ECLI:NL:RBOVE:2022:1012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9517831 \ CV EXPL 21-4368
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en betaling van achterstallig salaris in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, [Z], over de periode van maart 2021 tot en met 10 mei 2021. Eiser was in dienst als algemeen medewerker voor 10 uren per week en had een overeengekomen brutoloon van € 700,- per maand. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om betaling van het verschuldigde loon, maar [Z] heeft dit niet voldaan. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijs van zijn verzoeken om betaling en de toezeggingen van [Z]. Na het uitblijven van betaling heeft eiser juridische stappen ondernomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Z] het loon niet tijdig heeft betaald en dat er geen geldige reden was voor de betalingsachterstand. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en rente. De rechter heeft ook geoordeeld dat eiser recht heeft op vakantietoeslag en wettelijke vakantie-uren, maar dat de cao niet van toepassing was omdat het dienstverband van eiser al was geëindigd. De kantonrechter heeft de hoogte van de toewijsbare bedragen berekend en [Z] veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 5 april 2022 door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad. De rechter heeft [Z] in de kosten van de procedure veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9517831 \ CV EXPL 21-4368
Vonnis van 5 april 2022
in de zaak van
[eiser]wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: A. Dogan,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [Z]wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [Z] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2021,
- de mondelinge behandeling die digitaal heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. [eiser] heeft een pleitnota overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van 15 februari 2021 tot 10 mei 2021 in dienst geweest bij [Z] als algemeen medewerker voor 10 uren per week.
2.2.
Het overeengekomen brutoloon van [eiser] bedraagt € 700,- per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. [Z] heeft het loon vanaf maart 2021 niet meer aan [eiser] betaald.
2.3.
[eiser] heeft in de periode april 2021 tot en met september 2021 per WhatsApp [Z] meermaals verzocht het verschuldigde loon te betalen. Namens [Z] is betaling meermaals toegezegd.
2.4.
[eiser] bericht [Z] per brief op 23 juni 2021 als volgt:
“ (…) Sinds 15-02-2021 werk ik bij u in de functie van algemeen medewerker voor 10 uren in de week. Tot nu toe heb ik alleen een deel van mijn salaris van u ontvangen, U moet de salaris van maart en april nog betalen.
Ik heb hierover contact met u gehad en gevraagd of u het salaris gaat betalen. Helaas heb ik tot nu toe niets ontvangen.
Ik verzoek u mijn salaris van € 1400 bruto binnen 7 dagen bij te schrijven op mijn bankrekening (…)
Ik heb recht op de wettelijke verhoging en rente als u te laat betaalt. Die ontvang ik dan ook graag. Ook verzoek ik u mij een loonspecificatie te sturen.
Bent u het niet met mij eens, dan hoor ik graag binnen 7 dagen in een brief wat de reden is. Ik vertrouw erop dat u mijn loon gaat betalen. Anders moet ik helaas juridische hulp vragen (…)”
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft [Z] per brief d.d. 13 augustus 2021 nogmaals in de gelegenheid gesteld het verschuldigde loon inclusief wettelijke verhoging en rente aan [eiser] te betalen binnen een termijn van 10 dagen, bij gebreke waarvan het opstarten van een gerechtelijke procedure en de als gevolg daarvan te verhalen kosten van de procedure zijn aangezegd.
2.6.
[Z] is niet overgegaan tot betaling van het verschuldigde loon binnen de gestelde termijn.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Z] veroordeelt:
I. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.283,06, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met dien verstande dat na of bij gelijktijdige overlegging van een deugdelijke bruto/netto berekening, ten aanzien van het bruto salariscomponent in voormeld bedrag, kan worden volstaan met betaling van het netto equivalent daarvan;
II. in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op de hiervoor opgenomen feiten waarbij hij het volgende nog heeft aangevoerd. [Z] heeft het loon over de periode maart 2021 tot 10 mei 2021 voor een totaalbedrag van € 1.625,81 onbetaald gelaten. [eiser] maakt verder aanspraak op 8% vakantietoeslag, zijnde een bedrag van € 130,06 en op uitbetaling van 11 vakantie-uren voor een bedrag van € 177,65. [eiser] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW over het hiervoor genoemde loon, de vakantietoeslag en de uitbetaling van vakantie-uren, zijnde een bedrag van € 966,76. Omdat van [Z] geen betaling viel te verkrijgen van dit bedrag, zag [eiser] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven. De kosten daarvoor bedragen € 357,00 en komen voor rekening van [Z] . Ten slotte vordert [eiser] een bedrag van € 25,78 aan wettelijke rente, welke hij heeft berekend tot en met 19 oktober 2021. Sindsdien vordert [eiser] de wettelijke rente over de hoofdsom tot aan de dag van algehele voldoening.
3.3.
[Z] voert verweer tegen de vordering van [eiser] .
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is of [Z] gehouden is het gevorderde loon, de vakantietoeslag van 8% en de uitbetaling van de vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, rente en kosten aan [eiser] te betalen.
4.2.
[Z] heeft ter zitting erkend dat hij het loon voor [eiser] over de periode maart 2021 tot en met 10 mei 2021 onbetaald heeft gelaten. Het loon is volgens [Z] niet (tijdig) betaald omdat er sprake was van betalingsonmacht. Dit doet echter niet af aan de betalingsverplichting van [Z] . Een bedrag van € 1.625,81 ligt daarmee voor toewijzing gereed. Een bedrag van € 130,06, zijnde de vakantietoeslag over voormeld bedrag aan loon, is eveneens toewijsbaar.
4.3.
Voor zover [Z] heeft aangevoerd dat zij het loon niet verschuldigd zou zijn omdat [eiser] in bepaalde perioden geen werkzaamheden voor [Z] zou hebben verricht, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. Voormelde stelling is door [eiser] betwist en in deze procedure is uit niets gebleken dat [Z] [eiser] op het niet verrichten van werkzaamheden heeft aangesproken. Dit had, zoals reeds ter Skype-zitting is besproken, wel op de weg van de werkgever, [Z] , gelegen.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van 11 vakantie-uren voor een bedrag wordt het volgende overwogen. Het gevorderde bedrag van € 177,65 is gebaseerd op de cao Meubelindustrie & Meubileringsbedrijven (hierna: de cao). Deze cao is bij besluit van 29 juli 2021 algemeen verbindend verklaard en heeft geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat de cao niet van toepassing is, nu het dienstverband van [eiser] reeds op 10 mei 2021 is geëindigd. Er zal voor de vraag op hoeveel vakantie-uren [eiser] recht heeft daarom aansluiting gezocht dienen te worden bij de wettelijke regeling van artikel 7:634 BW.
4.5.
Artikel 7:634 BW gaat uit van 20 wettelijke vakantiedagen op jaarbasis.
Vast staat dat [eiser] ruwweg drie maanden bij [Z] in dienst is geweest.
De berekening van de wettelijke vakantie-uren over deze periode is als volgt: ¼ x 20 wettelijke vakantiedagen = 5 wettelijke vakantiedagen. [eiser] heeft derhalve recht op één week vakantie tijdens de periode van zijn dienstverband. Vast staat dat [eiser] voor 10 uren per week in dienst was bij [Z] . 10 uren x € 16,15 (bruto) uurloon = € 161,50 (bruto) aan nog uit te betalen wettelijke vakantie-uren. Uit het voorgaande volgt dat een bedrag van € 161,50 door de kantonrechter zal worden toegewezen, in plaats van het door [eiser] gevorderde bedrag van € 177,65.
4.6.
Dit betekent dat aan achterstallig (bruto)loon een totaalbedrag van € 1.917,37 toewijsbaar is (€ 1.625,81 aan (bruto)loon over de periode maart 2021 tot en met 10 mei 2021 + € 130,06 aan vakantietoeslag + € 161,50 aan wettelijke vakantie-uren = € 1.917,37).
4.7.
[Z] vordert voorts de wettelijke verhoging van 50% over het onbetaald gelaten (bruto)loon op grond van artikel 7:625 BW. De kantonrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging (ambtshalve) te matigen. [Z] heeft weliswaar gesteld dat er geen sprake is geweest van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Deze stelling is door [Z] echter niet onderbouwd hetgeen, mede gelet op de betwisting van [eiser] , wel op zijn weg had gelegen. De wettelijke verhoging van 50% zal daarom worden toegewezen. Berekend over het toe te wijzen achterstallig (bruto)loon van € 1.917,37, maakt dat (afgerond) € 958,69 aan wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
4.8.
[Z] zal daarbij worden veroordeeld tot betaling van het netto equivalent van de bruto bedragen van € 1.917,37 aan achterstallig loon en van € 958,69 aan wettelijke verhoging. De verschuldigdheid van het netto equivalent hiervan is echter niet afhankelijk van de omstandigheid of [Z] al dan niet tijdig een bruto/netto-specificatie heeft overgelegd, zodat de vordering zoals omschreven door [eiser] niet kan worden toegewezen. Ook kan [Z] niet worden veroordeeld tot afgifte van de bruto/netto-specificatie omdat dit niet is gevorderd door [eiser] . Uiteraard is [Z] als werkgever, ook zonder een daartoe ingestelde vordering, wel verplicht om aan [eiser] een loonspecificatie te verstrekken. De kantonrechter wijst hierbij op het bepaalde in artikel 7:626 BW. De kantonrechter gaat ervan uit dat [Z] hiertoe dan ook over zal gaan.
4.9.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op een bedrag van € 357,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is en dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het achterstallig (bruto)loon vanaf de vervaldata van de respectievelijke loonbetalingsperiode. Daarnaast geldt dat de wettelijke rente over de vakantietoeslag en de wettelijke vakantie-uren eerst verschuldigd is na de eindafrekening bij het einde van het dienstverband van [eiser] op 10 mei 2021.
4.11.
[Z] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- kosten dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde
€ 436,00(2 punten × tarief € 218,00)
Totaal € 801,03
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de kosten van deze procedure zal worden toegewezen als gevorderd.

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
veroordeelt [Z] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.876,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon vanaf de vervaldata van de respectievelijke loonbetalingsperiode tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [Z] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 357,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [Z] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 801,03, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022. (TD)