ECLI:NL:RBOVE:2021:995

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/08/261199 / KG ZA 21-26
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot contact- en gebiedsverbod in kort geding

In deze zaak heeft de eiser een contact- en gebiedsverbod gevorderd tegen de gedaagde. De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in kort geding. De eiser heeft gesteld dat er sprake is van een dreiging van onrechtmatig handelen door de gedaagde, die de moeder is van zijn partner. De eiser heeft verschillende incidenten beschreven, waaronder vernieling en smaad, en heeft aangifte gedaan tegen de gedaagde. De gedaagde heeft de beschuldigingen ontkend en betwist dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de eiser. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat er een actuele dreiging van onrechtmatig handelen bestaat. Er is sinds het incident op 26 november 2020 geen contact meer geweest tussen partijen, en de gedaagde heeft de stellingen van de eiser gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering tot het opleggen van een contact- en gebiedsverbod niet gerechtvaardigd is en heeft deze afgewezen. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/261199 / KG ZA 21-26
Vonnis in kort geding van 5 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. M.H. van der Linden te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. aan het Rot te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 februari 2021 met producties,
  • de mondelinge behandeling via skype, gehouden op 26 februari 2021, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van der Linden. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Aan het Rot. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een relatie met [A] (hierna: [A] ). [gedaagde] is de moeder van [A] , de grootmoeder van [B] (de dochter van [A] ) en de schoonmoeder van [eiser] .
2.2.
Op 26 november 2020 heeft er in de avond bij de woning van [eiser] een incident plaatsgevonden tussen partijen.
2.3.
Op 27 november 2020 heeft [eiser] aangifte gedaan jegens [gedaagde] , vanwege vernieling aan de ruit van de voordeur. Hiervan is een proces-verbaal van aangifte opgemaakt.
2.4.
Op 7 december 2020 heeft [eiser] aangifte gedaan jegens [gedaagde] vanwege smaad/laster/smaadschrift. Hiervan is een proces-verbaal van aangifte opgemaakt.
2.5.
Op 11 december 2020 heeft [C] (hierna: [C] ), de buurvrouw van [eiser] , aangifte gedaan jegens [gedaagde] vanwege mishandeling. Hiervan is een proces-verbaal van aangifte opgemaakt.

3.Het geschil

De vordering3.1. [eiser] vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
a. [gedaagde] met onmiddellijke ingang verbiedt om zich op onrechtmatige wijze, in woord of geschrift, direct of indirect in het openbaar waaronder tevens te verstaan via internet, websites of weblog op het internet of anderszins uit te laten over [eiser] , meer in het bijzonder om [eiser] te beschuldigen van moord, of soortgelijke misdrijven, of daarnaar verwijzende opmerkingen te maken;
b. [gedaagde] verbiedt om met [eiser] en zijn gezin (mondeling, telefonisch, via de computer of schriftelijk) in contact te treden;
c. [gedaagde] verbiedt aanwezig te zijn in de omgeving van de woning van [eiser] en zijn gezin, te weten in de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] ;
d. bepaalt dat [gedaagde] bij overtreding van het onder a, b en c genoemde verbod gegijzeld zal worden voor de duur van één dag en daarnaast [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de Voorzieningenrechter te bepalen dwangsom voor elke overtreding van het onder a, b en c genoemde verbod;
e. bepaalt dat [eiser] voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis de hulp in kan roepen van de sterke arm;
f. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen naar voren gebracht dat [gedaagde] regelmatig in beschonken toestand bij hem en zijn gezin aan de deur heeft gestaan.
Op donderdag 26 november 2020 omstreeks 22.30 uur bleek [gedaagde] ook dronken aan de deur te staan, waarbij zij allerlei beschuldigingen uitte. Volgens [eiser] is de situatie toen geëscaleerd. [gedaagde] heeft met opzet de ruit van de voordeur kapot getrapt, aldus [eiser] . Er ontstond een woordenwisseling met geschreeuw waarbij de hele buurt was uitgelopen. [gedaagde] maakte [eiser] ook uit voor moordenaar van [D] , zo stelt [eiser] . [eiser] heeft aangifte gedaan, evenals de buurvrouw [C] . Ten gevolge van dit incident is [B] , de dochter van [A] , angstig geworden. Daarnaast is [eiser] door zijn huisarts verwezen naar een psycholoog. Er is PTSS gediagnosticeerd en [eiser] begint binnenkort met EMDR-therapie, zo vervolgt hij. [eiser] en zijn gezin zijn bang dat [gedaagde] weer begint met hen lastig te vallen zodra zij weer te diep in het glaasje heeft gekeken, zo stelt [eiser] . [gedaagde] is volgens [eiser] onvoorspelbaar en kan op een onverwacht moment zo weer aan de deur staan.
Sinds het incident op 26 november 2020 heeft [gedaagde] hen niet meer lastig gevallen.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Allereerst wordt door [gedaagde] naar voren gebracht dat zij zich niet herkent in het negatieve en onware beeld dat door [eiser] wordt geschetst. [gedaagde] betwist dat zij bovenmatig veel alcohol gebruikt en betwist ook dat zij vaker in beschonken toestand bij [eiser] aan de deur heeft gestaan. Tevens betwist [gedaagde] dat zij [eiser] heeft uitgemaakt voor moordenaar. [gedaagde] erkent dat zij op 26 november 2020 ’s avonds [eiser] en zijn gezin heeft bezocht, maar spreekt tegen dat zij in dronken toestand verkeerde. Ze was wel aangeschoten. Volgens [gedaagde] is er geen sprake van het opzettelijk stuk maken van de ruit van de voordeur, zij is daar per ongeluk mee in aanraking gekomen en heeft de kosten voor een nieuw ruitje betaald. [gedaagde] betwist de inhoud van de feiten zoals die volgens [eiser] en [C] in hun processen-verbaal staan opgenomen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van overlast en/of onrechtmatige uitlatingen van/door [gedaagde] en is er ook geen vrees voor herhaling in de toekomst. Sinds het incident is er tussen partijen geen contact meer geweest. De gevorderde verboden zijn een verstrekkende inbreuk op de contact- en bewegingsvrijheid van [gedaagde] en zijn volgens haar niet gerechtvaardigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4.2.
[gedaagde] heeft het spoedeisend belang betwist. Gelet op de aard van de vorderingen en het daaromtrent door [eiser] gestelde, overweegt de voorzieningenrechter dat het spoedeisende belang aanwezig is. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.3.
[eiser] vordert een contact- en gebiedsverbod. Vooropgesteld wordt dat dergelijke verboden een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om vrijelijk contact op te nemen met een ander respectievelijk het recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor toewijzing hiervan in kort geding moet sprake zijn van een in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke ingrijpende inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen.
4.4.
De vraag waarover de voorzieningenrechter zich moet buigen, is of het gestelde gedrag van [gedaagde] met inachtneming van het toetsingskader zoals geschetst onder r.o. 4.3. zodanig is (geweest), dat dit een vergaande maatregel als een contact- en gebiedsverbod rechtvaardigt.
4.5.
Uit de door [eiser] in de dagvaarding gestelde feiten en omstandigheden, die hij ter zitting heeft toegelicht, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat sprake is van een dergelijke dreiging. In dit verband is van belang dat de stellingen van [eiser] door [gedaagde] gemotiveerd zijn betwist.
De processen-verbaal van aangifte die achter de dagvaarding zijn gehecht, doen verslag van hetgeen er in de visie van [eiser] en [C] is voorgevallen op 26 november 2020. [gedaagde] is het niet eens met die zienswijze en heeft dat dan ook betwist.
4.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] ligt het op de weg van [eiser] om nader te onderbouwen dat sprake is van een dusdanige (ontoelaatbare) inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer dat het opleggen van een gebied-/contactverbod gerechtvaardigd is. Met alleen de onderbouwing van een incident op 26 november 2020 waarbij tussen partijen niet vast staat wat daar precies is gebeurd, is het oordeel van de voorzieningenrechter dat
niet in zijn onderbouwing is geslaagd. Daarbij komt nog dat [eiser] slechts bloot heeft gesteld dat er sprake is van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser] en zijn gezin. Er is na 26 november 2020 geen sprake geweest van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] en [eiser] . Sterker nog, sinds genoemde datum is er tussen partijen geen contact meer geweest. Dat [gedaagde] mogelijk ongevraagd voor de deur zal staan, op enig toekomstig moment, is onvoldoende om een actuele en toekomstige dreiging van onrechtmatig handelen aan te kunnen nemen. Op grond van het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eiser] tot het opleggen van een contact- en gebiedsverbod moet worden afgewezen.
4.7.
Wellicht ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] het afwijzen van het gevorderde niet mag opvatten als een vrijbrief om [eiser] tegen zijn wil op te zoeken of anderszins tegen zijn wil te benaderen.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.