ECLI:NL:RBOVE:2022:1311

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/08/269726 / HA ZA 21-328
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van koopovereenkomst door faillissementscurator na verstrijken leveringstermijn

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de faillissementscurator van [failliet] een ontbindende voorwaarde uit een koopovereenkomst heeft ingeroepen. De curator deed dit ruim twee jaar na het verstrijken van de uiterste termijn voor levering, wat door de koper, [X], als onaanvaardbaar werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de curator gerechtigd was om de ontbinding in te roepen, omdat de voorwaarden van de overeenkomst niet waren nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [X] in conventie moesten worden afgewezen, terwijl de vordering in reconventie tot opheffing van het conservatoir beslag werd toegewezen. De zaak draait om de vraag of de curator, na het verstrijken van de termijn, nog recht had om de ontbinding in te roepen en of dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, omdat de curator duidelijk had gemaakt dat de oorspronkelijke overeenkomst niet meer nagekomen kon worden en dat er hogere biedingen waren binnengekomen. De curator had [X] ook de mogelijkheid geboden om een nieuwe overeenkomst te sluiten, maar dit was niet tot stand gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [X] toegewezen, aangezien hij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/269726 / HA ZA 21-328
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
advocaat: voorheen mr. H. Versluis te Enschede,
tegen
1.
MR. JORIS STEFAN STAIJEN, IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN [failliet] ,
2.
MR. MARTIJN SAMSEN, IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN [failliet] ,beiden kantoorhoudende te Deventer,
advocaat: mr. M. Loef te Deventer,
en
3.
[A],
4.
[B],
5.
[C],
allen wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.H.B. Averdijk te Enschede,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie.
Partijen zullen hierna [X] , de curator en [A] (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (herstelde) tussenvonnis van 29 december 2021 en de daarin genoemde processtukken
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 maart 2022, dat tevens ziet op de zaak met zaaknummer C/08/224206 / HA ZA 18-469, met daaraan gehecht de pleitnota’s van de curator en [A] en hun reacties op dit proces-verbaal.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak heeft een faillissementscurator ruim twee jaar nadat de uiterste termijn voor levering was verstreken, de ontbindende voorwaarde uit een koopovereenkomst ingeroepen. De koper meent dat die ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal hieronder tot de conclusie komen dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen. De vordering in reconventie tot opheffing van het conservatoir beslag zal worden toegewezen.

3.De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten

3.1.
Bij vonnis van 16 december 2014 is [failliet] in staat van faillissement verklaard.
3.2.
Tot de boedel behoort een erfpachtrecht (hierna te noemen: het erfpachtrecht) op de boerderij, bestaande uit een woonhuis met ondergrond, erf, tuin en weiland, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: de boerderij).
3.3.
[failliet] heeft de boerderij op 13 juni 2014 verkocht en geleverd aan [A] en gelijktijdig daarop een recht van erfpacht gekregen.
3.4.
In 2018 is de curator een procedure gestart tot (onder meer) vernietiging van de tussen [failliet] en [A] gesloten koopovereenkomst en de rechtshandeling tot het vestigen van het erfpachtrecht. In het kader van die procedure is met medewerking van [X] (aanvankelijk) een schikking getroffen.
3.5.
Als onderdeel van die schikking hebben [X] en de curator in mei 2019 een overeenkomst gesloten voor de koop van het erfpachtrecht door [X] voor een bedrag van € 100.000,00 (hierna te noemen: overeenkomst 1). Artikel 1.8 van die overeenkomst luidt als volgt:
Indien en voor zover de betaling en passeren van de leveringsakte niet plaatsvindt uiterlijk 1 juni 2019 is de Curator gerechtigd éénzijdig de ontbinding van deze overeenkomst in te roepen. Alsdan is de Curator niets meer verschuldigd aan Koper (…)
3.6.
In het kader van de schikking hebben [X] en [A] in mei 2019 een overeenkomst gesloten voor de koop van de boerderij door [X] voor een bedrag van
€ 350.000,00 (hierna te noemen: overeenkomst 2). In artikel 13 van die overeenkomst staat het volgende vermeld:
Deze koopovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de verkoop van het recht van erfpacht aangaande het verkochte. Deze koop is ontbonden indien de koopovereenkomst aangaande de aankoop door koper van het recht van erfpacht, waarvoor de toestemming van de rechter-commissaris nodig is, zal worden ontbonden.
3.7.
De levering van het erfpachtrecht en de boerderij stond gepland op 5 juni 2019. Deze levering heeft niet plaatsgehad, omdat de financier van [X] zich had teruggetrokken.
3.8.
Per e-mail van 6 juni 2019 heeft de curator [X] bericht dat hij gerechtigd is overeenkomst 1 te ontbinden, maar hem toch de gelegenheid wil bieden een nieuwe financier te zoeken.
3.9.
Nadat [X] een nieuwe financier had gevonden, is een nieuwe datum gepland voor de levering, te weten 4 september 2019. Op 26 juli 2019 heeft de curator echter bericht van de notaris ontvangen dat de nieuwe financier van [X] zich ook had teruggetrokken en dat de levering geen doorgang kon vinden.
3.10.
Op 28 november 2019 heeft [X] met een derde een voorlopige koopovereenkomst met betrekking tot de boerderij gesloten.
3.11.
Op 6 december 2019 heeft de adviseur van [X] de curator verzocht te komen tot een afwikkeling van de gesloten overeenkomst(en), waarna de curator hem heeft bericht dat er inmiddels hogere biedingen op de boerderij waren binnengekomen en dat hij moest overleggen met de rechter-commissaris of hij de overeenkomst(en) nog zal nakomen.
3.12.
Op 19 december 2019 heeft de curator [X] bericht dat hij nog geen goedkeuring van de rechter-commissaris had ontvangen voor wat betreft de levering aan [X] op basis van de oude overeenkomst(en).
3.13.
Op 27 januari 2020 heeft de (toenmalige) raadsman van [X] , mr. Versluis , de curator gesommeerd om mee te werken aan een overdracht. Naar aanleiding van deze sommatie heeft de curator mr. Versluis op dezelfde dag onder meer bericht dat de curator het recht toekomt om overeenkomst 1 te ontbinden, dat zich twee hogere bieders hebben aangediend en dat hij [X] vrijblijvend de suggestie heeft gedaan dat hij met een positief advies naar de rechter-commissaris wil gaan onder (onder meer) de voorwaarde van een anti-speculatiebeding met een looptijd van 3 jaar.
3.14.
Naar aanleiding van een van [X] ontvangen voorstel voor een anti-speculatiebeding, heeft de curator mr. Versluis per e-mail van 28 januari 2020 gemeld niet akkoord te gaan met dat voorstel en zelf een passende tekst daarvoor op te stellen. In die
e-mail heeft de curator uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten van een eenzijdige ontbinding van overeenkomst 1 en verkoop aan een hogere bieder.
3.15.
Op 24 april 2020 heeft de curator aan mr. Versluis bericht de overeenkomst met [X] alleen na te willen komen onder (onder meer) de voorwaarde van een anti-speculatiebeding met een looptijd van 3 jaar.
3.16.
Op 6 juli 2020 heeft de curator aan mr. Versluis een conceptovereenkomst toegestuurd met daarin een anti-speculatiebeding. In die overeenkomst staat vermeld dat de curator het recht toekwam en -komt overeenkomst 1 te ontbinden wegens niet tijdige afname door [X] .
3.17.
De curator en [X] zijn het vervolgens niet eens geworden over het sluiten van de betreffende (aanvullende) overeenkomst.
3.18.
Op 9 juli 2021 heeft [X] conservatoir leveringsbeslag laten leggen op de boerderij en het erfpachtrecht.
3.19.
Per e-mail van 20 juli 2021 heeft de curator op grond van artikel 1.8 van overeenkomst 1 de ontbinding van die overeenkomst ingeroepen.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[X] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat tussen [X] en de curator een koopovereenkomst bestaat ten aanzien van het erfpachtrecht;
II. voor recht te verklaren dat tussen [X] en [A] een koopovereenkomst bestaat ten aanzien van de boerderij;
III. de curator op straffe van verbeurte van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen tot notariële levering/overdracht aan [X] van het erfpachtrecht;
IV. te bepalen dat indien de curator niet bij de notaris verschijnt of medewerking weigert aan voornoemde levering/overdracht, dit vonnis ingevolge het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de leveringsakte;
V. [A] op straffe van verbeurte van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen, onder de opschortende voorwaarde van levering van het erfpachtrecht door de curator aan [X] , tot notariële levering/overdracht aan [X] van het blote eigendomsrecht van de boerderij, daaronder begrepen doorhaling van de op het erfpachtrecht rustende hypothecaire zekerheid;
VI. de curator en [A] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 7.017,27 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VII. de curator en [A] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van het conservatoire beslag van € 893,94, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De curator en [A] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen van [X] , met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en in het geval van [A] te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
De curator vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
in voorwaardelijke reconventie
I. voor recht te verklaren dat overeenkomst 1 onder invloed van dwaling tot stand is gekomen;
II. overeenkomst 1 op grond van dwaling te vernietigen;
III. voor recht te verklaren dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;
IV. overeenkomst 2 op grond van die onlosmakelijke verbondenheid (ook) te ontbinden;
in reconventie
V. [X] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot opheffing van het op het erfpachtrecht rustende conservatoir beslag tot levering;
VI. [X] te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.5.
[A] vordert in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de opheffing van de op de boerderij gelegde conservatoire beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
[X] heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van de curator en van [A] .
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
In deze zaak ligt kort gezegd de vraag voor of [X] nakoming kan vorderen van overeenkomst 1 en 2 en dus aanspraak kan maken op levering van het erfpachtrecht en de boerderij. In dit kader dient beoordeeld te worden of overeenkomst 1 rechtsgeldig door de curator is ontbonden.
5.2.
Op grond van artikel 1.8 van overeenkomst 1 was de curator gerechtigd die overeenkomst te ontbinden, indien het passeren van de leveringsakte met betrekking tot het erfpachtrecht niet uiterlijk op 1 juni 2019 plaatsvond. Vast staat dat aan deze voorwaarde is voldaan, zodat de curator in beginsel tot ontbinding van overeenkomst 1 kon overgaan. Gelet op het bepaalde in artikel 13 van overeenkomst 2, heeft de ontbinding van overeenkomst 1 ook de ontbinding van overeenkomst 2 tot gevolg.
5.3.
[X] stelt zich echter op het standpunt dat het na meer dan twee jaar (alsnog) inroepen van de ontbinding van overeenkomst 1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij voert daartoe aan dat de curator na het verstrijken van de termijn voor levering in eerste instantie met hem in gesprek is gebleven over de uitvoering van de oorspronkelijke overeenkomst en daarmee het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat wanneer de financiering alsnog rond zou komen, de overeenkomst nog altijd zou kunnen worden uitgevoerd. Volgens [X] heeft de curator vervolgens, kennelijk in samenspraak met [A] , in strijd met de jegens hem in acht te nemen goede trouw eenzijdig aanvullende voorwaarden gesteld buiten het bestek van de oorspronkelijke overeenkomsten om, en heeft hij daarmee de uitvoering van de overeenkomst gefrustreerd, terwijl hij wist of kon weten dat [X] de oorspronkelijke overeenkomst kon en wilde nakomen. [X] meent dan ook dat de curator geen beroep kan doen op de in artikel 1.8 van overeenkomst 1 opgenomen ontbindende voorwaarde en dat het inroepen van die voorwaarde in zowel de verhouding tussen [X] en de curator als die tussen [X] en [A] geen rechtsgevolg heeft. Dit geldt volgens [X] te meer, aangezien de curator en [A] geen belang hebben bij de aanvullende voorwaarden, terwijl [X] wel een belang heeft bij nakoming van de overeenkomsten.
5.4.
De curator betwist dat het inroepen van de ontbinding van overeenkomst 1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en meent dan ook dat die overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Hij stelt zich onder meer op het standpunt dat na 26 juli 2019 het doel nooit is geweest om de oorspronkelijke overeenkomst na te komen en dat hij [X] uit praktisch oogpunt en geheel onverplicht nog de keus heeft gegeven tussen een aanvullende overeenkomst of ontbinding van de overeenkomst. Ook [A] is primair van mening dat overeenkomst 1 rechtsgeldig is ontbonden.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [X] op de redelijkheid en billijkheid niet kan slagen en overweegt daartoe het volgende. Uit de in r.o. 3.1 en verder opgenomen feiten volgt dat de curator alleen nadat de eerst geplande overdrachtsdatum van 6 juni 2019 niet was gehaald, alsnog heeft ingezet op nakoming van de oorspronkelijk gemaakte afspraken. Nadat ook op de tweede geplande overdrachtsdatum geen levering had plaatsgevonden en [X] de curator vervolgens in december 2019 om uitvoering van de overeenkomst(en) had verzocht, heeft de curator steeds aan [X] duidelijk gemaakt dat nakoming daarvan niet meer vanzelfsprekend was, omdat er inmiddels hogere biedingen waren binnengekomen en in verband daarmee opnieuw overleg met en goedkeuring van de rechter-commissaris vereist was. Vanaf eind januari 2020 heeft de curator [X] bovendien gewezen op zijn ontbindingsrecht en hem duidelijk gemaakt dat vanwege de hogere biedingen aanvullende afspraken gemaakt dienden te worden, waaronder een anti-speculatiebeding voor 3 jaar. [X] mocht dus al lang vóór 21 juli 2021 niet meer vertrouwen op nakoming van de oorspronkelijke overeenkomsten. De stelling van [X] dat het stellen van aanvullende voorwaarden in strijd is met de goede trouw is evenmin houdbaar, alleen al vanwege het feit dat de curator ook had kunnen kiezen voor ontbinding van de overeenkomsten. Hier komt bij dat de curator, zoals hij onweersproken heeft aangevoerd, die aanvullende voorwaarden heeft gesteld om – mede gelet op de hogere biedingen – ervoor te zorgen dat [failliet] en zijn moeder in de boerderij zouden kunnen blijven wonen, terwijl [X] juist om die reden te kennen had gegeven de boerderij te willen kopen. In de gegeven omstandigheden kan dan ook niet volgehouden worden dat het alsnog inroepen van de ontbinding van overeenkomst 1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.6.
Het voorgaande betekent dat overeenkomst 1 rechtsgeldig is ontbonden en dat overeenkomst 2 dientengevolge eveneens is ontbonden. [X] kan dus niet langer aanspraak maken op nakoming van die overeenkomsten. De vorderingen van [X] zullen daarom worden afgewezen.
5.7.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van zowel de curator als [A] worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.908,00
in reconventie
5.8.
De curator heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, voor het geval dat de rechtbank oordeelt dat overeenkomst 1 niet rechtsgeldig is ontbonden. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, is niet aan die voorwaarde voldaan, zodat de betreffende eis in reconventie geen bespreking behoeft.
5.9.
De curator en [A] vorderen in (onvoorwaardelijke) reconventie de opheffing van de door [X] gelegde beslagen. Zij leggen aan die vordering ten grondslag dat [X] geen rechtmatig belang meer heeft bij die beslagen, terwijl zij wel direct belang hebben bij de opheffing daarvan.
5.10.
Nu in conventie is overwogen dat [X] geen aanspraak meer kan maken op nakoming van overeenkomst 1 en 2, heeft hij geen belang meer bij het handhaven van de leveringsbeslagen op het erfpachtrecht en de boerderij. De vorderingen tot opheffing van die beslagen – die vanwege het feit dat de raadsman van [X] zich heeft onttrokken ook niet zijn weersproken – zullen dus worden toegewezen. De in dit kader gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en/of gemaximeerd op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
5.11.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van zowel de curator als [A] worden begroot op een bedrag van € 563,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00).

6.6. De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van de curator, die tot op heden worden begroot op € 1.908,00;
6.3.
veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van [A] , die tot op heden worden begroot op € 1.908,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van heden tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.5.
veroordeelt [X] om binnen een week na betekening van dit vonnis het op het erfpachtrecht rustende conservatoir beslag tot levering op te heffen;
6.6.
veroordeelt [X] om aan de curator een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.5 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.7.
veroordeelt [X] om binnen een week na betekening van dit vonnis het op de boerderij rustende conservatoir beslag tot levering op te heffen;
6.8.
veroordeelt [X] om aan [A] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.7 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.9.
veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van de curator, die tot op heden worden begroot op € 563,00;
6.10.
veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van [A] , die tot op heden worden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van heden tot de dag van volledige betaling;
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie
6.12.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis aan de zijde van de curator ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.13.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis aan de zijde van [A] ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.