Op 11 maart 2022 vond een zitting plaats bij de Rechtbank Overijssel in Almelo, waar de rechtbank de zaak tegen een verdachte behandelde die zich in voorlopige hechtenis bevond. De verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder drugshandel en vuurwapenfeiten. Tijdens de zitting werd door de officier van justitie verzocht om schorsing van het onderzoek, omdat het strafrechtelijk onderzoek nog niet was voltooid. De officier van justitie gaf aan dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte waren, en dat het onderzoek zich in de afrondende fase bevond. De rechtbank weigerde echter het maken van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de verdediging, omdat zij van mening was dat er op dat moment geen sprake was van een uitzonderlijk geval dat dergelijke afspraken rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat procesafspraken recentelijk in de strafrechtelijke praktijk zijn opgekomen, maar dat deze tot nu toe alleen in complexe of langdurige zaken zijn toegepast. In dit geval was de verdachte relatief kort in voorlopige hechtenis en was het definitieve proces-verbaal nog niet gereed. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment geen proceseconomisch voordeel te behalen viel en dat het maken van procesafspraken op een later moment mogelijk zou kunnen zijn.
De zitting werd onderbroken voor beraad in raadkamer, waarna de rechtbank haar beslissing bekendmaakte. De rechtbank stelde dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte langer dan één maand maar niet langer dan drie maanden zou duren, om de klemmende reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog niet was afgerond. De rechtbank gaf aan dat de verdachte zich aan bepaalde voorwaarden moest houden, waaronder een meldplicht en elektronisch toezicht. De zaak werd vervolgens gepland voor een volgende zitting op 7 juni 2022.