Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 juni 2019,
- de akte overlegging producties t.b.v. de comparitie van partijen van de Ontvanger,
- de producties van de zijde van [gedaagde 1] ontvangen op 10 oktober 2019,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 oktober 2019,
- de akte van Botaqualus van 13 november 2019 met productie, waarbij het verstek van Botaqualus is gezuiverd,
- de conclusie van antwoord van Botaqualus,
- de conclusie van repliek van de Ontvanger in de zaak tegen Botaqualus,
- de conclusie van dupliek van Botaqualus.
2.De feiten
Remark:
In de bijlage stuur ik u de verklaring derdenbeslag namens Botaqualus Holding ltd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De primaire vordering
Botaqualus heeft betoogd dat wel sprake is van een rechtsgeldige cessie. Volgens haar belichaamt de akte van 27 september 2018 de rechtshandeling waarmee [gedaagde 1] – voor zover nodig – zijn eventuele vorderingsrechten op Botaqualus – voor zover die er waren – aan ALTM overdraagt.
Botaqualus heeft aangevoerd dat er bij [gedaagde 1] geen wetenschap van benadeling was gelet op de omstandigheid dat de beoogde inbreng reeds in 2009 heeft plaatsgevonden, dan wel had moeten plaatsvinden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de Ontvanger de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de cessie terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd. Gelet op de vernietiging van de cessie is er nog steeds sprake van een vordering van [gedaagde 1] op Botaqualus.
Uit de tekst akte van cessie volgt dat de vordering rentedragend is met een rentevoet van 4%. Dit strookt met de door Botaqualus zelf aangehaalde correspondentie met voormalig advocaat [Z] , waarin wordt vermeld dat de vordering is verhoogd met opgelopen rente. Deze omstandigheden wijzen veeleer op een zakelijke lening dan op een informele kapitaalstorting of schenking. Botaqualus heeft in dit licht bezien te weinig gesteld om tot bewijs van een informele kapitaalstorting en/of schenking te worden toegelaten. Concrete aanwijzingen voor afspraken tussen [gedaagde 1] en Botaqualus waaruit volgt dat het bedrag nooit zou hoeven te worden terugbetaald of afgelost zijn niet gesteld en ook niet anderszins gebleken. Evenmin is aangevoerd dat een tijdsbepaling voor nakoming is overeengekomen, zodat uit niets blijkt dat de vordering niet opeisbaar zou zijn. Het enkele feit dat [gedaagde 1] nooit rente in rekening heeft gebracht en evenmin heeft verzocht om aflossing – wat daar ook van zij – doet daar niet aan af.
9.297,00(3,0 punten × tarief € 3.099,00)