heeft [eiser 1] aangegeven dat zijn dochter bij hem zou komen wonen en heeft hij Rentree hiervoor om toestemming gevraagd. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een overleg plaatsgevonden tussen [eiser 1] , [eiser 2] en Rentree. Tijdens dit overleg, dat op 31 maart 2015 op het kantoor van Rentree plaatsvond, heeft Rentree verklaard toestemming te geven voor het inwonen van [eiser 2] bij [eiser 1] , maar niet in te stemmen met medehuurderschap van [eiser 2] . Naar aanleiding van dit gesprek heeft Rentree diezelfde dag een brief naar [eiser 1] gestuurd waarin Rentree aangeeft dat [eiser 1] aan de toestemming tot inwoning verder geen rechten kan ontlenen.
2.6.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben Rentree drie keer verzocht om [eiser 2] aan te merken als medehuurder. Alle drie de verzoeken heeft Rentree afgewezen.
Wat [eiser 1] en [eiser 2] willen
2.7.
[eiser 1] en [eiser 2] vragen de kantonrechter om [eiser 2] per datum van dit vonnis aan te merken als medehuurder van de woning aan de [adres 1] te [plaats] , met veroordeling van Rentree in de proceskosten en de nakosten.
Het verweer daartegen
2.8.
Rentree heeft de volgende punten naar voren gebracht. Als eerste stelt Rentree dat aan de toestemming tot het laten inwonen van [eiser 2] voorwaarden waren verbonden. Zo zijn partijen overeengekomen dat [eiser 1] en [eiser 2] geen gemeenschappelijk huishouden zouden voeren, en was de inwoning van [eiser 2] slechts bedoeld omdat [eiser 1] tijdelijk verzorging nodig had. Als gevolg van deze afspraken kan het inwonen van [eiser 2] nu niet tot medehuurderschap leiden, aldus Rentree. Rentree betwist bovendien dat [eiser 1] nog zorg nodig heeft en dat [eiser 2] als zijn mantelzorger heeft te gelden. Daarnaast betwist Rentree dat [eiser 1] en [eiser 2] een duurzame gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren. Volgens Rentree heeft [eiser 1] niet zijn hoofdverblijf in de woning aan de [adres 1] , maar verblijft hij voornamelijk bij zijn ex-vrouw aan de overkant van de straat, aan de [adres 3] . Gelet op de voorgeschiedenis en het feit dat het verzoek tot medehuurderschap is gedaan zodra aan de wettelijke vereisten was voldaan, hebben [eiser 1] en [eiser 2] volgens Rentree altijd al de intentie gehad om [eiser 2] huurrechten te verschaffen. Om die reden is er sprake van misbruik van deze wettelijke regeling en dient de vordering te worden afgewezen.
Het oordeel van de kantonrechter
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] worden toegewezen. Rentree heeft weliswaar aangevoerd dat tussen partijen gemaakte afspraken er aan in de weg staan dat het inwonen van [eiser 2] tot medehuurderschap kan leiden, maar naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat partijen de door Rentree gestelde voorwaarden daadwerkelijk zijn overeengekomen. Dit wordt namelijk door [eiser 1] en [eiser 2] betwist, en uit de door Rentree overgelegde stukken blijkt hun instemming met deze voorwaarden ook niet. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat Rentree hier nu (ruim vijf jaar later) in redelijkheid geen beroep meer op toekomt, nog daargelaten de vraag of dergelijke voorwaarden zich wel met het recht verdragen.
2.10.
Verder is naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam gebleken dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Weliswaar heeft Rentree betwist dat dit uit de door [eiser 1] en [eiser 2] overgelegde stukken blijkt, maar Rentree heeft desgevraagd aangegeven dat zij over de afgelopen twee jaar geen aanwijzingen heeft voor het tegendeel. Verder is onbetwist gebleven dat [eiser 1] en [eiser 2] veel samen veel ondernemen, gezamenlijke boodschappen doen en samen eten. Deze stelling wordt bovendien onderschreven door de in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van buurtgenoten. Verder blijkt uit de overgelegde rekeningafschriften dat zowel [eiser 1] als [eiser 2] financieel bijdraagt aan het huishouden. Bij gebrek aan gestelde aanwijzingen voor het tegendeel houdt de kantonrechter het ervoor dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast is de gemeenschappelijke huishouding naar het oordeel van de kantonrechter ook duurzaam. Weliswaar heeft Rentree aangevoerd dat in gevallen als deze, waarbij een kind op latere leeftijd terugkeert bij een ouder, bijzondere omstandigheden vereist zijn om medehuurderschap toe te kennen, maar Rentree heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van [eiser 2] dat er in aanzienlijke mate sprake is van mantelzorg voor haar vader. Daarnaast kan, gelet op de leeftijd van [eiser 1] en zijn chronische maar niet terminale gezondheidsklachten, de verwachting bij het aangaan van de samenwoning met als doel het verzorgen van [eiser 1] , niet anders zijn geweest dan een van langdurige aard met een duurzaam karakter.
2.11.
Rentree heeft ook aangevoerd dat [eiser 1] en [eiser 2] klaarblijkelijk van het begin af aan de intentie hebben gehad om [eiser 2] medehuurderschap te verschaffen, wat volgens Rentree misbruik oplevert en wat tot gevolg heeft dat de vordering moet worden afgewezen op grond van artikel 7:267 lid 3 sub b BW. Gelet op alle reeds genoemde omstandigheden ziet de kantonrechter geen reden om te twijfelen aan de door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde intentie om hun duurzame gemeenschappelijke huishouding voort te zetten om de zorg voor [eiser 1] te waarborgen.
2.12.
Ten slotte heeft Rentree aangevoerd dat zij het vermoeden heeft dat [eiser 1] niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning aan de [adres 1] en dat hij op termijn, nadat [eiser 2] is aangemerkt als medehuurder, wil intrekken bij zijn ex-vrouw aan de overkant van de straat. Zoals hiervoor is overwogen heeft Rentree aangegeven dat zij over de afgelopen twee jaar geen aanwijzingen heeft dat [eiser 1] en [eiser 2] geen gemeenschappelijke en duurzame huishouding voeren. Gelet hierop heeft Rentree dit vermoeden niet voldoende aannemelijk gemaakt.
2.13.
De slotsom is dat de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] zal worden toegewezen. [eiser 2] zal per datum van dit vonnis medehuurder worden van de woning aan de [adres 1] te [plaats] .
2.14.
Rentree zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 498,00;
- verschotten, bestaande uit:
* griffierecht € 83,00;
- nakosten € 124,00.
2.15.
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten mogelijk.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat [eiser 2] met ingang van de datum van dit vonnis medehuurder is van de woning aan de [adres 1] te [plaats] ;
3.2.
veroordeelt Rentree in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op een bedrag van € 581,00, en in de nakosten, begroot op een bedrag € 124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis, tot aan de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.