ECLI:NL:RBOVE:2022:1258

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_651
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verzoek om naturalisatie op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verzoek om naturalisatie had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris onvoldoende was gemotiveerd. Eiser had een verblijfsvergunning en had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, waaronder een geboorteakte en een paspoort uit Sierra Leone. De staatssecretaris had het verzoek afgewezen op basis van twijfels over de identiteit van eiser, voortkomend uit een taalanalyse die door het Bureau Land en Taal was uitgevoerd. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet enkel op de taalanalyse had mogen afgaan en dat hij voldoende bewijs had geleverd van zijn afkomst.

De rechtbank stelde vast dat de taalanalyses niet uitsloten dat eiser afkomstig was uit Sierra Leone en dat de staatssecretaris de afwijzing van het verzoek onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten omtrent naturalisatie en de rol van deskundigenadviezen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.H. van der Linden,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder
een verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en heeft een verzoek om naturalisatie ingediend.
Ter onderbouwing heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
 Sierra Leoons paspoort afgegeven op 19 september 2018 te Freetown, Sierra Leone, en geldig tot 9 september 2023;
 verklaring van de ambassade van Sierra Leone van 19 februari 2012 waarin wordt verklaard dat op basis van een interview is vastgesteld dat eiser de Sierra Leoonse nationaliteit heeft;
 verklaring van de ambassade van Sierra Leone van 15 november 2019 waarin wordt verklaard dat het paspoort valide is en authentiek;
 een geboorteakte nummer [nummer] afgegeven op 20 september 2018 te Freetown, Sierra Leone;
 een overzicht uit de Basisregistratie Personen waaruit blijkt dat eiser met de Sierra Leoonse nationaliteit staat geregistreerd.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat verweerder twijfelt over de identiteit en nationaliteit van eiser vanwege de uitkomst van de taalanalyse. Uit het rapport van 10 oktober 2006 van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) (tegenwoordig TOELT: Team Onderzoek en Expertise Land en Taal) blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone.
Op 9 juni 2009 heeft een contra-expertise plaatsgevonden. Op 3 juli 2009 heeft het BLT een reactie gegeven waarin is vastgesteld dat wat de contra-expert Finney aanvoert geen reden vormt om het standpunt te herzien dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 29 maart 2011 (zaaknummer Awb 09/40392) in het beroep van eiser tegen de weigering van zijn asielaanvraag overwogen dat de taalanalyse ten grondslag mocht liggen aan de weigering om eiser een asielstatus te verlenen. Deze uitspraak staat in rechte vast.
Dat eiser een echt bevonden geboorteakte en een geldig Sierra Leoons paspoort heeft overgelegd, met een gelegaliseerde verklaring van de ambassade dat het paspoort valide en authentiek is doet hieraan niet af.
Verweerder is niet gebonden aan de waarde die door de autoriteiten van het land van herkomst wordt toegekend aan de overgelegde documenten.
Dat eisers geboorteakte afgegeven op 20 september 2018 te Freetown door Bureau Documenten echt is bevonden wil niets zeggen over de inhoudelijke juistheid en de verkrijgingswijze. Bovendien heeft eiser in bezwaar ook geen opheldering gegeven over het verkrijgen van de geboorteakte.
Voor wat betreft de verklaringen van de Sierra Leoonse ambassade van 19 februari 2012 geldt dat daarin weliswaar op grond van een interview is vastgesteld dat eiser een Sierra Leoonse burger is, echter deze verklaring heeft de twijfel aan eisers nationaliteit en identiteit niet weggenomen nu de rechter op 29 maart 2011 heeft vastgesteld dat de taalanalyse doorslaggevend is. Evenmin is met de verklaring van 6 november 2019 van de Sierra Leoonse ambassade de twijfel aan eisers nationaliteit en identiteit weggenomen. Eiser heeft geen afdoende uitleg gegeven danwel bewijsstukken verstrekt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat bij de aanvraag en de afgifte van het paspoort sprake is geweest van een deugdelijke identificatie.
Uit artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) (algemene hardheidsclausule) volgt dat niet kan worden afgeweken van artikel 7 van de RWN.
Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat sprake is van feiten of omstandigheden om in dit geval af te wijken van de gestelde regels.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn besluit niet zonder meer op de taalanalyse heeft mogen baseren. Eiser heeft gedaan wat mogelijk is om de gestelde nationaliteit en identiteit aan te tonen. Eiser wijst in dat verband op de bij de aanvraag overgelegde documenten zoals vermeld onder 1, en op de beëdigde verklaring van de neef van eiser ( [naam] ) waarin nationaliteit en geboortedatum van eiser worden bevestigd en de verklaring van de Secretaris-Generaal van de Sierra Leone Patriots Organisation van 9 april XXXX waarin deze verklaart dat eiser al jaren actief lid is van deze organisatie in Enschede en bewijs dat deze organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Hiermee heeft eiser aangetoond dat hij wel degelijk afkomstig is uit Sierra Leone. Het enige dat pleit tegen eiser is de taalanalyse. Die taalanalyse is echter niet voldoende om de door eiser overgelegde documenten te weerleggen. Bovendien wordt in de contra-expertise geconcludeerd dat eiser een significant deel van zijn leven zou hebben doorgebracht in de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone en dat hij daar mogelijk, in Freetown, geboren is omdat hij vloeiend Krio spreekt en kennis heeft van specifieke plaatsen en sociale activiteiten in Freetown. Ook heeft eiser gedetailleerde en concrete informatie van belangrijke plaatsen en punten in en rondom de buurt waar hij woonde genoemd.
Bovendien hebben de Nederlandse autoriteiten eiser zelf gepresenteerd bij de Sierra Leoonse ambassade. Eiser is daar geïnterviewd en de ambassade heeft geconcludeerd dat eiser uit Sierra Leone afkomstig is.
Tot slot wijst eiser op de oratie van prof. dr. Monika Schmid, hoogleraar Engelse taalkunde, (7 november 2011) en de doctoraalscriptie van Joachim Detailleur (student Arabisch) waarin wordt geconcludeerd dat de taalanalyse van de IND niet betrouwbaar is.
Beoordeling
4.1
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en verweerder is dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan verweerder om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond. [1]
4.2
Verweerder heeft de twijfel aan de identiteit van eiser in de eerste plaats gebaseerd op de uitkomst van de in de asielprocedure van eiser uitgevoerde taalanalyse.
4.3
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:197) volgt dat een rapport van TOELT een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder mag op het advies van TOELT afgaan, nadat het heeft nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de taalanalyses zoals opgenomen in de rapporten van 10 oktober 2006 en 3 juli 2009 van Bureau Land en Taal net als rapporten van TOELT deskundigenadviezen zijn aan verweerder ten behoeve van zijn bevoegdheden.
Beoordeeld dient te worden of verweerder deze deskundigenadviezen aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag leggen heeft mogen leggen
4.5
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies die zijn getrokken in de rapporten van 10 oktober 2006 en 3 juli 2009, inhoudende dat eiser er niet in is geslaagd om door middel van de taalanalyse de twijfel weg te nemen die is gerezen over de door eiser opgegeven herkomst.
4.6
Dit neemt niet weg dat naar het oordeel van de rechtbank de contra-expertise zoals overwogen in het rapport van het BLT van 3 juli 2009 weliswaar geen aanleiding geeft om het standpunt te herzien dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone, maar dat de contra-expertise ook niet uitsluit dat eiser afkomstig is uit Sierra Leone.
4.7
In het rapport van 3 juli 2009 zegt het BLT hierover dat volgens de contra-expert betrokkene vloeiend Krio spreekt, maar niet op moedertaalniveau. Het Krio van betrokkene vertoont namelijk een aantal afwijkingen op fonologisch, lexicaal en syntactisch gebied die niet verwacht worden van een native speaker van Krio.
4.8
Finney geeft in de contra-expertise een mogelijke verklaring voor het feit dat eiser het Krio niet op moedertaalniveau beheerst stellende dat dat mogelijk een gevolg is van verblijf in Nederland: ”The few errors made indicated lack of native proficiency though the inappropriate English lexical items could possibly be attributed to the applicant’s non-use of Krio (if he hasn’t used Krio for a period of time in the Netherlands)”.
4.9
Eiser heeft in dat verband ter zitting ook nog gewezen op het feit dat hij vanwege de afkomst van zijn ouders thuis Fula sprak en dat dat mogelijk zijn Krio taalgebruik heeft beïnvloed.
4.1
Gezien de door eiser overgelegde geboorteakte en het paspoort, waarvan verweerder de echtheid niet betwist, het door eiser overgelegde (ondersteunend) bewijs en het feit dat de taalanalyses niet uitsluiten dat eiser afkomstig is uit Sierra Leone is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afwijzing van het naturalisatieverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.11
Dat de Afdeling in haar uitspraak van 29 maart 2011 heeft geoordeeld dat de taalanalyse en de contra-expertise de gestelde herkomst niet bevestigen en dat aan de nationaliteit, identiteit en het asielrelaas geen geloof kan worden gehecht maakt het vorenstaande niet anders, nu dit een ander toetsingskader betreft.
5. Het bestreden besluit is hiermee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen nu een nieuwe bestuurlijke heroverweging dient plaats te vinden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser € 181,-- het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier op.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, (ECLI:NL:RVS:2013:501) en van 17 januari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:109).