ECLI:NL:RBOVE:2021:850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8992306 CV EXPL 21-331
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van een zelf aangebrachte vijver in huurwoning wegens gevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Domijn (eiseres) en een huurder (gedaagde) die zonder toestemming een vijver in zijn bovenwoning had aangelegd. De eiseres vorderde de verwijdering van de vijver, die 1750 liter water bevatte, omdat dit een gevaar voor de bewoners van de benedenwoningen zou opleveren. De huurder had de vijver geplaatst als een soort aquarium en betwistte de vordering, stellende dat hij voorzieningen had getroffen om lekkage te voorkomen en dat de vijver hem innerlijke rust bood. De kantonrechter oordeelde dat de huurder zonder toestemming van de verhuurder de woning niet mocht veranderen en dat de vijver een ontoelaatbaar risico voor de onderliggende woningen met zich meebracht. De rechter oordeelde dat de vordering van de eiseres aannemelijk was en dat de huurder de vijver binnen 14 dagen na betekening van het vonnis diende te verwijderen. De rechter wees de vordering tot schadevergoeding af, omdat deze niet onderbouwd was. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 8992306 CV EXPL 21-331
Vonnis in kort geding van 23 februari 2021
in de zaak van
de stichting
Woningstichting Domijn,
gevestigd te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: Domijn,
gemachtigde: mr. E.I. Speelman,
advocaat te Deventer,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de namens Domijn betekende dagvaarding van 1 februari 2021, waarbij Domijn een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 16 februari 2021. Namens Domijn is verschenen de heer [A] , technisch consulent bij Domijn, bijgestaan door mr. Speelman. [gedaagde] is verschenen in persoon.
1.3.
Domijn heeft haar standpunt laten toelichten door haar gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. [gedaagde] heeft mondeling verweer gevoerd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Domijn de bovenwoning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] . Onder de woning van [gedaagde] bevinden zich twee andere woningen van Domijn.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. In artikel 13 lid 2 is het navolgende opgenomen, voor zover hier van belang:
Artikel 13:
[… .]
2. De voorzieningen, die de huurder in zijn woning aanbrengt, moeten aan onderstaande criteria voldoen:
a. De verandering of toevoeging zijn in overeenstemming met de eisen van het Bouwbesluit en alle overige ter zake geldende (bouwtechnische)voorschriften van de overheid;
[… .]
f. De aanpassing levert geen gevaar en hinder op voor omwonenden en huurder;
2.3.
Op 7 april 2020 heeft [gedaagde] contact met Domijn opgenomen met de vraag of de vloer van de door hem bewoonde bovenwoning een waterbed, met een gewicht van 500 kg, zou kunnen dragen. De technisch consulent van Domijn heeft [gedaagde] aangegeven dat de plaatsing van een dergelijk bed in de woning geen probleem oplevert.
2.4.
Omstreeks 23 augustus 2020 is er een melding geweest van de benedenbuurman van [gedaagde] wegens lekkage. Tijdens de inspectie bleek dat het water van bovenaf, vanuit de bovenwoning van [gedaagde] , in de beneden gelegen woning is gelekt.
2.5.
Op 3 september 2020 heeft de wijkbeheerder, mevrouw [B] , een bezoek gebracht aan de woning van [gedaagde] . Tijdens dit bezoek bleek dat [gedaagde] in zijn woonkamer een intex zwembad, met houten ombouw, verlichting en zuiveringsinstallatie had geplaatst. Het geheel met een omvang van 160 cm x 220 x 50 cm met 1750 liter water fungeert als vijver voor koikarpers en waterschildpadden.
2.6.
In de periode van 28 oktober 2020 tot en met 8 januari 2021 heeft Domijn [gedaagde] meermalen tevergeefs schriftelijk gesommeerd de vijver uit de woonkamer te verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
Domijn vordert -samengevat- om [gedaagde] te veroordelen:
  • om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de zelf aangebrachte voorziening, te weten de vijver, uit het gehuurde te verwijderen en verwijderd te houden en de daardoor ontstane schade te herstellen, zulks onder verbeurte van een op te leggen dwangsom;
  • tot betaling van de contractuele boete op grond van artikel 13 lid 13 van de Algemene Voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Domijn legt aan haar vordering de hiervoor genoemde feiten ten grondslag. Domijn stelt voorts dat [gedaagde] op grond van artikel 7:215 BW en artikel 13 van de Algemene Voorwaarden zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder niet bevoegd is de inrichting of gedaante van het gehuurde te veranderen. [gedaagde] heeft Domijn geen toestemming gevraagd voor het plaatsen van een vijver. Domijn stelt dat door de plaatsing van de vijver een gevaarlijke situatie is ontstaan. Op grond van het bouwbesluit en de toepasselijke NEN-normen 6702 wordt ten aanzien van het gebruik van de in het geding zijnde woning uitgegaan van een belasting van 175 kg per m² aan wisselend gewicht. Bij normaal gebruik van de woning volstaat een dergelijk gewicht ruimschoots. Om aan te geven hoe gevaarlijk de door [gedaagde] gecreëerde situatie en hoe groot de overschrijding in belastbaarheid is, stelt Domijn als voorbeeld dat om een zwembad van 2.000 liter te kunnen plaatsen zonder risico’s ten aanzien van de draagkracht, dit zwembad een oppervlakte van 11,5 m² dient te bestrijken om het gewicht voldoende te verdelen. De vijver van [gedaagde] met 1.750 liter water heeft een oppervlakte van 160 cm x 220 cm = 3,52 m², zodat sprake is van een gevaarlijke situatie met risico’s voor de bewoners van de beneden gelegen woningen, risico’s voor [gedaagde] en risico’s voor Domijn. Deze risico’s beperken zich in de visie van Domijn niet alleen tot het gevaar vanwege de draagkracht van de vloer, maar ook het gevaar dat inherent is aan het opslaan van grote hoeveelheden water in een bovenwoning.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering van Domijn en concludeert tot afwijzing daarvan. [gedaagde] stelt dat hij in zijn woning, op het sterkste punt van de vloer, een vijver heeft geplaatst die technisch gezien als aquarium dient te worden gekwalificeerd. Het is een buitenkinderzwembad welke is goedgekeurd en gecertificeerd. [gedaagde] stelt dat hij, nadat er een lekkage was ontstaan, allerlei voorzieningen heeft getroffen om bij eventuele problemen de schade zoveel mogelijk te beperken. [gedaagde] voert aan dat zijn vijver zijn lust en zijn leven is. Hij is psychiatrisch patiënt en hij is door lichamelijke beperkingen gekluisterd aan zijn huis. De vijver geeft hem innerlijke rust. Bij wijze van compromis biedt hij Domijn aan in de constructie van het zwembad vijverfolie te laten plaatsenten einde de kans op een lekkage tot een minimum te beperken.

4.De beoordeling:

4.1.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de vorderingen alleen kan toewijzen indien hij het naar voorlopig oordeel aannemelijk acht dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
4.2.
De eerste horde die genomen moet worden, is of Domijn wel een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Gelet op de aard van de vordering is naar het oordeel van de kantonrechter de spoedeisendheid een gegeven. Hiertegen is overigens door [gedaagde] ook geen verweer gevoerd.
4.3.
Vaststaat tussen partijen dat [gedaagde] in de door hem gehuurde bovenwoning een intex kinderzwembad heeft geplaatst met de afmetingen (l x b x h) van 160 cm x 220 cm x 50 cm, hetgeen een oppervlakte oplevert van 3,52 m². In de vijver bevindt zich ongeveer 1750 liter water. Onweersproken is door Domijn gesteld dat, op grond van de toepasselijke NEN-norm 6702 en het bouwbesluit, ten aanzien van het gebruik van de woning van [gedaagde] dient te worden uitgegaan van een (vloer-)belasting van 175 kg per m² aan wisselend gewicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gewicht van één liter water één kilo bedraagt. De door [gedaagde] geplaatste vijver, met houten ombouw, en 1.750 liter water heeft derhalve een gewicht van minimaal 1.750 kg, hetgeen betekent een (vloer-) belasting van bijna 500 kg per m² (1.750 kg : 3,52 = 497,15 kg), zijnde bijna 3x het toegestane maximale gewicht. Het behoeft naar het oordeel van de kantonrechter geen betoog dat, afgezien van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid opgeslagen water in een bovenwoning, deze grove overschrijding van het maximaal toegestane gewicht aan draagkracht een ontoelaatbaar risico oplevert voor de bewoners van de beneden gelegen woningen. Bovendien bestaat er een reëel risico op lekkage. Van Domijn kan en mag niet worden verwacht dat zij deze gevaarlijke situatie laat voortduren. Dat de vijver [gedaagde] ’s lust en leven is maakt dit niet anders. De kantonrechter zal de gevorderde verwijdering van de vijver in de bovenwoning dan ook toewijzen, nu hij vooralsnog aannemelijk acht dat dit deel der vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het onmogelijk is om de vijver binnen drie dagen na betekening van het vonnis te verwijderen. Hij acht het onmogelijk om zijn koikarpers en schildpadden op korte termijn elders onder te brengen en stelt hiervoor meer tijd nodig te hebben. De kantonrechter overweegt in dat kader dat [gedaagde] reeds sinds eind oktober 2020 op de hoogte is van het feit dat Domijn de door hem geplaatste vijver in zijn woonkamer niet tolereert. Alle omstandigheden in acht nemende zal de kantonrechter de termijn waarbinnen [gedaagde] de vijver dient te verwijderen vaststellen op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.5.
Domijn vordert tevens [gedaagde] te veroordelen in de ontstane schade die de plaatsing van de vijver zou hebben veroorzaakt. Op geen enkele wijze heeft Domijn onderbouwd op welke schade zij doelt. Dit deel der vordering zal de kantonrechter dan ook vooralsnog afwijzen.
4.6.
De kantonrechter zal aan de verplichting om de vijver te verwijderen geen dwangsom verbinden. De kantonrechter zal het vonnis, ondanks het verweer van [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de door hem geschapen situatie te risicovol is om hangende een eventueel hoger beroep te laten voortduren. Met dit vonnis heeft Domijn voldoende middelen in handen, wanneer [gedaagde] in gebreke blijft de vijver binnen de gestelde termijn van 14 dagen te verwijderen, om een gedwongen verwijdering van de vijver op korte termijn af te dwingen.
4.7.
De gevorderde machtiging van Domijn om de vijver zelf uit de woning te verwijderen zal de kantonrechter eveneens afwijzen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat een gedwongen verwijdering van de vijver het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:297 BW heeft Domijn voldoende aan een veroordelend vonnis om de deurwaarder in te schakelen indien [gedaagde] niet vrijwillig tot verwijdering van de vijver overgaat.
4.8.
De gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de contractuele boete op grond van artikel 13 lid 13 van de Algemene Voorwaarden, zal de kantonrechter vooralsnog afwijzen. In de overgelegde Algemene Voorwaarden heeft de kantonrechter dit artikel niet aangetroffen.
4.9.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten te compenseren als hierna te vermelden.
4.10.
Het vorenstaande laat onverlet dat partijen in onderling overleg tot een andere oplossing komen. Wellicht is het een optie, zoals [gedaagde] ter mondelinge behandeling reeds heeft geopperd, om van de vijver een plantenbak te maken waarin hij zijn dieren, uiteraard met uitzondering van zijn vissen, kan houden.

5.Beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de zelf aangebrachte voorziening, te weten de vijver, uit het gehuurde te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen des dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.