ECLI:NL:RBOVE:2022:1278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
84.180677-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor betrokkenheid bij de handel in illegale sigaretten

Op 9 mei 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 59-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar voor zijn betrokkenheid bij de handel in illegale sigaretten. De man was samen met anderen op 7 juli 2021 in Amsterdam betrokken bij het voorhanden hebben van meer dan 19 miljoen sigaretten zonder dat daarover accijns was betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen op 22 en 25 april 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A.M. Ruige en mr. C.V. van Overbeeke, heeft het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte en zijn mededaders feitelijk de beschikkingsmacht hadden over de sigaretten en dat zij opzettelijk handelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 365 dagen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.180677-21 (P) en VI-zaaknummer: 99.000391-31
Datum vonnis: 9 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 april 2022 en 25 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vorderingen van de officieren van justitie
mr. A.M. Ruige en mr. C.V. van Overbeeke en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. S. Guman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam samen met anderen opzettelijk ruim 19 miljoen sigaretten voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval (ongeveer) 19.559.200 sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleidende opmerkingen
Op 13 juni 2021 ontving de FIOD Rotterdam van de Turkse autoriteiten informatie over de vermoedelijke smokkel van sigaretten in de containers FSCU9735232 en CBHU8007174. De bestemming van deze containers was Nederland. De containers werden vanuit Turkije naar Hamburg verscheept en kwamen daar op 21 juni 2021 aan. Op verzoek van de FIOD Rotterdam hebben de Duitse autoriteiten de containers in Hamburg gecontroleerd. De Duitse autoriteiten hebben medegedeeld dat beide containers geladen waren met sigaretten. De containers zijn daarna van Hamburg naar Rotterdam verscheept. Op 29 juni 2021 zijn de containers in de haven van Rotterdam aangekomen. De containers zijn vervolgens op 7 juli 2021 met vrachtwagens vervoerd naar de loods aan de [adres 2] . Omstreeks 13:10 uur werden de containers tegen voornoemde loods gezet, voor de zogenoemde docks, om te kunnen worden gelost. De FIOD heeft uiteindelijk omstreeks 14:23 uur de loods en het bijbehorende terrein betreden. Er zijn in totaal zeven personen als verdachte aangehouden. De strafzaken tegen de twee vrachtwagenchauffeurs zijn voorwaardelijk geseponeerd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnotitie overgelegd en daarin kort samengevat betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De feiten en omstandigheden
De aangetroffen onveraccijnsde sigaretten
Sigaretten zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan is betrokken.
De opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben het pand aan de
[adres 2] op 7 juli 2021 omstreeks 14:45 uur betreden. Bij het betreden van het pand heeft de hulpofficier van justitie [verbalisant] een sterke tabakslucht geroken. Hij heeft gezien dat de twee containers FSCU9735232 en CBHU8007174 met geopende deuren tegen het laadperron stonden. Ook heeft hij een aantal dozen zien staan met het opschrift ‘Rone cigarettes’. [2] De verbalisant [verbalisant] heeft ter plaatse foto’s gemaakt. Uit deze foto’s blijkt dat een groot aantal dozen reeds was gelost. [3] Een aantal van deze dozen was geopend. Toen verbalisant [verbalisant] uit een van die dozen een slof sigaretten had gepakt en deze had geopend, zag hij dat er pakjes sigaretten in zaten die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns waren betrokken. [4] De inhoud van de containers FSCU9735232 en CBHU8007174 bestond geheel uit dozen met zulke pakjes sigaretten. [5] Uit een telling van de pakjes sigaretten blijkt dat het ging om in totaal 19.559.400 sigaretten. [6] Het accijnsnadeel betreft € 4.757.824,--. [7]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de 19.559.400 sigaretten, die op
7 juli 2021 in de loods aan de [adres 2] zijn aangetroffen, niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken.
Het medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten
De verbodsbepaling
Op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet is het niet toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken. Van een zodanig voorhanden hebben is sprake als een persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over zulke onveraccijnsde goederen. Dit is het geval als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken. [8]
De aanhouding van verdachte(n)
Verdachte is op 7 juli 2021 omstreeks 14:10 uur in een Suzuki (met kenteken [kenteken] ) samen met [medeverdachte 1] op het terrein van de loods aan de [adres 2] gearriveerd. De opsporingsambtenaren hebben waargenomen dat verdachte de loods, alwaar de containerdeuren waren geopend, is binnengaan. [9]
Verdachte betreft een van de personen die op 7 juli 2021 in de loods als verdachte is aangehouden. Een opsporingsambtenaar heeft gezien dat verdachte vóór zijn aanhouding in de loods bezig was met het uitladen van dozen met sigaretten uit de containers. [10] Naast verdachte zijn ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als verdachten aangehouden. [11] Verdachte heeft op 6 september 2021 bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte 1] op 7 juli 2021 had meegenomen om laminaat te helpen lossen. [12]
Het (heimelijk) opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam]
Uit een – buiten medeweten van verdachte door [naam] – opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam] volgt dat [medeverdachte 2] op 20 mei 2021 gedetailleerd aan die [naam] heeft verklaard hoe de transporten van de onveraccijnsde sigaretten moesten worden georganiseerd en wat daarvan de opbrengsten zouden zijn. Allereerst heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over de inhoud van een container en de prijs daarvan verklaard:
‘Die container sigaretten kost € 130.000,--. Daar komt bij € 150.000,-- voor de Douane. Ja, anderhalve ton per container om ‘m door te laten. Dan heb je nul risico, hij gaat nooit op rood. Nooit. [13] Daarnaast heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over de transporten verklaard:
‘Dit jaar maart de eerste container binnengekomen, elke maand komt er een container binnen, nu komme d’r twee’. [14] Voorts heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over zijn eigen rol verklaard:
‘Nummer 1 ben ik. Ik regel de BV’s. Ik doe het mailverkeer. Ik plaats de order. Ik ben het contact met de fabriek, contact met de inklaring. Ik regel de loodsen’. [15] Ten slotte heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over de winsten verklaard dat deze onder vijf personen worden verdeeld, namelijk: hijzelf,
‘z’n maatje’,
‘de Turk’, ‘Jantje’ en ‘die protectie’. [16]
De door [medeverdachte 2] ter terechtzitting afgelegde verklaring
[medeverdachte 2] heeft op 22 april 2022 ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er een container met illegale sigaretten bij de loods zou aankomen. Bij het lossen van de vracht van de containers is hij geholpen door onder andere verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Deze personen, die op 7 juli 2021 in de loods aanwezig waren, hebben (mede) op verzoek van [medeverdachte 2] geholpen met het lossen van de containers. [17]
De WhatsApp-gesprekken
In de eerdergenoemde Suzuki is een Huawei-telefoon, met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , aangetroffen. [18] Deze telefoon is van verdachte. [19]
Uit onderzoek is gebleken dat in de telefoon de contactpersoon ‘ [alias 1] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] stond opgeslagen. Dit telefoonnummer is in gebruik geweest bij [medeverdachte 2] . [20] In de telefoon van [medeverdachte 2] stond verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgeslagen als ‘ [alias 2] ’. [medeverdachte 2] heeft op
22 april 2022 ter terechtzitting verklaard dat dit verdachte betreft. [21] Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] en verdachte in de periode van 22 juni 2021 tot en met 7 juli 2021 intensief contact met elkaar onderhielden via WhatsApp. Uit die berichten blijkt onder meer dat verdachte op 22 juni 2021 aan [medeverdachte 2] heeft geschreven:
‘Heb vier man geregeld’. Daarnaast hebben zij berichten gewisseld met betrekking tot
‘vrijgave documenten’en
‘Rotterdam’. Ook heeft verdachte aan [medeverdachte 2] gevraagd wanneer er kan worden gelost, omdat de jongens wel vrij moesten nemen. Verdachte zou in ieder geval meehelpen, zo heeft hij op 5 juli 2021 aan [medeverdachte 2] laten weten. Uiteindelijk geeft [medeverdachte 2] op
6 juli 2021 om 12:11 uur aan verdachte te kennen dat ze
‘morgen’ kunnen leveren. [22]
Verder is uit onderzoek gebleken dat [medeverdachte 1] met zijn telefoonnummer, [telefoonnummer 3] , in de telefoon van verdachte stond opgeslagen. [23] Uit een WhatsApp-conversatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 9 maart 2021 blijkt dat verdachte het volgende schrijft:
‘Weet jij nog een klant voor sigaretten?’, ‘GT 40.000 sloffen 15 euro per slof originele’en
‘Anders kosten ze 25 euro’. [24] Verder heeft verdachte op 6 juli 2021 aan [medeverdachte 1] laten weten dat
‘ze morgen kunnen leveren’. Het is de opsporingsambtenaar [verbalisant] opgevallen dat zich in de lading onveraccijnsde sigaretten die op 7 juli 2021 in de loods is aangetroffen, ook sigaretten van het merk GT bevonden. [25]
De feitelijke beschikkingsmacht
Verdachte en zijn mededaders hebben (aanvankelijk) verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerden dat (een van) de containers (deels) geladen was/waren met (onder meer) laminaat en/of dat zij niet wisten dat het ging om onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank stelt vast dat uit beide containers enkel dozen met onveraccijnsde sigaretten zijn gelost. Voorts hing er een sterke tabakslucht in de loods, waren de dozen voorzien van het opschrift ‘Rone king size cigarettes’ en was een aantal dozen geopend, waardoor het niet anders kan zijn dan dat de personen die de dozen hebben getild, moeten hebben gezien dat er sloffen met sigaretten in de dozen zaten. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat dozen met laminaat veel zwaarder zijn dan dozen met sigaretten. Op het moment dat een doos wordt opgetild, weet de tiller dat het geen laminaat betreft. Verdachte en zijn mededaders hebben dozen getild, moeten zich hebben gerealiseerd dat het geen laminaat betrof, konden aan de omschrijving op de dozen zien dat het sigaretten betrof en hebben zich desondanks niet van het lossen van de dozen met sigaretten gedistantieerd. De rechtbank gelooft de verklaring van verdachte dat het slechts zou gaan om het lossen van laminaat niet. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat het voor verdachte evident was dat op 7 juli 2021 sigaretten zouden worden gelost. Evenmin gelooft de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij (in het geheel niet) niet kan lezen of schrijven en dat hij niet zou hebben begrepen dat de te lossen dozen, ondanks de daarop voorkomende duidelijke teksten en mede gezien de sterke tabaksgeur in de hal, sigaretten bevatten, omdat deze stelling geenszins steun vindt in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting op 22 april 2022 en door de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de door verdachte verzonden en beantwoorde WhatsApp-berichten, wordt weerlegd. De aanwezigheid van verdachte en zijn mededaders in (de omgeving van) de loods was derhalve gericht op het lossen van de dozen (met sigaretten) uit de containers. Verdachte en zijn mededaders hadden daarbij gezamenlijk de daadwerkelijke toegang tot en de beschikking over de in Nederland niet-veraccijnsde goederen. De rechtbank is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachte en zijn mededaders feitelijk de beschikkingsmacht hebben gehad over de 19.559.400 onveraccijnsde sigaretten en deze aldus in strijd met artikel 5 van de Wet voorhanden hebben gehad.
Het opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het in artikel 5 van de Wet genoemde verbod
opzettelijkheeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit voormelde WhatsApp-gesprekken concludeert de rechtbank dat verdachte willens en wetens, derhalve opzettelijk, de onveraccijnsde sigaretten (mede) voorhanden heeft gehad. Voor deze vaststelling is overigens niet vereist dat verdachte daadwerkelijk een doos met sigaretten heeft opgetild, noch dat hij wist welke wettelijke bepaling(en) precies werd(en) overtreden
De deelnemingsvorm
De mate van betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van die onveraccijnsde sigaretten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor het oordeel dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Immers, gezien het voorgaande is tussen verdachte en zijn mededaders sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft daarbij een materiële bijdrage geleverd die van voldoende gewicht was, temeer nu de containers met de onveraccijnsde sigaretten (mede) met de hulp van verdachte in de loods in Amsterdam zijn gelost en verdachte blijkens de bewijsmiddelen een grotere rol heeft gehad dan hij heeft verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 19.559.200 sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
6.
De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte moeten leiden tot een schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van een straf dan wel een voorwaardelijke straf.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten. De illegale handel in sigaretten verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Illegale sigaretten worden doorgaans verkocht voor een prijs die ver beneden de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Enerzijds wordt hiermee de accijnsverplichting voor aanzienlijke bedragen ontdoken, anderzijds brengt de illegale handel in accijnsgoederen oneerlijke concurrentie met zich ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. In deze strafzaak is de Nederlandse staat door het niet-betalen van de accijns op de sigaretten voor een bedrag van € 4.757.824,-- benadeeld. Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met de handel in illegale sigaretten wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, hetgeen eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die rookwaar te achterhalen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 28 maart 2022 volgt dat hij in het verleden veelvuldig, in het bijzonder voor geweldsdelicten, met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op wat verdachte ter terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard. Verdachte woont samen met zijn partner en is onlangs (wederom) vader geworden. Hij kampt met gezondheidsproblemen en krijgt een WAO-uitkering. Daarnaast is sprake van schulden. Verdachte zit in de wettelijke schuldsanering en verwacht in mei 2022 een “schone-leiverklaring”.
De strafoplegging
De straf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude als uitgangspunt, waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is voor de hoogte van de (gevangenis)straf. De rechtbank gaat – in het licht van het procesdossier – uit van een benadelingsbedrag van € 4.757.824,--. Voor een dergelijk fiscaal benadelingsbedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot de voor het delict gestelde maximale strafbedreiging (in casu een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren). Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke feit. Verdachte heeft een fors strafblad en zich dus al eerder schuldig gemaakt aan strafbare feiten; eerdere straffen voor hebben verdachte er echter niet van weerhouden het onderhavige delict te plegen. Bovendien neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte een grotere rol heeft gehad dan dat hij zelf heeft verklaard, nu hij voor het lossen van de containers ook de hulp van anderen heeft geregeld en voorts al in een eerder stadium contact onderhield met [medeverdachte 2] over de aankomst van de containers met sigaretten. De rechtbank is van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook passend en geboden.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend zoals bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De voorlopige hechtenis
Hoewel de raadkamer van de rechtbank de vordering tot gevangenhouding van verdachte op 14 juli 2021 wegens het ontbreken van gronden had afgewezen, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2021 de gevangenhouding van verdachte bevolen en deze op diezelfde dag met ingang van 12 augustus 2021 om 09:00 uur onder voorwaarden geschorst. De voorlopige hechtenis van verdachte heeft sindsdien tot het moment van dit vonnis, op 9 mei 2022 om 13:15 uur, voortgeduurd.
De rechtbank zal, gelet op de inhoud van dit vonnis en de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf, de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen. De ernstige bezwaren en de grond (het zgn. herhalingsgevaar) die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, bestaan immers ook nog op dit moment. Hoewel sprake is van herhalingsgevaar en dit naar het oordeel van de rechtbank een bevel tot voorlopige hechtenis rechtvaardigt, brengt dit niet zonder meer met zich dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Immers, de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook met de algemene schorsingsvoorwaarden worden bereikt, omdat het herhalingsgevaar hiermee voldoende kan worden ingeperkt. Op die wijze wordt op een voor verdachte minder bezwarende wijze tegemoetgekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij (voortzetting van) de voorlopige hechtenis. De rechtbank bepaalt aldus in dezen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis, met aanpassing van de voorwaarden zoals deze in het dictum zijn vermeld, blijft voortduren.

8.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) voor een periode van 365 dagen wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit tot de vordering tot herroeping van de VI moet worden afgewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij het onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van
25 november 2009 voor zowel het medeplegen van moord als het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een vrijheidsstraf, te weten een gevangenisstraf van vijftien jaren en zes maanden. De executie hiervan heeft plaatsgevonden in de periode van 11 oktober 2011 tot en met 4 augustus 2017. De VI is op 13 juli 2017 verleend, waarna verdachte op 4 augustus 2017 feitelijk in vrijheid is gesteld. Gedurende de VI gold de algemene voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 1885 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Door het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft verdachte aldus de aan de VI verbonden voorwaarden niet nageleefd. De VI is een kans, waarbij bepaald gedrag – het niet plegen van strafbare feiten – wordt geëist. Verdachte heeft deze kans niet gegrepen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om het restant van de straf nu niet voor de door de officier van justitie gevorderde duur van
365 dagen ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de VI voor een periode van 365 dagen toewijzen en gelasten dat dit gedeelte van de vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de VI niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
-
wijzigt de schorsingsvoorwaardenin die zin dat de voorwaarden thans als volgt zullen luiden:
verdachte onttrekt zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen;
als verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, onttrekt verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan;
verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
verdachte pleegt geen strafbare feiten;
verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat nodig vindt;
verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en de aanwijzingen die door of namens Reclassering Nederland in dat kader aan hem worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
-
wijst toede vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-zaaknummer 99.000391-31;
- gelast dat de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet geheel ten uitvoer is gelegd, voor een periode van
365 dagenalsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, en mr. M. Melaard en
mr. ing. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van E. Bauhuis en mr. N. Klunder, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.
Buiten staat
De eerste griffier en mr. Werkhoven zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, Harc-team Amsterdam, genaamd Gelligaer, met onderzoeksnummer 70392. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Pagina’s 543 tot en met 545 (IBN-05-01).
3.Pagina’s 266 tot en met 289 (AMB-005 en daarbij behorende bijlagen) en pagina’s 725 en 726 (DOC-057 en DOC-058).
4.Pagina’s 543 tot en met 545 (IBN-05-01).
5.Pagina’s 259 tot en met 261 (AMB-001).
6.Pagina’s 393 en 394 (AMB-014).
7.Pagina 26, de negende tot en met de éénentwintigste regel (Zaaksproces-verbaal).
8.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.
9.Pagina’s 523 tot en met 527 (OBS-001).
10.Pagina’s 109 tot en met 111 (VD-07-01).
11.Pagina’s 54 tot en met 56 (VD-01-01), pagina’s 79 tot en met 81 (VD-04-01), pagina’s 88 tot en met 90 (VD-05-01) en pagina’s 97 tot en met 99 (VD-06-01).
12.Pagina 243, de derde alinea (V-007-03).
13.Pagina’s 2 en 3 van Bijlage 1 bij AMB-047.
14.Pagina 11 van Bijlage 1 bij AMB-047.
15.Pagina 6, de vijfde alinea, de achtste regel tot en met de tweeëntwintigste regel, van Bijlage 1 bij AMB-047.
16.Pagina 5 van Bijlage 1 bij AMB-047.
17.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 22 april 2022.
18.Pagina 447, de vierde en de laatste alinea (AMB-033) en pagina’s 534 tot en met 536 (IBN-02-01).
19.Pagina 239 (V-007-03).
20.Pagina 450, de alinea’s onder ‘contacten’ en de alinea’s onder ‘ [alias 1] [telefoonnummer 2] (AMB-033).
21.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 22 april 2022.
22.Pagina’s 651 tot en met 661 (DOC-022).
23.Pagina 191, de derde alinea (V-004-03), en pagina 450, de laatste alinea (AMB-033).
24.Pagina 457 (AMB-036).
25.Pagina 458, de alinea onder ‘datum WhatsApp-berichten 6 juli 2021 (AMB-036) en pagina 724 (DOC-056).