ECLI:NL:RBOVE:2022:1310

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/08/279861 / KG ZA 22-92
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een samenwerkingsovereenkomst in kort geding

In deze zaak vordert de Stichting Technicampus Metaal (TCM) in kort geding nakoming van een samenwerkingsovereenkomst met OBM Oost. TCM heeft de samenwerkingsovereenkomst opgezegd, maar stelt dat deze opzegging geen rechtsgevolg heeft gehad, omdat OBM de samenwerking op dezelfde voet heeft voortgezet. OBM daarentegen stelt dat de samenwerkingsovereenkomst door de opzegging van TCM is geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de samenwerkingsovereenkomst pas per 1 september 2022 eindigt, omdat de opzegging van TCM niet rechtsgeldig was. De rechter wijst de vorderingen van TCM tot nakoming van de overeenkomst toe, evenals de vordering om OBM te verplichten te communiceren met leerlingen en leer-/werkbedrijven over de onrechtmatige opzegging. Daarnaast wordt OBM veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van de veroordelingen. De vordering van TCM tot betaling van achterstallige facturen wordt afgewezen, omdat OBM voldoende heeft betwist dat TCM recht heeft op deze betaling. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/279861 / KG ZA 22-92
Vonnis in kort geding van 4 mei 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING TECHNICAMPUS METAAL,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. J. de Wrede te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OBM OOST,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaten mrs. A. Ben Daoued en L.M. Goeree te Zwolle.
Partijen zullen hierna TCM en OBM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de akte overlegging producties tevens wijziging eis
  • de per e-mail van 20 april 2022 toegezonden producties van OBM
  • de mondelinge behandeling van 20 april 2022 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van OBM.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze zaak ligt kort gezegd de vraag voor of een partij nakoming kan vorderen van een samenwerkingsovereenkomst die zij zelf heeft opgezegd. Ook wordt betaling gevorderd van facturen die onbetaald zouden zijn gebleven.
2.2.
De voorzieningenrechter zal hieronder tot de conclusie komen dat de samenwerkingsovereenkomst op 1 september 2022 zal eindigen en tot die datum moet worden nagekomen, alsmede dat de geldvordering moet worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
TCM is een scholings- en opleidingsorganisatie die opleidingen voor metaalbedrijven verzorgt.
3.2.
OBM richt zich op het ontwikkelen van onderwijsmethodes en biedt onderwijs aan ten behoeve van bedrijven in de metaalbewerkingssector.
3.3.
Sinds 2013 bestaat tussen TCM en OBM een samenwerking die betrekking heeft op de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL) in de metaalbewerking. Voor deze leerweg sluiten de leerlingen een arbeidsovereenkomst met een werkgever in de metaalsector en volgen zij, naast het verrichten van werkzaamheden voor die werkgever, een of meerdere dagen in de week onderwijs.
3.4.
Op 25 november 2015 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst ondertekend (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst) waarboven vermeld staat “Schooljaar 1 september tot 31 augustus”. Die overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het hoofd van de bedrijfsschool, Detechno [nu TCM,
voorzieningenrechter] en de directie van het OBM Oost vormen het overlegorgaan tussen beide organisaties. (…)
2. In bovengenoemd overlegorgaan zullen jaarlijks en wel voor 1 april van ieder jaar, afspraken gemaakt worden over de doelstellingen van beide organisaties met betrekking tot de aard en omvang van hun activiteiten. (…) Deze afspraken hebben steeds betrekking op het volgende schooljaar, dat loopt van 1 september tot 31 augustus.
(…)
14. De samenwerkingsovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 2 jaar en zal telkens stilzwijgend verlengd worden voor een periode van 1 jaar, indien de ene partij niet zes maanden van te voren aan de andere partij heeft laten weten het contract te willen beëindigen.
3.5.
Partijen hebben op 25 november 2021 ook een aantal financiële afspraken ondertekend met betrekking tot het schooljaar 2015-2016.
3.6.
De samenwerking tussen partijen bestond er onder meer uit dat TCM samen met de leer-/werkbedrijven het praktijkgedeelte van de BBL-opleiding verzorgde, terwijl het theoriegedeelte werd verzorgd door ROC Aventus te Apeldoorn. OBM kocht het praktijkonderwijs in bij TCM en verzorgde, in samenwerking met TCM, de werving van de leerlingen en de leer-/werkbedrijven. Ook sloot zij de opleidingsovereenkomsten met de leer-/werkbedrijven en factureerde zij de opleidingskosten aan die bedrijven.
3.7.
Op enig moment in 2020 of 2021 zijn partijen in gesprek gegaan over andere voorwaarden voor hun samenwerking. In afwachting van de uitkomsten van die gesprekken heeft TCM de samenwerkingsovereenkomst op 23 april 2021 opgezegd.
3.8.
Partijen hebben vervolgens een extern bureau opdracht gegeven te onderzoeken hoe aan een nieuwe samenwerking vorm kon worden gegeven.
3.9.
Per e-mail van 17 maart 2022 heeft TCM OBM bericht dat zij als zelfstandige praktijkopleiding verder wil, maar wel met OBM wil blijven samenwerken.
3.10.
Op 24 maart 2022 heeft OBM TCM een e-mail gestuurd waarin onder meer vermeld staat dat partijen niet tot werkbare afspraken zijn gekomen, dat met de
leer-/werkbedrijven is besproken dat vanaf 28 maart 2022 geen praktijklessen meer worden afgenomen bij TCM, dat OBM aan haar contractuele verplichtingen jegens die bedrijven zal blijven voldoen en dat studenten individueel van een en ander door OBM op de hoogte zullen worden gesteld.
3.11.
TCM heeft vervolgens de leer-/werkbedrijven en de leerlingen aangeschreven dat de leerlingen bij TCM welkom blijven om de praktijklessen te volgen.
3.12.
Nadat partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming waren gekomen, heeft OBM de leer-/werkbedrijven een voorstel gedaan om ofwel het praktijkonderwijs binnen die bedrijven te laten uitvoeren ofwel in overleg te treden over het beëindigen van de opleidingsovereenkomst en rechtstreeks met TCM in zee te gaan.
3.13. 9
of 10 van de 54 bedrijven hebben er vervolgens voor gekozen het praktijkonderwijs bij TCM te continueren. De overige bedrijven hebben ervoor gekozen het praktijkonderwijs in hun eigen bedrijf te laten uitvoeren.

4.Het geschil

4.1.
Na wijziging van eis vordert TCM – samengevat – veroordeling van OBM bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
om op straffe van verbeurte van een dwangsom:
I. de samenwerkingsovereenkomst na te komen tot in ieder geval 1 september 2023;
II. de leerlingen die deelnemen aan de BBL-opleiding voor het schooljaar 2021-2022 en 2022- 2023 te mailen dat OBM de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd en dat de lessen en de examens bij TCM gevolgd kunnen blijven worden;
III. de leer-/werkbedrijven waarmee OBM een overeenkomst heeft voor het schooljaar 2021-2022 en 2022-2023 te mailen dat OBM de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd en dat de lessen en de examens bij TCM gevolgd kunnen blijven worden;
IV. TCM in de onder II en III bedoelde e-mails in de cc mee te nemen;
subsidiair
V. om de samenwerkingsovereenkomst na te komen tot 1 september 2022, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en om mee te werken aan het onderhandelen over de (financiële) afwikkeling van de samenwerking;
en om op straffe van verbeurte van een dwangsom:
VI. de leerlingen die deelnemen aan de BBL-opleiding voor het schooljaar 2021-2022 te mailen dat OBM de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd en dat de lessen en de examens voor in ieder geval het schooljaar 2021-2022 bij TCM gevolgd kunnen blijven worden;
VII. de leer-/werkbedrijven waarmee OBM een overeenkomst heeft voor het schooljaar 2021-2022 te mailen dat OBM de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd en dat de lessen en de examens voor in ieder geval het schooljaar 2021-2022 bij TCM gevolgd kunnen blijven worden;
VIII. TCM in de onder VI en VII bedoelde e-mails in de cc mee te nemen;
zowel primair als subsidiair
IX. tot betaling van een een bedrag van € 132.963,85, althans een voorschotbedrag van
€ 100.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
X. tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.2.
OBM voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordelingOpzegging samenwerkingsovereenkomst5.1. De vorderingen van TCM strekken ten eerste tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Gelet op de aard van die vorderingen, is het spoedeisend belang daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. Aan het verweer van OBM op dit punt zal dus voorbij worden gegaan.

5.2.
TCM legt aan de betreffende vorderingen ten grondslag dat de samenwerkingsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Volgens TCM heeft haar opzegging van die overeenkomst op 23 april 2021 geen werking gehad, aangezien partijen hun samenwerking daarna op dezelfde voet hebben voortgezet en is de overeenkomst dus blijven voortduren. OBM was vervolgens, zo stelt TCM, niet gerechtigd de samenwerking per direct op te zeggen, omdat de samenwerkingsovereenkomst niet in die mogelijkheid voorziet. TCM meent dan ook dat de opzegging van OBM nietig is, althans geen rechtsgevolg heeft, aangezien OBM niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen. De belangen van de leerlingen en de leer-/werkbedrijven bij een voortzetting van de samenwerking maken volgens TCM ook dat de onmiddellijke beëindiging van de samenwerking niet in stand kan blijven. Voor zover geoordeeld wordt dat de opzegging wel rechtsgevolg heeft, betoogt TCM dat de samenwerking pas per 1 september 2023, althans 1 september 2022, eindigt, omdat de samenwerkingsovereenkomst jaarlijks vóór 1 maart moet worden opgezegd.
5.3.
OBM stelt zich op het standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst door de opzegging van TCM per 25 november 2021 is geëindigd, aangezien er een opzegtermijn van zes maanden in acht moest worden genomen en de overeenkomst op 25 november 2015 is getekend. Van het op de oude voet voortzetten van de samenwerkingsovereenkomst na die opzegging is volgens haar geen sprake geweest. Integendeel, volgens OBM is TCM gaan handelen alsof de samenwerkingsovereenkomst geëindigd was. OBM meent dan ook dat zij geen opzegtermijn in acht hoefde te nemen bij het beëindigen van de samenwerking. Een belangenafweging maakt dit volgens haar niet anders, omdat aan de leerlingen en de bedrijven de keus is geboden om de opleiding te volgen waar zij willen en zij door de beëindiging van de samenwerking dus niet benadeeld zijn.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 14 van de samenwerkingsovereenkomst is die overeenkomst aangegaan voor een periode van 2 jaar en wordt deze telkens stilzwijgend verlengd voor een periode van 1 jaar, tenzij de ene partij aan de andere partij (uiterlijk) zes maanden vóór die stilzwijgende verlenging heeft laten weten de overeenkomst te willen beëindigen. Bovenaan de samenwerkingsovereenkomst staat duidelijk vermeld “Schooljaar 1 september tot 31 augustus”. Gelet hierop en op de datum van het sluiten van die overeenkomst, zijnde 25 november 2015, moet artikel 14 van de samenwerkingsovereenkomst naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo worden uitgelegd dat de daarin genoemde periode van 2 jaar de periode van 1 september 2015 tot 31 augustus 2017 betreft, waarbij bedoeld zal zijn de periode van 1 september 2015
tot en met31 augustus 2017. Dit betekent dat de overeenkomst per 1 september 2017 en per 1 september van ieder volgend jaar stilzwijgend is verlengd en dat deze jaarlijks uiterlijk zes maanden vóór 1 september, dus vóór 1 maart kan worden opgezegd. Weliswaar heeft OBM zich op het standpunt gesteld dat partijen niet aan schooljaren gebonden zijn en dat een schooljaar in het MBO niet in september maar in oktober of februari start, maar zij miskent hiermee dat in artikel 2 van de samenwerkingsovereenkomst vermeld staat dat een schooljaar loopt van 1 september tot 31 augustus en dat partijen hun afspraken over de doelstellingen en investeringen voor elk volgende schooljaar al vóór 1 april gemaakt moeten hebben. Dat partijen wel degelijk aan schooljaren gebonden zijn, kan eveneens worden afgeleid uit de door hen op 25 november 2015 ondertekende financiële afspraken, die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016 en dus niet op de periode van een jaar vanaf 25 november 2015.
5.5.
Aangezien TCM de samenwerkingsovereenkomst op 23 april 2021 heeft opgezegd, kan deze gelet op het voorgaande nog niet direct hebben geleid tot het einde van de samenwerkingsovereenkomst. OBM is feitelijk ook uitvoering aan die overeenkomst blijven geven, door na 25 november 2021 praktijklessen bij TCM te blijven inkopen, althans gebruik te maken van die lessen. De opzegging van TCM heeft pas effect per 1 september 2022, terwijl de opzegging van OBM – die ook dateert van na 1 maart – pas voor het schooljaar 2023/2024 werking heeft. Voor zover OBM meent dat zij vanwege het (wan)gedrag van TCM toch gerechtigd was de overeenkomst per direct op te zeggen, volgt de voorzieningenrechter dat standpunt niet. OBM heeft namelijk geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld die voorshands aannemelijk maken dat sprake was van een situatie die het onmiddellijk staken van de samenwerking rechtvaardigt. Dat TCM een aanvraag had gedaan om zelf scholingspoolhouder te worden en zelf leerlingen en leer-/werkbedrijven bleek te benaderen is in dit kader onvoldoende, zeker nu uit productie 3 van OBM kan worden afgeleid dat dit OBM in ieder geval al op 4 februari 2022 bekend was en TCM onweersproken heeft aangevoerd dat partijen tot kort vóór 24 maart 2022 nog overleg hebben gevoerd over de voortzetting van de samenwerking.
5.6.
Nu de opzegging van TCM werking heeft per 1 september 2022 en partijen niet tot afspraken zijn gekomen met betrekking tot de voortzetting van de samenwerking na die datum, eindigt de samenwerkingsovereenkomst per 1 september 2022. Dit betekent dat de subsidiaire vorderingen van TCM toewijsbaar zijn, met dien verstande dat de vordering tot veroordeling van OBM om mee te werken aan het onderhandelen over de (financiële) afwikkeling van de samenwerking alleen kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de periode tot 1 september 2022. Ook zal de termijn voor nakoming worden gesteld op een week na betekening van dit vonnis en zullen de dwangsommen worden gematigd op de hierna in het dictum te noemen wijze. Anders dan OBM meent, leidt het toewijzen van de in r.o. 4.1 onder VI en VII genoemde vorderingen niet tot een declaratoir vonnis. Een belangenafweging kan tot slot niet tot een ander oordeel leiden, zeker niet nu OBM ter zitting heeft verklaard dat het beëindigen van de samenwerking voor de leerlingen veel minder impact heeft gehad dan verwacht. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat het terugdraaien van die beëindiging ook tot weinig problemen zal leiden.
Achterstallige facturen5.7. TCM vordert ook betaling van achterstallige facturen van in totaal € 132.963,85, althans van een voorschot van € 100.000,00 op die facturen.
5.8.
OBM betwist dat TCM een spoedeisend belang heeft bij deze geldvordering en betoogt dat sprake is van een aanzienlijk restitutierisico. Zij betwist bovendien gemotiveerd de verschuldigdheid van het bedrag van € 132.963,85 en stelt zich op het standpunt een aanzienlijke vordering op TCM te hebben. Volgens OBM is zij door toedoen van TCM namelijk een SLIM-subsidie van € 200.000,00 misgelopen en heeft zij gedurende de samenwerking met TCM een bedrag van € 268.800,00 voor leermiddelen, schoolgeld en werkkleding voor de leerlingen betaald, terwijl die kosten op grond van de gemaakte financiële afspraken voor rekening van TCM hadden moeten komen. OBM beroept zich op verrekening van deze vorderingen met de vordering die TCM stelt op haar te hebben.
5.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.10.
TCM heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat OBM door haar toedoen subsidie is misgelopen en dat zij de met OBM gemaakte financiële afspraken niet goed is nagekomen. Ondanks het feit dat OBM de door haar gestelde vorderingen op TCM slechts summier heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter het bestaan van de geldvordering van TCM vanwege het beroep op verrekening van OBM voorshands dan ook onvoldoende aannemelijk. De betreffende vordering kan alleen al om die reden niet worden toegewezen.
5.11.
Nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerdop de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1.
veroordeelt OBM om binnen een week na betekening van dit vonnis de samenwerkingsovereenkomst na te komen tot 1 september 2022;
6.2.
veroordeelt OBM om mee te werken aan het onderhandelen over de (financiële)
afwikkeling van de samenwerking, voor zover deze ziet op de periode tot 1 september 2022;
6.3.
veroordeelt OBM om binnen een week na betekening van dit vonnis de
leerlingen die deelnemen aan de BBL-opleiding voor het schooljaar 2021-2022 te mailen, met cc aan TCM, met de volgende tekst:
“OBM heeft onrechtmatig de samenwerkingsovereenkomst met TCM opgezegd. Als gevolg van de onrechtmatige opzegging deelt OBM u mede dat de lessen (waaronder de praktijklessen) alsmede de examens bij TCM voor in ieder geval het schooljaar 2021-2022 gevolgd kunnen blijven worden. Eerdere berichtgeving hieromtrent kunt u als niet verzonden beschouwen.”;
6.4.
veroordeelt OBM om binnen een week na betekening van dit vonnis de
leer-/werkbedrijven waarmee zij een overeenkomst heeft voor het schooljaar 2021-2022 te mailen, met cc aan TCM, met de volgende tekst:
“OBM heeft onrechtmatig de samenwerkingsovereenkomst met TCM opgezegd. Als gevolg van de onrechtmatige opzegging deelt OBM u mede dat de lessen (waaronder de praktijklessen) alsmede de examens bij TCM voor in ieder geval het schooljaar 2021-2022 gevolgd kunnen blijven worden. Eerdere berichtgeving hieromtrent kunt u als niet verzonden beschouwen.”;
6.5.
veroordeelt OBM om aan TCM een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1, 6.3 en 6.4 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.