ECLI:NL:RBOVE:2022:1042

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
08.144659.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door bestuurder onder invloed van drugs met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 juni 2019. De verdachte bestuurde een bestelbus terwijl hij onder invloed van drugs was, waaronder cannabis en amfetamine. Door onvoorzichtig rijgedrag kwam hij op de verkeerde weghelft terecht en botste frontaal op een tegenligger, waardoor de bestuurder van deze auto, [slachtoffer], zwaar gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door zijn onoplettendheid en het niet naleven van verkeersregels. De verdachte weigerde bovendien mee te werken aan een bloedonderzoek na het ongeval, wat als strafverzwarende omstandigheid werd meegenomen in de beoordeling. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast kreeg de verdachte een rijontzegging van 36 maanden opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds aan het revalideren is van zijn verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.144659.19 (P)
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een bestelbus onder invloed van drugs een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, en dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2019 te Markelo, gemeente Hof van Twente, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de N347, gaande in de richting van Goor, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
terwijl hij onder invloed verkeerde van drugs, te weten cannabis en amfetamine, en/of
aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 80 km/h en toen met dat door hem bestuurde motorrijtuig (bestelauto), geheel of gedeeltelijk op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg is terechtgekomen, en/of (daarbij) in strijd met artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan om zo veel mogelijk rechts te houden, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg aangebrachte dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden, en/of vervolgens geheel rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg in aanrijding of botsing is gekomen met een aantal op die rijstrook van die weg (vanuit de richting Goor) rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuigen, te weten een personenauto (merk Opel) en een personenauto (merk Skoda),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, en/of na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2019 te Borne, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, onder invloed van drugs, zeer onvoorzichtig heeft gereden. Daarom is sprake van een zeer hoge mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat verdachte verkeerde in de toestand, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW, kan volgens de officier van justitie niet bewezen worden verklaard zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet zonder meer vast staat dat het rijden onder invloed van drugs in combinatie met de ten laste gelegde gedragingen voldoende is om bewezen te verklaren dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. De jurisprudentie is hierover niet eenduidig. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of verdachte zeer onvoorzichtig of aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage van dit vonnis zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank met betrekking tot feit 1 nog het volgende opmerkt over de mate van schuld.
Juridisch kader over de mate van schuld
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Feiten en omstandigheden
Dit juridisch kader toepassend op deze zaak stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte was op 11 juni 2019 bestuurder van een bestelauto en vertoonde (al voor het ongeval) gevaarlijk rijgedrag, aldus een getuige. Deze getuige, die op de A1 achter verdachte reed, zag de bestelbus slingeren over beide rijbanen en zag dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde. De getuige heeft daarom 112 gebeld en de alarmlichten gebruikt om het overige verkeer te waarschuwen. Bij een stoplicht is de getuige uit haar auto gestapt, is zij naar de cabine van de bestelbus gelopen en heeft zij door het raam gekeken. Zij zag dat verdachte helemaal onderuit in zijn stoel zat. Verdachte reed daarna op de N347 bij Markelo, kwam uit de richting van de Rijksweg A1 en reed in de richting van Goor. Uit de tegenovergestelde rijrichting kwamen twee personenauto’s verdachte tegemoet; een Opel en een Skoda. Deze personenauto’s reden achter elkaar. Op enige afstand voorbij hectometerpaal 14.3 reed verdachte op de rijstrook bestemd voor het tegemoet komende verkeer en had hij de dubbele doorgetrokken middenstrepen met zijn hele bestelbus overschreden. Een getuige werd door verdachte ingehaald terwijl het redelijk druk was op de weg. De inhaalmanoeuvre ging met geringe snelheid terwijl er tegemoetkomend verkeer aan kwam. De bestuurder van de Opel kon nog uitwijken voor de bestelbus van verdachte, waarbij deze Opel wel in de linkerflank geraakt werd door de door verdachte bestuurde bestelbus. Verdachte bleef daarna in een rechte lijn op de verkeerde weghelft rijden. Verdachte kwam daarna frontaal in aanrijding met de Skoda van [slachtoffer] . De getuige die achter [slachtoffer] reed zag de frontale aanrijding en zag dat het daarna enkele minuten duurde voordat verdachte uit de bestelbus stapte. Door de ter plaatse gekomen politieagenten werd gezien dat verdachte beduusd was. Verdachte viel bijna uit de ambulance doordat hij onvast ter been was. Verder was verdachte warrig in zijn spraak. De politieagenten drongen niet door tot verdachte. De uitslag van de speekseltest gaf een indicatie voor MDMA, amfetamine en cannabis. Verdachte weigerde om mee te werken aan een bloedonderzoek. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] niet ter discussie staand zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte is door het ongeval niet gewond geraakt.
De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 80 kilometer per uur. Er waren geen bijzondere verkeersmaatregelen van toepassing. Tijdens het verkeersongeval was het helder en droog weer. Zowel de bestelbus als de personenauto’s verkeerden in voldoende verkeerstechnische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel konden leiden tot of van invloed konden zijn op het ontstaan van het ongeval. Door de Forensisch Opsporing Verkeersongevallenanalyse werd op grond van het onderzoek geconcludeerd dat de oorzaak van het ongeval bij het rijgedrag van verdachte lag.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in het weekend voor het ongeval had gefeest en meermalen speed en amfetamine had gebruikt. Verdachte had in het weekend weinig geslapen. Daarnaast rookt verdachte elke dag, waaronder ook op de avond voor het ongeval, een joint. Op 11 juni 2019 werd verdachte laat wakker omdat hij zich had verslapen. De werkdruk was naar zijn zeggen hoog en verdachte was eerder die dag al tegen een geparkeerd staande auto gebotst. Verdachte voelde zich oververmoeid en had moeite om zich te concentreren. Hij denkt dat hij vlak voor de aanrijding in slaap is gevallen. Pas door de knal van de botsing met [slachtoffer] kwam hij weer bij. Verdachte heeft geen actieve herinnering aan zijn rijgedrag voor het ongeval en heeft niet gemerkt dat hij voor de frontale aanrijding met [slachtoffer] eerst een andere personenauto heeft geraakt.
Beoordeling van het rijgedrag van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat iedere verkeersdeelnemer voorzichtig en oplettend rijgedrag dient te vertonen. Dat wordt ook verwacht van een pakketbezorger die een drukke werkdag heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij zich oververmoeid voelde en moeite had zich te concentreren. Bovendien had verdachte zoals hiervoor overwogen de dagen voorafgaand aan zijn werkdag drugs gebruikt. Het besturen van een bestelbus in een dergelijke vermoeide staat en onder invloed van drugs getuigt niet van voorzichtig en oplettend rijgedrag. Verdachte heeft, door zich op de weg te gedragen zoals hiervoor onder het kopje feiten en omstandigheden omschreven, de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden. Onder invloed van drugs heeft verdachte een bestelbus bestuurd en is hij – kort gezegd – op de verkeerde weghelft gaan rijden alwaar hij frontaal in aanrijding is gekomen met het door het slachtoffer [slachtoffer] bestuurde voertuig, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziend, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en concludeert de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer zwaar gewond is geraakt. Zulks terwijl, zoals in de tenlastelegging omschreven staat, verdachte na het feit zijn medewerking aan een bloedonderzoek heeft geweigerd. Dat is een strafverzwarende omstandigheid.
Alhoewel er op grond van het dossier sterke aanwijzingen zijn dat verdachte, gelet op zijn drugsgebruik de dagen voorafgaand aan de aanrijding, onder invloed heeft gereden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zodanig onder invloed was van drugs dat daardoor zijn rijvaardigheid beïnvloed werd, met andere woorden dat verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de WVW. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit onderdeel nu dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 juni 2019 in de gemeente Hof van Twente, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de N347, gaande in de richting van Goor, zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte terwijl hij onder invloed verkeerde van drugs, te weten cannabis en amfetamine, aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 80 km/h en toen met dat door hem bestuurde motorrijtuig (bestelauto), geheel of gedeeltelijk op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg is terechtgekomen, en (daarbij) in strijd met artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan om zo veel mogelijk rechts te houden, en (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg aangebrachte dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden, en vervolgens geheel rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg in aanrijding is gekomen met een aantal op die rijstrook van die weg (vanuit de richting Goor) rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuigen, te weten een personenauto (merk Opel) en een personenauto (merk Skoda), en zich aldus zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 11 juni 2019 te Borne, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 175 en 176 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
en
feit 2
het misdrijf: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van drie jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft bij de strafeis rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de gevorderde straf een passende straf is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurder van een bestelbus aan het verkeer deelgenomen en een ernstige verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij de dagen ervoor veel drugs had gebruikt, weinig had geslapen en oververmoeid was. Daarbij heeft hij buitengewoon onberekenbaar en gevaarlijk gereden. Verdachte heeft met zijn bestelbus op de verkeerde weghelft eerst de hem tegemoetkomende auto met bestuurder [getuige 1] geschampt, welke auto daardoor een kwartslag gedraaid in de berm belandde en is daarna frontaal op de auto met daarin bestuurder [slachtoffer] gereden. Het is een geluk en zeker niet de verdienste van verdachte dat [slachtoffer] het ongeval heeft overleefd, dat [getuige 1] niet gewond is geraakt en dat er geen andere slachtoffers zijn gevallen. Immers, de N347 is een drukke twee-baans 80 km weg waar de auto’s op het moment van de aanrijding in een lange file reden. De aan de auto’s toegebrachte schade is huiveringwekkend. Het moet voor beide bestuurders afschuwelijk geweest zijn om de door verdachte bestuurde bestelbus op zich af te zien komen rijden en geen kant meer op te kunnen. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op [slachtoffer] . Dit blijkt uit de namens hem ter terechtzitting afgelegde verklaring. [slachtoffer] heeft gevoelens van angst en onzekerheid ervaren toen hij door de brandweer uit zijn auto bevrijd moest worden en daarna per traumahelikopter naar het ziekenhuis werd gebracht waar hij werd geopereerd. Daarnaast is zijn naaste familie erg bezorgd geweest over de vraag of hij het ongeval zou overleven. Door het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen en ruim tweeëneenhalf jaar na het ongeval is hij nog steeds aan het revalideren met vooralsnog een onzekere uitkomst op volledig herstel. De betrokkenheid van verdachte bij een verkeersongeval dat ernstige gevolgen had voor een medeweggebruiker heeft hem niet doen inzien dat hij, bij deelname aan het verkeer een grote verantwoordelijkheid heeft naar andere weggebruikers. Integendeel. Na het ongeval heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een verkeersmisdrijf door in september 2020 onder invloed van drugs te rijden. Verdachte is hiervoor, nog niet onherroepelijk, veroordeeld. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de jurisprudentie over overtreding van de artikelen 6 en 163 WVW betrokken. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij sprake is van ernstige schuld geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar. Hierbij wordt uitgegaan van een alcoholgehalte > 570 ug/l en van weigering van een (bloed)onderzoek als strafverzwarende omstandigheid. Ten aanzien van de weigering van een bloedonderzoek zoals bewezenverklaard onder feit 2 dient aansluiting gezocht te worden bij schaal IX van de tabel rijden onder invloed van auto’s en motoren en wordt als oriëntatiepunt gegeven een geldboete ter hoogte van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal echter geen gevangenisstraf opleggen. Het ongeval is bijna drie jaar geleden. Inmiddels heeft verdachte hulpverlening ingeschakeld en zal hij naar een afkickkliniek gaan. Gezien het tijdsverloop en de hulpverlening die in gang is gezet, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur de door verdachte nu ingeslagen koers doorkruisen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte deze positieve veranderingen doorzet. Bovendien toonde verdachte zich ter terechtzitting zeer bewust van zijn schuld.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf van de maximale duur passend en geboden. De rechtbank is verder van oordeel dat aan verdachte naast deze werkstraf een voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd voor de duur van zes maanden om hem ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en om de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking te brengen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van drie jaren. Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding om andere verkeersdeelnemers langdurig te beschermen tegen het rijgedrag van verdachte en zal zij verdachte veroordelen tot een aanzienlijke onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, te weten een ontzegging voor de duur van 36 maanden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 91 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 163, 175, 178 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
en
feit 2
het misdrijf: overtreding van artikel 163, zesde lid, van Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
36 (zesendertig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
Mr. M. Scheeper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019255757. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] , van 1 juli 2020, pagina’s 95 t/m 96, voor zover inhoudende de verklaring van het slachtoffer;
3.
Een schriftelijk bescheid zijnde, een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , pagina 124, voor zover inhoudende de bevindingen van de arts;
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 11 juni 2019, pagina’s 97 t/m 98, voor zover inhoudende, de verklaring van getuige;
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 11 juni 2019, pagina’s 99 t/m 100, voor zover inhoudende, de verklaring van getuige;
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , van 11 juni 2019, pagina’s 101 t/m 102, voor zover inhoudende, de verklaring van getuige;
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , van 11 juni 2019, pagina’s 103 t/m 104, voor zover inhoudende, de verklaring van getuige;
8.
Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, met foto’s en bijlagen, van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 11 juni 2019, pagina’s 86 t/m 88, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten;
9.
Het proces-verbaal rijden onder invloed van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , pagina’s 66 t/m 88, van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisanten;
10.
Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [verbalisant 4] , van 11 juni 2019, pagina’s 109 t/m 110, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisant;
11.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , van
1 oktober 2019, pagina’s 105 t/m 106, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisanten.