Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
mr. A.M. Ruige en mr. C.V. van Overbeeke en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. S. Guman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsmotivering
7 juli 2021 in de loods aan de [adres 2] zijn aangetroffen, niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken.
‘Die container sigaretten kost € 130.000,--. Daar komt bij € 150.000,-- voor de Douane. Ja, anderhalve ton per container om ‘m door te laten. Dan heb je nul risico, hij gaat nooit op rood. Nooit.’ [13] Daarnaast heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over de transporten verklaard:
‘Dit jaar maart de eerste container binnengekomen, elke maand komt er een container binnen, nu komme d’r twee’. [14] Voorts heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over zijn eigen rol verklaard:
‘Nummer 1 ben ik. Ik regel de BV’s. Ik doe het mailverkeer. Ik plaats de order. Ik ben het contact met de fabriek, contact met de inklaring. Ik regel de loodsen’. [15] Ten slotte heeft [medeverdachte 2] in het genoemde gesprek over de winsten verklaard dat deze onder vijf personen worden verdeeld, namelijk: hijzelf,
‘z’n maatje’,
‘de Turk’, ‘Jantje’ en ‘die protectie’. [16]
22 april 2022 ter terechtzitting verklaard dat dit verdachte betreft. [21] Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] en verdachte in de periode van 22 juni 2021 tot en met 7 juli 2021 intensief contact met elkaar onderhielden via WhatsApp. Uit die berichten blijkt onder meer dat verdachte op 22 juni 2021 aan [medeverdachte 2] heeft geschreven:
‘Heb vier man geregeld’. Daarnaast hebben zij berichten gewisseld met betrekking tot
‘vrijgave documenten’en
‘Rotterdam’. Ook heeft verdachte aan [medeverdachte 2] gevraagd wanneer er kan worden gelost, omdat de jongens wel vrij moesten nemen. Verdachte zou in ieder geval meehelpen, zo heeft hij op 5 juli 2021 aan [medeverdachte 2] laten weten. Uiteindelijk geeft [medeverdachte 2] op
6 juli 2021 om 12:11 uur aan verdachte te kennen dat ze
‘morgen’ kunnen leveren. [22]
‘Weet jij nog een klant voor sigaretten?’, ‘GT 40.000 sloffen 15 euro per slof originele’en
‘Anders kosten ze 25 euro’. [24] Verder heeft verdachte op 6 juli 2021 aan [medeverdachte 1] laten weten dat
‘ze morgen kunnen leveren’. Het is de opsporingsambtenaar [verbalisant] opgevallen dat zich in de lading onveraccijnsde sigaretten die op 7 juli 2021 in de loods is aangetroffen, ook sigaretten van het merk GT bevonden. [25]
opzettelijkheeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit voormelde WhatsApp-gesprekken concludeert de rechtbank dat verdachte willens en wetens, derhalve opzettelijk, de onveraccijnsde sigaretten (mede) voorhanden heeft gehad. Voor deze vaststelling is overigens niet vereist dat verdachte daadwerkelijk een doos met sigaretten heeft opgetild, noch dat hij wist welke wettelijke bepaling(en) precies werd(en) overtreden
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
25 november 2009 voor zowel het medeplegen van moord als het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een vrijheidsstraf, te weten een gevangenisstraf van vijftien jaren en zes maanden. De executie hiervan heeft plaatsgevonden in de periode van 11 oktober 2011 tot en met 4 augustus 2017. De VI is op 13 juli 2017 verleend, waarna verdachte op 4 augustus 2017 feitelijk in vrijheid is gesteld. Gedurende de VI gold de algemene voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 1885 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Door het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft verdachte aldus de aan de VI verbonden voorwaarden niet nageleefd. De VI is een kans, waarbij bepaald gedrag – het niet plegen van strafbare feiten – wordt geëist. Verdachte heeft deze kans niet gegrepen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om het restant van de straf nu niet voor de door de officier van justitie gevorderde duur van
365 dagen ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de VI voor een periode van 365 dagen toewijzen en gelasten dat dit gedeelte van de vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de VI niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
9.De toegepaste wettelijke voorschriften
10.De beslissing
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
wijzigt de schorsingsvoorwaardenin die zin dat de voorwaarden thans als volgt zullen luiden:
wijst toede vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-zaaknummer 99.000391-31;
365 dagenalsnog moet worden ondergaan.
mr. ing. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van E. Bauhuis en mr. N. Klunder, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.