ECLI:NL:RBOVE:2021:879

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
8636402 \ CV EXPL 20-2899
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling en teruggave van een Land Rover na geschil over vriendendienst en aanneming van werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde], die handelde onder de naam [X] CLASSIC CARS AND LANDROVERS. [Eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst van aanneming van werk rechtsgeldig was ontbonden en eiste de terugbetaling van € 3.000,00, alsook de teruggave van haar Land Rover in de oorspronkelijke staat. De procedure volgde na een eerdere mondelinge behandeling en schikkingsonderhandelingen die niet tot een oplossing leidden.

De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] in 2017 had afgesproken om werkzaamheden aan de Land Rover van [eiseres] uit te voeren. Na betaling van € 3.000,00 door [eiseres] op 19 december 2018, ontstond er onduidelijkheid over de aard van de overeenkomst. [Eiseres] stelde dat er een overeenkomst van aanneming van werk tot stand was gekomen, terwijl [gedaagde] dit betwistte en aanvoerde dat hij enkel als vriendendienst had gehandeld.

De kantonrechter oordeelde dat er geen overeenkomst van aanneming van werk was ontstaan, omdat [eiseres] niet had voldaan aan haar stelplicht. De rechter concludeerde dat [gedaagde] enkel als vriendendienst had gehandeld en dat [eiseres] onterecht het bedrag van € 3.000,00 had betaald. [Gedaagde] werd veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot teruggave van de Land Rover in de staat zoals beschreven in het vonnis. De kosten van de procedure werden eveneens aan [gedaagde] opgelegd, met een dringende aanbeveling van de kantonrechter aan [eiseres] om een symbolisch bedrag aan [gedaagde] te betalen voor de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8636402 \ CV EXPL 20-2899
Vonnis van 23 februari 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. van Egmond,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[X] CLASSIC CARS AND LANDROVERS,
zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 november 2020.
1.2.
De zaak is vervolgens aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Deze zijn op niets uitgelopen, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de handel in en de afbouw en reparatie van Land Rovers.
2.2.
In 2017 hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] werkzaamheden zou verrichten aan de Land Rover van [eiseres] .
2.3.
Op 2 juli 2018 heeft [gedaagde] de Land Rover en een aantal losse onderdelen daarvan bij [eiseres] opgehaald en naar zijn werkplaats gebracht.
2.4.
Op 19 december 2018 heeft [eiseres] een bedrag van € 3.000,00 betaald aan [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk rechtsgeldig is ontbonden, althans deze te ontbinden, alsmede veroordeling van [gedaagde] :
- tot het terugbrengen van de Land Rover in de staat waarin deze zich bij aanvang van de werkzaamheden bevond, alsmede de afgifte daarvan aan [eiseres] , met alle meegeleverde onderdelen als opgesomd in productie 1 bij dagvaarding;
- tot terugbetaling aan [eiseres] van een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente, en in de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vorderingen kort samengevat het navolgende ten grondslag. [gedaagde] zou als vriendendienst haar Land Rover afbouwen, maar na betaling door [eiseres] van € 3.000,00 is een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. [gedaagde] is die overeenkomst echter niet nagekomen, zodat [eiseres] na ontbinding van de overeenkomst recht heeft op ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling van het geschil van belang is.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Volgens [gedaagde] heeft hij de met [eiseres] gemaakte afspraken namelijk niet in zijn zakelijke hoedanigheid gemaakt, zodat hij ten onrechte in zijn hoedanigheid als eigenaar van zijn eenmanszaak is gedagvaard.
4.2.
Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] is als natuurlijk persoon gedagvaard. De vermelding van zijn handelsnaam in de dagvaarding maakt dit niet anders. Ook indien juist is dat [gedaagde] de afspraken met [eiseres] in privé heeft gemaakt, had hij als natuurlijk persoon gedagvaard moeten worden. De wellicht onterechte vermelding van de handelsnaam van [gedaagde] in de dagvaarding kan dus niet tot de conclusie leiden dat hij in een verkeerde hoedanigheid is gedagvaard en dat [eiseres] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vorderingen.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] bij wijze van vriendendienst werkzaamheden aan de Land Rover van [eiseres] zou verrichten. Volgens [eiseres] is die vriendendienst, bestaande uit het afbouwen van de Land Rover, na het door haar op 19 december 2018 aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 3.000,00 echter overgegaan in een overeenkomst van aanneming van werk. Zij stelt zich op het standpunt dat de afbouw van de Land Rover erg lang duurde omdat [gedaagde] voorrang gaf aan betaalde opdrachten en dat zij hem daarom in een gesprek bij haar thuis op 19 december 2018 heeft gevraagd wat het zou kosten om tot een spoedige afbouw over te gaan. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] hierop aangegeven dat dit € 3.000,00 zou kosten en heeft zij dat bedrag vervolgens aan hem betaald, nadat hij haar zijn bankpas had getoond voor het rekeningnummer.
4.4.
[gedaagde] betwist dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen en dat hij de Land Rover slechts zou afbouwen. Hij stelt zich op het standpunt dat [eiseres] op eigen initiatief en zonder overleg een bedrag van € 3.000,00 aan hem heeft overgemaakt. Volgens [gedaagde] heeft hij op 19 december 2018 wel zijn bankrekening aan [eiseres] doorgegeven, maar heeft hij dit slechts gedaan met de bedoeling dat [eiseres] op dat rekeningnummer te zijner tijd, indien duidelijk was welke kosten hij zou hebben, een bedrag zou overmaken. [gedaagde] betoogt dat hij op dat moment nog geen idee had van die kosten, aangezien hij de auto toen nog nauwelijks bekeken had, terwijl bovendien verborgen problemen te verwachten waren. Hij betwist dan ook dat hij een bedrag van € 3.000,00 genoemd heeft. [gedaagde] stelt zich ook op het standpunt dat hij aan [eiseres] kenbaar heeft gemaakt dat hij best een zakelijke overeenkomst met haar wilde sluiten, maar dat dan wel eerst een offerte zou moeten worden opgesteld waaruit zou blijken welke werkzaamheden nog uitgevoerd dienden te worden en welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:217 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod van de ene partij en een daarop aansluitende aanvaarding van de andere partij. De totstandkoming van een overeenkomst vereist wilsovereenstemming tussen partijen over de essentiële onderdelen van de overeenkomst.
[eiseres] meent dat met het overmaken van het bedrag van € 3.000,00 dat [gedaagde] genoemd zou hebben een overeenkomst tot stand is gekomen. Dat [gedaagde] dat bedrag genoemd heeft, staat echter niet vast en ligt gelet op zijn stelling dat de kosten op 19 december 2018 nog helemaal niet duidelijk waren, niet direct voor de hand. Ook indien [gedaagde] wel een bedrag van € 3.000,00 genoemd heeft, is met het overmaken van dat bedrag naar het oordeel van de kantonrechter echter nog geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. Daarvoor diende namelijk ook overeenstemming te bestaan over andere essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals op zijn minst de precieze werkzaamheden die verricht zouden worden. [eiseres] heeft niets, althans onvoldoende, gesteld om aan te nemen dat hierover op 19 december 2018 tussen partijen overeenstemming bestond.
4.6.
Nu [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal zij niet worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen. Dit betekent dat het bestaan van die overeenkomst niet is komen vast te staan en dat de kantonrechter ervan uitgaat dat van een dergelijke overeenkomst geen sprake is geweest. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [gedaagde] bij wijze van vriendendienst werkzaamheden aan de Land Rover van [eiseres] heeft verricht en nog zou verrichten. Van een overeenkomst van opdracht om niet, zoals [eiseres] nog heeft gesteld, is geen sprake, nu het bij een overeenkomst van opdracht moet gaan om werkzaamheden die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard.
4.7.
Gelet op het voorgaande, kan de gevorderde verklaring voor recht niet worden toegewezen, nog daargelaten het feit dat niet van enige ontbinding is gebleken. De gevorderde ontbinding is eveneens niet toewijsbaar.
4.8.
Omdat slechts sprake is geweest van een vriendendienst, heeft [eiseres] zonder rechtsgrond een bedrag van € 3.000,00 aan [gedaagde] betaald en zal [gedaagde] dit bedrag in beginsel op grond van onverschuldigde betaling aan [eiseres] moeten terugbetalen. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat hij kosten heeft gemaakt die voor rekening van [eiseres] dienen te komen. Hij betoogt dat hij met [eiseres] heeft afgesproken dat hij de werkzaamheden op vrijwillige basis tegen een gereduceerd uurtarief zou uitvoeren, zodat [eiseres] enkel en alleen diende te betalen voor de externe kosten, waaronder eventuele transportwerkzaamheden door derden en voor de benodigde materialen. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de externe kosten € 325,00 bedragen en ter zitting heeft hij aangevoerd dat de kosten voor materialen en uren € 1.380,00 bedragen, waarvan € 400,00 aan materialen.
4.9.
[eiseres] betwist dat zij met [gedaagde] heeft gesproken over een uurvergoeding. Zij erkent wel dat is gesproken over vergoeding van de kosten van derden, maar stelt zich op het standpunt dat de door [gedaagde] gestelde materiaalkosten/externe kosten onnodig zijn gemaakt.
4.10.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde] geen tegenvordering (een eis in reconventie) heeft ingediend en beschouwt zijn stelling dat hij kosten heeft gemaakt als een beroep op verrekening.
4.11.
Op grond van artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.12.
De stelling van [gedaagde] dat een gereduceerd uurtarief is afgesproken sluit niet aan bij zijn andere stellingen dat sprake was van een vriendendienst, dat hij de werkzaamheden op vrijwillige basis zou uitvoeren en dat [eiseres] alleen voor de externe kosten diende te betalen. Dat desalniettemin een vergoeding voor de gemaakte uren is afgesproken, is bovendien niet zonder bewijslevering vast te stellen. De noodzaak van de door [gedaagde] gestelde externe kosten/materiaalkosten, die overigens niet zijn onderbouwd, is evenmin vast te stellen zonder bewijslevering op het punt van de tussen partijen gemaakte afspraken. De gegrondheid van het beroep dat [gedaagde] doet op verrekening, kan dus niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. De kantonrechter gaat daarom aan dit beroep voorbij. Dit betekent dat het bedrag van € 3.000,00 volledig aan [eiseres] moet worden terugbetaald en dat [gedaagde] daartoe zal worden veroordeeld. In verband met de vertraging in de betaling, is de over dit bedrag gevorderde rente eveneens toewijsbaar.
4.13.
[eiseres] vordert ook veroordeling van [gedaagde] tot het terugbrengen van de Land Rover en de afgifte daarvan in de staat waarin deze zich bij aanvang van de werkzaamheden bevond, met alle meegeleverde onderdelen die staan opgesomd in productie 1 bij dagvaarding. Dat de auto terug moet naar [eiseres] staat tussen partijen niet ter discussie. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat alle onderdelen die in productie 1 bij dagvaarding zijn opgesomd, aan hem zijn meegeleverd, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Al die onderdelen zullen aan [eiseres] moeten worden geretourneerd, nu deze aan haar toebehoren.
4.14.
De teruggave van de auto
in oude staatacht de kantonrechter echter niet zonder meer toewijsbaar. [eiseres] legt aan die vordering, zo begrijpt de kantonrechter althans, ten grondslag dat op [gedaagde] een ongedaanmakingsverbintenis als bedoeld in artikel 6:271 BW rust. Dit artikel is echter niet van toepassing, nu de vordering tot ontbinding wordt afgewezen. Wat de precieze staat van de Land Rover was vóór aanvang van de werkzaamheden, is bovendien onduidelijk, nu hierover niets is vastgelegd. Hier komt nog bij dat partijen überhaupt geen duidelijke afspraken hebben gemaakt, hetgeen voor risico van hen beiden dient te komen.
4.15.
Gelet op de opsomming die [gedaagde] heeft gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden aan de Land Rover, die [eiseres] niet heeft weersproken, staat naar het oordeel van de kantonrechter slechts vast dat [gedaagde] de deursponningen heeft aangepast ten behoeve van een nieuwe type deurrubbers en dat hij het dak, de zijpanelen, de achterschermen en het uitlaatspruitstuk heeft gedemonteerd en het uitlaatspruitstuk heeft geprobeerd te repareren.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [gedaagde] op te dragen de deursponningen in oude staat te herstellen. Aangenomen moet immers worden dat de deursponningen zijn aangepast ten behoeve van de door [eiseres] meegeleverde deurrubbers die in productie 1 bij dagvaarding vermeld staan en dat zij in de toekomst dus baat zal hebben bij die aanpassing. De kantonrechter is wel van oordeel dat [gedaagde] het dak, de zijpanelen en de (oude) achterschermen weer aan de auto dient te monteren, alvorens deze aan [eiseres] wordt geretourneerd. Hoewel niet duidelijk is of het demonteren van deze onderdelen noodzakelijk was voor de door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden, kan van [eiseres] in redelijkheid niet verwacht worden dat zij akkoord gaat met teruggave van een auto die grotendeels gedemonteerd is.
4.16.
Ten aanzien van het uitlaatspruitstuk ligt dit anders. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat dit bij [gedaagde] kapot is gegaan, maar dit kan niet worden vastgesteld, laat staan dat vastgesteld kan worden dat het spruitstuk door toedoen van [gedaagde] defect is geraakt. Ditzelfde geldt voor de waterpomp, waarvan [eiseres] ter zitting heeft aangevoerd dat deze eveneens defect is. Aangezien [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat het uitlaatspruitstuk niet meer te repareren is, hoeft hij dit niet meer aan de auto te monteren. Wel dient [gedaagde] het uitlaatspruitstuk aan [eiseres] te retourneren, voor zover [eiseres] dit althans nog retour wenst te ontvangen.
4.17.
[gedaagde] heeft ter zitting de bereidheid uitgesproken de Land Rover bij [eiseres] terug te brengen. De kantonrechter acht daarom de vordering tot het terugbrengen van de auto in de hiervoor bedoelde staat toewijsbaar.
4.18.
De in de dagvaarding genoemde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet gevorderd, zodat daarover geen beslissing hoeft te worden genomen.
4.19.
[gedaagde] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De nakosten zijn eveneens toewijsbaar op de hierna te vermelden wijze.
4.20.
De kantonrechter geeft [eiseres] tot slot nog dringend in overweging een symbolisch bedrag, van bijvoorbeeld een paar honderd euro, aan [gedaagde] te voldoen. [gedaagde] heeft immers wel kosten gemaakt voor onder meer het transport van de auto en heeft tijd en energie in die auto gestoken, terwijl het de kantonrechter niet is gebleken dat sprake is van een dusdanige vriendschappelijke relatie dat het in de gegeven omstandigheden voor de hand ligt dat hier geen enkele financiële vergoeding tegenover zou moeten staan.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de Land Rover terug te brengen en aan [eiseres] af te geven in de staat zoals in r.o. 4.15 en 4.16 van dit vonnis is overwogen en met alle meegeleverde onderdelen die staan opgesomd in productie 1 bij dagvaarding plus het uitlaatspruitstuk;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de tiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- € 87,99 aan explootkosten;
- € 236,00 aan griffierecht, en
- € 436,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 109,00, voor zover hij niet binnen tien dagen na heden aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
(DM(O)