ECLI:NL:RBOVE:2022:1244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
9740537 \ CV EXPL 22-556
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van achterstallige huur afgewezen bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang

In deze zaak heeft Twentsvast B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot ontruiming van een pand en betaling van achterstallige huur. De huurovereenkomst tussen Twentsvast en [gedaagde sub 1] dateert uit 2016, waarbij [gedaagde sub 1] een huurprijs van € 1.300,00 per maand betaalt. Twentsvast stelt dat [gedaagde sub 1] sinds mei 2021 geen huur meer heeft betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 15.600,00. De vordering tot ontruiming en betaling van de achterstallige huur is door de kantonrechter afgewezen, omdat Twentsvast niet heeft aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand deels is ontstaan in 2016 en 2017, en dat [gedaagde sub 1] sinds september 2021 de huur op tijd betaalt. Hierdoor is de vordering van Twentsvast niet toewijsbaar. De kosten van de procedure worden aan Twentsvast opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9740537 \ CV EXPL 22-556
Vonnis in kort geding van 28 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWENTSVAST B.V.,
gevestigd te Enschede,
eisende partij, hierna te noemen Twentsvast,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,handelend onder de naam ‘ [gedaagde sub 1] Tapijten’ en ‘ [naam gedaagde sub 1] International Trading’,

gevestigd en wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en gezamenlijk te noemen [gedaagde] c.s. (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. K. ter Mors.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 14 maart 2022,
- het e-mailbericht van mr. Ter Mors van 29 maart 2022 met bijlagen (een kopie van de dagvaarding in de bodemzaak),
- het e-mailbericht van mr. Ter Mors van 12 april 2022 met bijlagen,
- het e-mailbericht van mr. Briedé van 13 april 2022 met bijlage (de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie in de bodemzaak),
- de mondelinge behandeling, gehouden op 14 april 2022, waarbij zijn verschenen namens Twentsvast de heer [A] , bijgestaan door mr. Briedé, en [gedaagde sub 1] , bijgestaan door mr. Ter Mors, die ook namens [gedaagde sub 2] optreedt.
1.2.
Hierna volgt het vonnis.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Twentsvast is eigenares van het pand [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand). [gedaagde sub 1] en Twentsvast hebben in 2016 mondeling een huurovereenkomst gesloten waarbij [gedaagde sub 1] de winkelruimte en de bovenwoning van het pand huurt van Twentsvast voor een bedrag van € 1.300,00 per maand. [gedaagde sub 1] drijft in de benedenruimte een winkel in [tapijten] . [gedaagde sub 1] woont in de bovenwoning met zijn echtgenote [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] is wettelijk medehuurder. [gedaagde sub 1] heeft een huurachterstand laten ontstaan. De vorderingen van Twentsvast tot ontruiming en betaling van de achterstallige huur worden afgewezen bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang.

3.Het geschil

3.1.
Twentsvast vordert - kort samengevat - dat de kantonrechter [gedaagde] c.s. veroordeelt om het pand te ontruimen en [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan Twentsvast te betalen een bedrag van € 15.600,00 en een bedrag van € 1.300,00 voor elke maand dat [gedaagde] c.s. na 1 maart nog in het gehuurde verblijft, en met veroordeling van [gedaagde] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
Twentsvast legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] tegenover Twentsvast ernstig toerekenbaar tekort geschoten is in de voortdurende verplichting om maandelijks de huur op tijd en volledig te betalen en dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst en een ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Volgens Twentsvast betaalt [gedaagde sub 1] sinds mei 2021 geen huur meer en bedraagt de huurachterstand tot en met april 2022 momenteel € 15.600,00, wat correspondeert met twaalf openstaande maanden. De bedragen die [gedaagde sub 1] betaalt boekt Twentsvast af op de oudste schuld. [gedaagde sub 1] heeft op 5 april 2022 nog een betaling gedaan van € 1.300,00 die Twentsvast heeft toegerekend aan de oudste schuld, namelijk april 2021. De achterstand is groot en het risico op verdere achterstanden ook en daarom kan niet worden gewacht op de uitkomst van de bodemprocedure.
4.2.
[gedaagde sub 1] betwist niet dat er sprake is van een huurachterstand, maar betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. [gedaagde sub 1] stelt zich namelijk op het standpunt dat het grootste deel van de huurachterstand in 2016 en 2017 is ontstaan (zeven maanden) en dat het andere deel van de huurachterstand in 2020/2021 tijdens de lockdown is ontstaan (zes maanden). [gedaagde sub 1] betaalt vanaf september 2021 telkens aan het begin van de desbetreffende maand en heeft het laatste halfjaar bij de betalingen telkens in de omschrijving vermeld voor welke maand de betaling geldt. Twentsvast had de huurbetalingen niet mogen afboeken op de oudste schuld, omdat het aan [gedaagde sub 1] als debiteur is om aan te geven waar de betaling betrekking op heeft. Het gaat dus om een oude schuld en de spoedeisendheid ontbreekt dan ook.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat Twentsvast niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Door Twentsvast wordt niet betwist dat de achterstand betrekking heeft op de periode 2016/2017 en 2020/2021 en dat [gedaagde sub 1] vanaf september 2021 de huur op tijd heeft voldaan. Daarbij volgt de kantonrechter [gedaagde sub 1] in zijn standpunt dat Twentsvast de huurbetalingen vanaf september 2021 niet had mogen afboeken op de oudste schuld, gelet op het bepaalde in artikel 6:43 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens die bepaling moet een betaling die kan worden toegerekend aan twee of meer openstaande vorderingen bij eenzelfde schuldeiser, worden toegerekend aan de vordering zoals vermeld bij de betreffende betaling. Nu [gedaagde sub 1] vanaf september 2021 de maand waarvoor de betaling geldt heeft vermeld, had Twentsvast de betalingen niet mogen afboeken op de oudste schuld. Het standpunt van Twentsvast dat [gedaagde sub 1] de huur vanaf mei 2021 niet meer betaalt is dan ook niet juist.
4.4.
Gelet op het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat Twentsvast onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Twentsvast bij haar vordering tot ontruiming en de betaling van de huurachterstanden een zodanig spoedeisend belang heeft dat het oordeel van de bodemrechter niet kan worden afgewacht. De vorderingen van Twentsvast worden dan ook afgewezen bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang.
4.5.
Twentsvast wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde. Gelet op artikel 258 van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Twentsvast in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] c.s. begroot op € 498,00 wegens het salaris van de gemachtigde,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022. (ef)