ECLI:NL:RBOVE:2022:105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
ak_21_2041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en druggebruik bij psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 januari 2022 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker, die zelfstandig ondernemer is en een metaalrecyclingbedrijf runt. De ongeldigverklaring was gebaseerd op een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 4 november 2021, waarin werd gesteld dat verzoeker niet langer over de geestelijke geschiktheid beschikte om motorvoertuigen te besturen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de ongeldigverklaring te schorsen, omdat hij door de ongeldigverklaring niet meer zelf kon rijden en daardoor hoge kosten moest maken voor het inhuren van een chauffeur.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat verzoeker door de ongeldigverklaring in zijn bedrijfsvoering werd belemmerd. De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de medische en psychiatrische onderzoeken die verzoeker had ondergaan. Uit deze onderzoeken bleek dat verzoeker in het verleden gebruik had gemaakt van Ritalin, een stof die onder de Opiumwet valt, en dat er aanwijzingen waren voor een stoornis in druggebruik. De voorzieningenrechter concludeerde dat de keurend arts en psychiater terecht hadden geoordeeld dat verzoeker niet over de rijgeschiktheid beschikte, en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs op goede gronden was genomen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2041
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: M.M. Kleijbeuker

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard vanaf 11 november 2021.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit op 22 november 2021 bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter op 30 november 2021 daarnaast verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. Daarin is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en die de uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.
Als sprake is van onverwijlde spoed, dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting wel of niet in stand zal blijven. De beoordeling die de voorzieningenrechter in dat kader maakt is voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
2. Verzoeker is zelfstandig ondernemer en eigenaar van een metaal recycling bedrijf. Hij rijdt jaarlijks tienduizenden kilometers om metalen op te halen voor zijn bedrijf. Verzoeker stelt dat hij door de ongeldig verklaring van zijn rijbewijs niet meer zelf kan rijden en daarom een chauffeur en een transportbedrijf moet inhuren voor het bezoek aan klanten en het vervoer van gekochte metalen en auto’s. Hij kan de beslissing op zijn bezwaar niet afwachten, omdat die inhuur onevenredig hoge kosten met zich brengt.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij de beoordeling of een voorlopige voorziening dient te worden getroffen hiermee gegeven.
3.1
Bij de beoordeling van het bestreden besluit gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de processen verbaal van de politie blijken de volgende incidenten waarbij verzoeker betrokken is geweest:
  • 6 augustus 2016: assistentie aan personeel in instelling gezondheidszorg wegens erg agressief gedrag van verzoeker (verder is vermeld: “verzoeker staat vijf keer in Hks voor art 300 WvS/mishandeling, waarvan 2 keer geseponeerd”);
  • 7 juli 2017: afspraak op locatie wegens bedreiging door verzoeker; verzoeker draait door; gebruikt veel cocaïne en Ghb;
  • 20 augustus 2018: afspraak op locatie uit vrees voor agressieve reactie van verzoeker (onder invloed van drugs, cocaïne, Ritalin of andere middelen) over scheidingsmelding;
  • 20 november 2020: verkeersongeval met letsel (verzoeker rijdt met zijn personenauto achter op een vrachtauto);
  • 28 februari 2021 en 1 maart 2021: meerdere bezoeken aan verzoeker/familie wegens overlast door verward/overspannen gedrag van verzoeker bij een brand op zijn bedrijfsterrein (toelichting: gebruikt dagelijks een volle strip illegaal aangekochte Ritalin; beoordeling door arts/Dimence; levert vooruitlopend op behandeling een handvol strips Ritalin in);
  • 25 april 2021: melding verkeersovertreding, waarbij verzoeker met een personenauto bij zijn huis het hek meerdere malen heeft geramd en er doorheen is gereden, omdat hij mogelijk in een psychose zat (aanvullend: volgens getuigenverklaring van partner gebruikt verzoeker Ritalin en koopt/gebruikt hij “pammetjes”; ter plaatse is een ademanalyse- en een speekseltest van verzoeker afgenomen met een negatief resultaat; ook is bloed afgenomen door een GGD-arts).
Uit de medische gedingstukken blijkt voorts:
- Dimencegroep (17 maart 2021): verzoeker is van 4 maart 2021 tot 10 maart 2021 opgenomen geweest op de afdeling verslavingspsychiatrie wegens crisisintoxicatie; geen klinische opname; na incident met brand gestopt met gebruik Ritalin; nog veel zucht naar Ritalin;
- Deventer Ziekenhuis (13 juli 2021): tot 8 juni 2021 in behandeling bij team IHT van Dimence in Deventer;
- Huisarts (15 augustus 2021): ten aanzien van verzoeker zijn de diagnoses alcoholafhankelijkheid, ADHD en stoornis in amfetaminegebruik gesteld; zijn klachten van de afgelopen twee jaar zijn grotendeels aan die diagnoses te wijten; momenteel krijgt verzoeker geen psychofarmaca voorgeschreven.
Naar aanleiding van het proces-verbaal over het incident op 25 april 2021 is door de Korpschef op 28 april 2021 aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994) gedaan, inhoudende het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de lichamelijke dan wel geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van motorvoertuigen in de categorie AM, B, BE en C (verder: de vorderingsprocedure). De Korpschef heeft daarbij mede in acht genomen dat de eerdere opgemaakte processen-verbaal over verzoeker blijk geven van psychische instabiliteit en signalen van overmatig gebruik van verdovende middel en medicijnen.
Bij besluit van 15 juni 2021 heeft verweerder besloten dat verzoeker in het kader van de vorderingsprocedure een medisch onderzoek moet ondergaan en dat hij voorlopig (tot de uitslag van het onderzoek bekend is) niet meer mag rijden, omdat verweerder twijfelt over verzoekers geestelijke geschiktheid om te rijden. Dit besluit steunt op de omstandigheden als bepaald in artikel 23, derde lid, bijlage I, onder B, onderdeel II van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
  • verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen
  • ernstig gestoord inzicht of gedrag
  • abnormale opwindingstoestanden
Verzoeker heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen ingesteld.
Op 7 augustus 2021 is verzoeker onderzocht door E. Sylejmani, arts, en B.M. Klop-de Vries, psychiater. Zij hebben op 29 september 2021 met instemming van verzoeker een Verslag van bevindingen uitgebracht aan verweerder. Hieruit blijken de volgende resultaten.
1. Reden vordering: overgenomen uit de gegevens van verweerder
2. Vraagstelling: Is er sprake van druggebruik?
3. Speciële anamnese: Verzoeker verklaart dat hij was gestopt met het gebruik van Ritalin en “pammetjes” maar kwam op 25 april 2021 nog tabletten in huis tegen en heeft die toen ingenomen. Met alle gevolgen van dien.
Op de kenmerken van de DSM-5 criteria scoort verzoeker als volgt positief:
Kenmerk 1: Gebruikte dagelijks meer Ritalin dan voorgeschreven
Kenmerk 2: Had vaker het gevoel minder te moeten gebruiken
Kenmerk 4: Had een drang om hoge doseringen Ritalin te gebruiken
Kenmerk 7: Is gaan scheiden vanwege gebruik pammetjes en hoge doseringen Ritalin
Kenmerk 10: Merkte dat hij steeds meer Ritalin moest gebruiken om hetzelfde effect te ervaren.
4. Medische anamnese: Ritalin aanvankelijk goed effect, maar steeds minder, waardoor gebruik steeds meer toenam; sinds 26 april 2021 met gebruik gestopt; nooit wanen, hallucinaties of suïcidale klachten gehad; voelt zich goed; rookt niet; 2 x per week 2-6 AE bier per keer; geen medicatie
5. Lichamelijk onderzoek: geen bijzonderheden
6. Psychiatrisch onderzoek: geen bijzonderheden
7. Laboratoriumonderzoek: normale laboratoriumuitslag
Urineonderzoek: normale urineuitslag
8. Inclusie/exclusiecriteria (urineonderzoek): geen afwijkende uitslagen die wijzen op drugmisbruik
9. Er is een stoornis in druggebruik
10 Psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing: voldoende aanwijzingen voor de conclusie dat op 25-4-2021 sprake was van stoornis in druggebruik volgens de DSM-5; tevens kan op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugmisbruik gesteld worden; druggebruik is op 26 april 2021 gestopt.
Bijlagen
- verklaring huisarts 15-8-2021 (Van Die)
- verklaring verpleegkundig specialist GGZ (opname verslavingspsychiatrie) 17-2-2021
- verklaring sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 1] en psychiater [naam 2] 13-7-2021
Conclusies: “Beschouwend kan er naar onze mening gesteld worden dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 25-04-2021 sprake was van een stoornis in druggebruik matig/ernstig volgens de DSM-5, en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugmisbruik kan worden gesteld”. Zij achten het aannemelijk dat verzoeker met het drugmisbruik per 26 april 2021 is gestopt. Voor de diagnose alcoholmisbruik achten zij op basis van alle relevante gegevens ten tijde van de laatste aanhouding onvoldoende aanwijzingen aanwezig.
Op 1 oktober 2021 heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld om een tweede onderzoek aan te vragen. Daarvan heeft verzoeker geen gebruik gemaakt.
Voor de overige feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar het hiervóór weergegeven procesverloop.
3.2.
Verzoeker kan zich met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet verenigen en voert daarvoor het volgende aan.
Verzoeker is van mening dat het Verslag van bevindingen – gelet op de wijze van totstandkoming dan wel de inhoud – zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. De conclusie dat verzoeker geestelijk ongeschikt is om te rijden wordt volgens hem niet gedragen door het verrichte psychiatrische onderzoek. Hij stelt daartoe het volgende:
a. Het psychiatrisch onderzoek is aanvankelijk opgelegd, omdat werd getwijfeld aan verzoekers geestelijke geschiktheid. Het psychiatrisch onderzoek is echter feitelijk ingesteld naar de vraag of bij hem sprake was van drugmisbruik. Verzoeker stelt zich daarom op het standpunt dat verweerder het psychiatrisch onderzoek op oneigenlijke gronden heeft laten uitvoeren.
b. Het verslag van bevindingen is niet concludent. Daaruit volgt immers ondubbelzinnig dat verzoeker psychisch en lichamelijk niets mankeert en dat bij hem niet blijkt van een problematisch patroon van druggebruik. Waarom verweerder meent dat daarvan dan toch sprake is wordt niet onderbouwd. Verweerder onderbouwt ook niet waarom het gebruik van de medicijnen Oxazepam en Temazepan is te definiëren als drugmisbruik, zodat niet duidelijk is waarom de norm in de Regeling eisen geschiktheid 2000 zou zijn geschonden. Verzoeker heeft nooit onder invloed van geneesmiddelen of drugs aan het verkeer deelgenomen. De incidenten waar verweerder in het besluit van 15 juni 2021 verwijst van 28 februari 2021 en
20 november 2020 staven die conclusie ook niet. Het enkel verwijzen naar de DSM-5 methode en het voldoen aan een aantal kenmerken daarvan acht verzoeker onvoldoende om de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op te baseren.
Verder meent verzoeker dat de recidiefvrije periode (conform de Regeling eisen geschiktheid 2000 moet verzoeker tot april 2022 wachten om in aanmerking te komen voor een herkeuring alvorens hij weer kan beschikken over zijn rijbewijs) onevenredig lang is, temeer daar die periode eigenlijk al is verstreken nu hij nooit onder invloed van drugs of geneesmiddelen aan het verkeer heeft deelgenomen.
3.3.
Voor het relevante wettelijke kader verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4
De voorzieningenrechter oordeelt met inachtneming van het vorenstaand als volgt.
Is het psychiatrisch onderzoek uitgevoerd op oneigenlijke gronden?
Bij het besluit van 15 juni 2021 heeft verweerder verzoeker een onderzoek opgelegd naar de rijgeschiktheid. Het onderzoek ziet op de vraag of verzoeker lichamelijk en – met name – geestelijk geschikt is om te rijden. Dit besluit is rechtens onaantastbaar. De grondslag voor het opleggen van het onderzoek kan in deze procedure derhalve niet ter discussie staan.
Het besluit is gebaseerd op de informatie die door de politie bij de melding ex artikel 130 van de WvW 1994, zoals dat hiervoor is weergegeven, aan verweerder is meegedeeld. Naar vaste rechtspraak mogen al deze feiten en omstandigheden bij de beantwoording van de onderzoeksvraag worden betrokken.
Uit het Verslag van bevindingen volgt, dat de keurend arts en psychiater deze feiten en omstandigheden ook bij het onderzoek hebben betrokken en de onderzoeksvraag hebben beantwoord aan de hand van een volledig onderzoek (speciële en medische anamnese, lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, bloed- en urineonderzoek). Dat de keurend arts en psychiater de onderzoeksvraag hebben vertaald naar de vraag of bij verzoeker sprake is van drugmisbruik, maakt dat niet anders.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker dan ook niet in zijn stelling dat het onderzoek op oneigenlijke gronden heeft plaatsgevonden.
Mocht verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit op de diagnose uit het psychiatrisch onderzoek baseren?
Naar vaste rechtspraak kan een besluit tot ongeldigverklaring van een rijbewijs bij de diagnose misbruik niet in stand worden gelaten, als de daaraan ten grondslag gelegde rapportage naar inhoud en de wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins onvoldoende concludent is, zodanig dat het bestuursorgaan zich daar niet op had mogen baseren.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat verzoeker psychisch en lichamelijk niets mankeerde en dat niet bleek van een problematisch patroon van druggebruik. Uit de politieverhoren, de medische gedingstukken uit de gezondheidszorg en zijn eigen verklaring in het Verslag van bevindingen volgt immers, dat hij tot het laatste incident op 25 april 2021 onmiskenbaar een verleden heeft met een terugkerende stoornis in het gebruik van in ieder geval het psychoactieve geneesmiddel Ritalin. De werkzame stof daarvan (Methylfenidaat) valt onder de bepalingen van de Opiumwet. Dat de keurend arts en de psychiater verzoekers Ritalingebruik bij het psychiatrisch onderzoek duiden als druggebruik acht de voorzieningenrechter dan ook niet onjuist. Verder volgt uit de overige eigen verklaringen van verzoeker in het Verslag van bevindingen dat hij tot op die datum positief scoorde op vijf van de kenmerken in DSM-5 classificatie, waar het voldoen aan een positieve score van twee kenmerken reeds voldoende is voor de diagnose drugmisbruik. De keurend arts en psychiater hebben verzoekers score dan ook op goede gronden aangemerkt als drugmisbruik.
Uit het Verslag van bevindingen volgt dat verzoeker niet over de rijgeschiktheid beschikte om een auto te besturen. Niet gebleken is dat het Verslag van bevindingen gebrekkig tot stand is gekomen noch dat dit inhoudelijk als tegenstrijdig of anderszins als onvoldoende concludent moet worden aangemerkt.
Verzoeker heeft zijn stelling – zoals ter zitting nog aangevoerd – dat hij de hem tijdens het psychiatrisch onderzoek voorgelegde vragen niet ten volle heeft begrepen en deze daarom onjuist zou hebben beantwoord, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Uit het Verslag van bevindingen blijkt niet dat de artsen hebben geconstateerd dat verzoeker de vragen niet heeft begrepen of anderszins de betekenis van het onderzoek niet besefte. De voorzieningenrechter gaat dan ook voorbij aan verzoekers stelling, temeer nu verzoeker zelf geen aanleiding heeft gezien om gebruik te maken van de mogelijkheid van het instellen van een tweede onderzoek en hij de bevindingen van de keurend arts en de psychiater verder ook niet met (tegen)bewijs weerlegt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit dan ook op het Verslag van bevindingen mogen baseren.
Is de recidiefvrije periode onevenredig lang?
Vanaf het moment waarop kan worden geconcludeerd dat verzoeker aannemelijk of aantoonbaar is gestopt met zijn drugmisbruik, dient op grond van de Regeling eisen geschiktheid 2000 een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat hij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport – weer rijgeschikt kan worden geacht. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter hiervan heeft verweerder geen ruimte om die periode in het belang van verzoeker te verkorten.
Vast staat dat verzoekers drugmisbruik tot op 25 april 2021 heeft voortgeduurd en vanaf die datum is gestopt. De zogenoemde recidiefvrije periode is daarmee ingegaan op 26 april 2021 en duurt nog voort.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130, eerste lid, aanhef en onder
a. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
b. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Artikel 131, derde lid: Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 133:
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Het CBR bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23, eerste lid
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
e. betrokkene op grond van artikel 12 niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel alcohol en verkeer;
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Aanhef: Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
Onderdeel B, onder II (geestelijke geschiktheid):
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
f. abnormale opwindingstoestanden;
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2: De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1.
Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.
10.5
Personen bij wie sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zijn ongeschikt voor alle rijbewijscategorieën (zie ook paragraaf 8.8).