ECLI:NL:RBOVE:2022:1346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/08/271228 / HA ZA 21-384
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van testament en levenstestament wegens wilsonbekwaamheid door dementie

In deze zaak hebben de dochters van [gedaagde sub 1] een rechtszaak aangespannen tegen hun moeder en haar partner, [gedaagde sub 2], met als doel de nietigheid van een testament en levenstestament te verklaren. De dochters stellen dat hun moeder, [gedaagde sub 1], door haar dementie niet in staat was om een redelijke waardering van haar belangen te maken op het moment dat zij op 13 januari 2021 een nieuw testament en levenstestament ondertekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] lijdt aan de ziekte van Alzheimer en dat haar geestelijke toestand op het moment van ondertekening van de documenten zodanig was dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel het testament als het levenstestament nietig zijn, waardoor de eerdere testamenten van [gedaagde sub 1] herleven. De vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 4 mei 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/271228 / HA ZA 21-384
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. A.J.A. Assink te Enschede,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] genoemd worden en gezamenlijk [eiseressen c.s.] . (meervoud). Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseressen c.s.] .;
  • de producties 10 en 19 ingediend door [eiseressen c.s.] .
  • de brief van mr. [A] van notariskantoor [A] d.d. 4 februari 2021 ingediend door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
  • de (aantekeningen van de) mondelinge behandeling op 17 februari 2022, waarbij aanwezig waren:
* [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] met mr. Assink en
* [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met mr. Ten Brummelhuis.
Nadien zijn de volgende aktes binnengekomen:
- 9 maart 2022 een akte overlegging producties met een overzicht van bankrekeningen op naam van [gedaagde sub 1] van mr. Ten Brummelhuis en
- 23 maart 2022 een akte van mr. Assink met bankafschriften.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden. Waar producties worden vermeld, worden de producties van eiseressen met cijfers aangeduid en die van gedaagden met letters.
Waar de overweging van toepassing is op zowel het testament als het levenstestament, staat er (levens)testament.

2.De samenvatting

Waar gaat het over2.1. Eiseressen zijn de dochters van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft sinds 2013 een relatie met [gedaagde sub 2] en zij wonen sinds augustus 2019 samen in de woning van [gedaagde sub 1] . Bij [gedaagde sub 1] is op enig moment een geheugenstoornis vastgesteld met de diagnose Alzheimer, eerst lichte dementie (CDR 1) en later matige dementie (CDR 2). Op 13 januari 2021 heeft [gedaagde sub 1] zowel een testament als een levenstestament getekend, in de plaats van een eerder testament en een eerder levenstestament. De dochters menen dat zowel het testament als het levenstestament niet geldig is omdat hun moeder op 13 januari 2021 door de dementie niet meer in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. Zij verwijzen daarbij naar de diagnose gesteld door de behandelend geriater. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen hiertegenover dat het testament en het levenstestament geldig zijn en verwijzen onder meer naar de beoordeling door een arts voor het verlengen van het rijbewijs in februari 2021.
De rechtbank oordeelt in deze procedure dat het testament en het levenstestament van 13 januari 2021 nietig zijn. [gedaagde sub 1] was toen door de ziekte van Alzheimer niet meer in staat tot een redelijke waardering van haar belangen. Het eerdere testament en het eerdere levenstestament van [gedaagde sub 1] herleven. Het bedrag aan pensioen van [gedaagde sub 1] dat tot nu toe op de rekening van [gedaagde sub 2] is gestort, hoeft niet te worden teruggestort omdat hier uitgaven voor [gedaagde sub 1] van zijn betaald.
3. De feiten in conventie en in reconventie
3.1.
Op 29 juli 1987 heeft [gedaagde sub 1] een testament getekend bij notaris [B] te Hengelo (O) (productie 5). Op 8 februari 2019 heeft [gedaagde sub 1] een levenstestament getekend bij notaris [C] te Hengelo (O) (productie 1).
3.2.
Op 5 juni 2019 heeft M.C. Luyten, geriater, [gedaagde sub 1] onderzocht. In zijn brief van 3 juli 2019 schrijft Luyten (productie 11 laatste alinea):
‘Tijdens het gesprek vallen forse cognitieve stoornissen op. Patiënte vertelt meerdere keren hetzelfde, en is een aantal zaken die ik verteld heb alweer snel vergeten. Ook is de score op de MOCA slecht, zeker gezien het opleidingsniveau van patiënte. Echter volgens de partner kan patiënte zelfstandig functioneren, kan ze nog alles, en doet ze nog alles. Dit is in tegenspraak met elkaar. Derhalve heb ik een MRI cerebrum aangevraagd, en wil ik patiënte terugzien voor de uitslag van de MRI.
Ik heb met patiënte en partner besproken dat ik me zorgen maak over de cognitie, met ook het verzoek aan de partner om dit komende tijd in de gaten te houden. In overleg met patiënte is ook een dochter uitgenodigd voor het vervolggesprek om duidelijk te krijgen wat voor problemen dochters zien. Eén en ander wordt vervolgd in de vervolg afspraak.’
3.3.
Nadat een MRI scan heeft plaatsgevonden is in augustus 2019 door Luyten als diagnose gesteld: de ziekte van Alzheimer fase 1.
3.4.
In augustus 2019 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gaan samenwonen in de woning van [gedaagde sub 1] .
3.5.
Op 16 december 2020 heeft Luyten [gedaagde sub 1] wederom onderzocht. In zijn brief van 26 februari 2021 schrijft Luyten (productie 12 ‘Bespreking’) hierover kortgezegd dat de Moca test is verslechterd: 10/30 (was 16/30) passend bij gevorderde dementie CDR 2, zeker bij deze hoogopgeleide dame. Patiënte heeft duidelijk geen besef van de situatie en geen inzicht in de situatie, aldus Luyten. Er volgt een afspraak over drie maanden.
3.6.
Op 13 januari 2021 heeft [gedaagde sub 1] een nieuw testament en een nieuw levenstestament getekend bij notaris [A] te Oldenzaal.
3.7.
Op 15 februari 2021 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
3.8.
Op 5 maart 2021 heeft Luyten [gedaagde sub 1] wederom gezien. In zijn brief van
15 april 2021 schrijft Luyten (productie 6):

AnamneseZe begon over haar man. Dat ze al een hele tijd samen zijn, maar ze weet niet hoe lang. Ik zeg 8 jaar. ‘O ja’ zegt ze dan. Vervolgens heb ik gevraagd of ze wel zou willen trouwen. ‘Dat is misschien nog geen gek idee’ en dan ook in gemeenschap van goederen? O, daar houdt ze zich niet zo mee bezig.(…)
Kortgezegd blijkt uit deze brief verder dat [gedaagde sub 1] in het gesprek vertelt dat ze nog viool speelt, les geeft en regelmatig optreedt en dat [gedaagde sub 2] (rechtbank: [gedaagde sub 2] ) wel weet wanneer ze heeft opgetreden. Als de geriater nogmaals vraagt of ze getrouwd zijn, antwoordt [gedaagde sub 1] dat ze daar over na moet denken en dat het van haar niet zo hoeft. Aangezien [gedaagde sub 1] in het gesprek binnen een paar minuten is vergeten wat haar eerder is gevraagd en zij zich belangrijk recente gebeurtenissen niet weet te herinneren, uit Luyten zijn twijfels over de geldigheid van het levenstestament van 31 januari 2021 (rechtbank: bedoeld zal zijn 13 januari 2021) en beschouwt hij de dochters als wettelijke vertegenwoordigers, conform het eerdere levenstestament van 8 februari 2019.
3.9.
Op 3 mei 2021 heeft Veilig Thuis Twente (VTT) een brief aan [gedaagde sub 1] gestuurd naar aanleiding van een melding van [eiseres sub 2] . VTT heeft onderzoek gedaan en bevestigt de zorgen van de melding over sociale isolering, het afhouden van contacten met de familie, vrienden en buren, het afhouden van contacten met professionals zoals Carint, thuiszorg en Veilig Thuis, de overschatting door [gedaagde sub 2] van de mogelijkheden van [gedaagde sub 1] , het ontkennen van de ziekte van Alzheimer van [gedaagde sub 1] en het laten verrichten van formele handelingen door een wilsonbekwaam persoon door [gedaagde sub 2] .
Tevens maakt VTT zich ernstig zorgen over de ontkenning van mentale problemen van [gedaagde sub 1] en zou [gedaagde sub 2] hierdoor [gedaagde sub 1] in levensgevaar kunnen brengen.
3.10.
Bij beschikking van 11 juni 2021 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank, team familie- en jeugdrecht, het geregistreerd partnerschap nietig verklaard en voor recht verklaard dat [gedaagde sub 2] ten aanzien van dit geregistreerd partnerschap niet te goeder trouw heeft gehandeld. In de overwegingen 5.4. en volgende verwijst de rechtbank onder meer naar het rapport van Luyten, zie hierboven weergegeven onder overweging 3.2. Tegen deze beslissing is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoger beroep ingesteld.
3.11.
[gedaagde sub 1] heeft recht op een maandelijkse uitkering door het Pensioenfonds Zorg en Welzijn van € 1.039.80. Met gebruikmaking van de DigiD van [gedaagde sub 1] is dit bedrag in de maanden december 2020, januari en februari 2021 op de bankrekening van [gedaagde sub 2] gestort. Vanaf maart 2021 is de uitkering, en het vakantiegeld over 2021, op verzoek van [eiseressen c.s.] op de bankrekening van [gedaagde sub 1] gestort. Gelet op het hoger beroep inzake het geregistreerd partnerschap heeft het Pensioenfonds bij brief van 11 oktober 2021 besloten [gedaagde sub 2] als gevolmachtigde aan te merken en het bedrag op de bankrekening van [gedaagde sub 2] uit te keren (Productie G).
3.12.
[gedaagde sub 1] heeft blijkens de akte van 9 maart 2022 van mr. Ten Brummelhuis de volgende bankrekeningen op haar naam staan:
Rabobank extra betaalrekening: [1]
Rabobank basis rekening: [2]
Rabobank internetsparen: [3]
Rabobank periodesparen (01/01 nul): [4]
3.13.
Op 27 mei 2021 heeft [gedaagde sub 2] € 1.600,00 van de bankrekening van [gedaagde sub 1] naar zijn eigen bankrekening overgeboekt.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiseressen c.s.] . vorderen -samengevat- dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairI. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] wilsonbekwaam is ter zake van het opstellen van een testament en levenstestament;
II. voor recht verklaart dat het op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal verleden testament van [gedaagde sub 1] nietig is;
III. voor recht verklaart dat het op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal verleden levenstestament van [gedaagde sub 1] nietig is;
IV. bepaalt dat [eiseressen c.s.] . gerechtigd zijn dit vonnis in te schrijven in het Centraal Testamentenregister;
subsidiairV. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] wilsonbekwaam is ter zake van het opstellen van een testament en levenstestament;
VI. het op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal opgestelde testament van [gedaagde sub 1] vernietigt;
VII. voor recht verklaart dat het op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal verleden levenstestament d.d. 13 januari 2021 bij deurwaardersexploot van 15 september 2021 is vernietigd;
VIII. het op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal opgestelde levenstestament van [gedaagde sub 1] vernietigt;
IX. bepaalt dat [eiseressen c.s.] . gerechtigd zijn dit vonnis in te schrijven in het Centraal Testamentenregister;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairX. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van € 6.799,00 aan [gedaagde sub 1] , te vermeerderen met de bedragen vanaf augustus 2021, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 september 2021;
XI. [gedaagde sub 2] veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna onder het kopje ‘de beoordeling’, teruggekomen.
in reconventie
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen -samengevat- dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat aan de door [eiseressen c.s.] . gedane buitengerechtelijke vernietiging van het levenstestament geen werking toekomt gelet op het feit dat de vernietigingsgrond/vernietigingsbevoegdheden ontbreken;
2. voor recht verklaart dat [eiseressen c.s.] . jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig hebben gehandeld;
3. [eiseressen c.s.] . veroordelen tot het afleggen van de rekening en verantwoording over het feitelijk door hen gevoerde beheer over de bankzaken van [gedaagde sub 1] ;
4. [eiseressen c.s.] . veroordelen om de bankafschriften van de op naam van [gedaagde sub 1] staande bankrekeningen over de periode 1 april 2020 tot en met heden aan [gedaagde sub 1] over te leggen.
4.4.
[eiseressen c.s.] . hebben verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna onder het kopje ‘de beoordeling’, teruggekomen.

5.De beoordeling

Allereerst: is [gedaagde sub 1] in staat deze procedure te voeren

5.1.
De rechtbank heeft zich afgevraagd in hoeverre [gedaagde sub 1] in staat is om in deze procedure voor haar eigen belangen op te (laten) komen. Tijdens de mondelinge behandeling maakte [gedaagde sub 1] een zeer verwarde en soms emotionele indruk, ze was erg beweeglijk en liep regelmatig hevig geëmotioneerd naar haar dochters, mr. Assink dan wel de rechter. Haar boosheid maakte soms plaats voor vrolijkheid, waarbij door [gedaagde sub 1] de situatie als niet serieus te nemen werd gekenschetst.
Op vragen van de behandelend rechter over de aanleiding van de mondelinge behandeling, de inhoud van de gespreksonderwerpen en de mening van [gedaagde sub 1] , kon [gedaagde sub 1] geen enkel antwoord geven.Zij wist ook niet precies wie mr. Ten Brummelhuis was en wat haar functie was, wel dat ze aardig was en dat mr. Ten Brummelhuis wel wist waar het hier over ging.
5.2.
Mr. Ten Brummelhuis heeft bij de mondelinge behandeling van 17 februari 2022 verklaard dat [gedaagde sub 1] tegenover haar er wisselend blijk van heeft gegeven te begrijpen wat er in deze procedure aan de orde is en wat haar mening daarover is. In april 2021, ter voorbereiding van het geschil over het geregistreerd partnerschap, kon [gedaagde sub 1] heel duidelijk haar mening naar voren brengen. Nadien is dat wisselend geweest. Teruggrijpend op het gesprek van april 2021 concludeert mr. Ten Brummelhuis dat zij weet wat [gedaagde sub 1] wil en dat zij [gedaagde sub 1] in deze procedure kan vertegenwoordigen.
5.3.
De rechtbank is niet aanwezig geweest bij de gesprekken waaraan
mr. Ten Brummelhuis refereert en zal er daarom van uitgaan dat mr. Ten Brummelhuis het standpunt van [gedaagde sub 1] weergeeft, in haar belang handelt en dat mr. Ten Brummelhuis inschat dat [gedaagde sub 1] in staat is om deze procedure te voeren. De rechtbank realiseert zich dat dit op gespannen voet staat met het inhoudelijke oordeel dat in dit vonnis wordt gegeven. Met de overwegingen onder dit kopje heeft de rechtbank kenbaar willen maken oog te hebben voor de kwetsbare positie van [gedaagde sub 1] , ook in deze juridische procedure.
in conventie
Ontvankelijkheid [eiseressen c.s.] .5.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen zich in de eerste plaats op het standpunt dat
[eiseressen c.s.] . niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De aan de dochters gegeven volmacht bij het levenstestament van 8 februari 2019 is namelijk herroepen door het tweede levenstestament van 13 januari 2021. Er is dan ook geen sprake van dat de dochters als algemeen gevolmachtigden bevoegd zouden zijn om deze procedure te starten. Daarnaast voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog aan dat de geheugenstoornissen kunnen worden veroorzaakt door de geneesmiddelen van [gedaagde sub 1] , waaronder Prednison. Nu [gedaagde sub 1] aan het afbouwen is met de Prednison, is niet uit te sluiten dat er een verbetering van de toestand van [gedaagde sub 1] zou kunnen ontstaan, waardoor zij ook in de toekomst weer in staat is haar testament te herroepen en/of te wijzigen. [eiseressen c.s.] . zijn niet te duiden als onmiddellijk betrokken persoon in de zin van artikel 3:302 BW. Ook is er geen voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW.
5.5.
[eiseressen c.s.] . zijn van mening dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
[eiseressen c.s.] . hebben belang bij een nietigverklaring c.q. vernietiging van het tweede (levens)testament. Krachtens het eerste levenstestament zijn [eiseressen c.s.] . als algemeen gevolmachtigden bevoegd deze procedure te starten. Als het levenstestament van
13 januari 2021 door deze rechtbank nietig zou worden verklaard dan wel vernietigd wordt, komt aan dit latere levenstestament geen werking meer toe en zal het eerste levenstestament van 8 februari 2019 van rechtswege gelden, aldus [eiseressen c.s.] . [eiseressen c.s.] . hebben ook belang bij een nietigverklaring c.q. vernietiging van het testament van 13 januari 2021, zodat op het moment van overlijden van [gedaagde sub 1] duidelijk is wie de erfgenamen zijn en de afwikkeling van de nalatenschap dadelijk ter hand kan worden genomen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseressen c.s.] . ontvankelijk zijn in hun vorderingen en zij motiveert dat als volgt. Artikel 3:302 BW bepaalt dat de rechter een verklaring voor recht uitspreekt omtrent een rechtsverhouding op vordering van een onmiddellijk bij die rechtsverhouding betrokken persoon. Artikel 3:303 BW bepaalt vervolgens dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Om te toetsen of een partij ontvankelijk is in zijn/haar vordering, gaat het onder meer om de vraag naar de belangen van een partij en de afweging van de belangen van de betrokken partijen.
5.7.
De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat het levenstestament is herroepen, is niet voldoende om tot een niet-ontvankelijkheid van [eiseressen c.s.] . te komen. Het gaat juist om de vraag of het herroepen van het eerdere levenstestament rechtsgeldig is gebeurd. Daarbij is de rechtspositie van [eiseressen c.s.] . in het geding omdat zij in het eerdere levenstestament gevolmachtigd zijn. Het argument dat de diagnose van [gedaagde sub 1] niet juist is omdat het gedrag van [gedaagde sub 1] door de medicatie zou kunnen komen, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd zodat de rechtbank daar aan voorbij gaat. Zoals hierna zal worden toegelicht, vindt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen en kan zij daardoor op 13 januari 2021 maar ook in de toekomst haar testament of levenstestament niet meer herroepen. [eiseressen c.s.] . hebben dus belang bij hun vorderingen over het levenstestament.
5.8.
De rechtbank oordeelt dat [eiseressen c.s.] . ook belang hebben bij hun vorderingen over het testament. Zij zijn de dochters van [gedaagde sub 1] en haar erfgenamen en hun zorgen over de vraag of [gedaagde sub 1] ten tijde van het laatste testament ten volle in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen zijn goed onderbouwd. Dat [gedaagde sub 1] nog in leven is en haar testament dus nog niet in werking treedt, vormt gezien de bijzondere situatie geen beletsel om de vorderingen van [eiseressen c.s.] . te kunnen ontvangen.
inhoudelijke beoordeling
algemeen
5.9.
Voor een rechtshandeling is een op rechtsgevolg gerichte wil vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard, zo bepaalt artikel 3:33 BW. De wil wordt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW geacht te ontbreken indien -in dit geval- de erflater/testateur ( [gedaagde sub 1] ) in verband met een geestelijke stoornis niet meer in staat is tot een redelijke waardering van de bij de verklaring betrokken belangen of indien de verklaring onder invloed van die geestelijke stoornis is gegeven. Deze bepaling geldt zowel voor de verklaring van [gedaagde sub 1] neergelegd in het testament als in het levenstestament.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat aan de vrijheid van [gedaagde sub 1] om een (levens)testament op te (laten) maken grote waarde moet worden toegekend. Dat betekent dat niet te snel achteraf mag worden aangenomen dat voldaan is aan de vereisten van
artikel 3:34 BW. Daarbij komt dat de enkele aanwezigheid van een geestelijke stoornis niet altijd betekent dat de wilsverklaring ook onder invloed van die stoornis is gedaan, omdat een geestelijke stoornis de waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen niet in alle gevallen hoeft te beletten. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van de desbetreffende wilsbeschikking.
5.11.
[eiseressen c.s.] . stellen dat [gedaagde sub 1] op 13 januari 2021 niet meer in staat was om haar wil te bepalen zoals neergelegd in het (levens)testament.
[gedaagde sub 1] leed aan een geestelijke stoornis, dementie, en deze stoornis belette een redelijke waardering van haar belangen. [eiseressen c.s.] . verwijzen naar de verklaringen van geriater Luyten, meer specifiek naar de producties 11 en 12.
5.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat de vraag of iemand wilsbekwaam of wilsonbekwaam is om een (levens)testament op te stellen, ter beoordeling is geweest van de notaris. Er is op twee momenten door twee notarissen onafhankelijk van elkaar een beoordeling geweest, waarbij beide notarissen tot de conclusie zijn gekomen dat er geen reden was om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [gedaagde sub 1] . Ook een onafhankelijke arts die door het CBR is ingeschakeld en die tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een lichte vorm van dementie (CDR 1), acht [gedaagde sub 1] nog steeds geschikt om een auto te besturen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] brengen naar voren dat de wil van [gedaagde sub 1] duidelijk en consistent was en dat zij overeenkomstig haar wil heeft verklaard. Ook het Pensioenfonds gaat er vanuit dat, totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan over het geregistreerd partnerschap, [gedaagde sub 2] als gevolmachtigde moet worden aangemerkt op grond van het tweede levenstestament.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseressen c.s.] . voldoende gemotiveerd hebben gesteld dat [gedaagde sub 1] op 13 januari 2021 niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. De rechtbank motiveert dat als volgt.
5.14.
Op 5 juni 2019 heeft de geriater, Luyten, [gedaagde sub 1] gezien. In de brief van
3 juli 2019, productie 11, staat dat Luyten een MRI heeft aangevraagd voor [gedaagde sub 1] omdat hem forse cognitieve stoornissen zijn opgevallen bij [gedaagde sub 1] . Ook blijkt uit de brief van Luyten dat er zeer forse headturning is vastgesteld, waarbij [gedaagde sub 2] het hele gesprek van en met [gedaagde sub 1] overneemt. Verder onderzoek was noodzakelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat de MRI scan heeft plaatsgevonden en dat Luyten in augustus 2019 de diagnose Alzheimer gradatie 1 heeft gesteld. Na deze diagnose is [gedaagde sub 1] meerdere keren bij Luyten geweest. Uit het rapport van Luyten van 26 februari 2021 (productie 12) volgt dat [gedaagde sub 1] op 16 december 2020 ook voor een consult bij Luyten is geweest. Luyten heeft geconcludeerd dat bij [gedaagde sub 1] sprake is van een gevorderde dementie, CDR 2. Gelet op dit oordeel en gelet op de rapportages van Luyten, waarin hij heel feitelijk de reacties en het gedrag van [gedaagde sub 1] weergeeft, is voor de rechtbank duidelijk dat [gedaagde sub 1] door deze diagnose niet meer in staat is om haar wil te bepalen voor een (levens)testament. Op 5 maart 2021 heeft Luyten [gedaagde sub 1] opnieuw gezien, waarvan hij bij brief van 15 april 2021, productie 6, verslag heeft gedaan. Uit die verslaglegging volgt duidelijk dat Luyten zijn twijfels heeft aan de geldigheid van het nieuwe levenstestament van [gedaagde sub 1] en dat hij de dochters als wettelijk vertegenwoordigers beschouwt, een en ander conform het eerdere levenstestament van 8 februari 2019.
5.15.
Geen van beide partijen hebben stellingen ingebracht tegen de onderzoeken iet Luyten heeft uitgevoerd en de conclusies die hij daaraan verbindt: CDR 2. Weliswaar heeft [gedaagde sub 2] zijn twijfel geuit en geopperd dat de cognitieve stoornissen van [gedaagde sub 1] (mede) konden worden veroorzaakt door het gebruik van medicatie, maar de conclusies van Luyten en de uitkomst van de MRI in 2019 zijn niet gemotiveerd bestreden. Op de vraag van de rechtbank of een onafhankelijke deskundige nog wat zou kunnen toevoegen reageerden beide partijen bij de mondelinge behandeling met een duidelijk ‘nee’. De rechtbank volgt dit antwoord en zal het doen met de stukken in het dossier.
5.16.
Op basis van het bovenstaande, meer specifiek de brieven van Luyten van
3 juli 2019 en 26 februari 2021, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] op
13 januari 2021 niet meer in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. De rechtbank is van oordeel dat in het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden om te komen tot een andere conclusie. Uitgegaan moet worden van de wilsonbekwaamheid van [gedaagde sub 1] bij het tot stand komen van het (levens)testament.
5.17.
Uit de brief van 4 februari 2022 blijkt dat twee (kandidaat)notarissen, mrs. [A] en [D] , [gedaagde sub 1] op verschillende momenten hebben gesproken: [D] op
9 april 2020 en [A] op 13 januari 2021. Beiden achtten [gedaagde sub 1] in staat tot een redelijke waardering van haar belangen en hebben geen aanleiding gezien om het stappenplan in werking te stellen en een VIA arts in te schakelen. De rechtbank heeft acht geslagen op het ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’. Hierin staat dat de diagnose ‘ziekte van Alzheimer’ een bijzondere indicator is om te twijfelen aan de geestelijke gesteldheid van de cliënt. De diagnose Alzheimer gradatie 1 is in augustus 2019 gesteld. Uit de brief kan niet worden afgeleid of de notarissen bij [gedaagde sub 1] navraag hebben gedaan naar de medische toestand van [gedaagde sub 1] . Dat de (kandidaat)notarissen zonder kennis te hebben genomen van haar medische toestand geen aanleiding hebben gezien om het stappenplan in werking te stellen, betekent niet dat in deze procedure aan de al voor die besprekingen gestelde diagnose voorbij moet worden gegaan.
5.18.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verwijzen naar het besluit van 25 maart 2021 van de CBR arts (productie E). Uit productie E volgt echter niet dat de CBR arts aan het criterium van artikel 3:34 BW heeft getoetst. Volgens de CBR arts, die [gedaagde sub 1] op 11 februari 2021 heeft onderzocht, is er bij [gedaagde sub 1] sprake van een lichte vorm van dementie, CDR 1. Feit is dat Luyten op 16 december 2020, dus voor 11 februari 2021, al heeft vastgesteld dat sprake is van CDR 2, welke constatering niet bekend kon zijn bij de CBR arts omdat het rapport van Luyten later dan 11 februari 2021 klaar was (26 februari 2021). Dit betekent dat de informatie waar de CBR arts over beschikte achterhaald was. Met een verwijzing naar de toepasselijke regelgeving mag met een CDR 2 score op dementie geen rijbewijs meer afgegeven worden: ‘
Groep 1 (…) Personen met een zeer lichte (CDR 0,5) of lichte vorm (CDR 1) van dementie kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Personen met een matige (CDR 2) of ernstige (CDR 3) vorm van dementie zijn altijd ongeschikt’. [1] Dat [gedaagde sub 1] toch een geldig rijbewijs heeft gekregen, kan daarom niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde sub 1] wilsbekwaam is.
5.19.
Dat geldt ook voor de verwijzing van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar de brief van
11 oktober 2021 van het Pensioenfonds (productie G). Het Pensioenfonds heeft twijfels over de vraag wie de bevoegde gevolmachtigde is, maar gaat er vanuit dat, totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan over het geregistreerd partnerschap, [gedaagde sub 2] als gevolmachtigde moet worden aangemerkt op grond van het tweede levenstestament. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet gesteld dat het Pensioenfonds naar de geestelijke gesteldheid van [gedaagde sub 1] onderzoek heeft gedaan. Bovendien gaat de reactie van het Pensioenfonds over het geregistreerd partnerschap en niet over het (levens)testament. De beslissing van het Pensioenfonds doet dan ook geen afbreuk aan hetgeen door de rechtbank hiervoor is gezegd.
5.20. In het navolgende zal worden beoordeeld wat bovenstaande betekent voor de geldigheid van het testament en het levenstestament afzonderlijk.
Het testament
5.21.
Artikel 4:42 lid 1 BW bepaalt dat een uiterste wilsbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is. Een testament is de akte waarin de uiterste wilsbeschikking is opgenomen. Nu de rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] in verband met een geestelijke stoornis niet meer in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen is de uiterste wilsbeschikking nietig op grond van artikel 3:34 lid 2 BW.
Het levenstestament
5.22.
In de literatuur wordt verschillend gedacht over de vraag of een levenstestament een eenzijdige of tweezijdige rechtshandeling is. De rechtbank stelt vast dat in de discussie tussen partijen de vraag centraal staat wie de volmacht heeft gekregen om voortaan de belangrijke beslissingen voor [gedaagde sub 1] te nemen. Ook als de volmacht niet zou worden aanvaard, kan de volmacht geldig zijn. De nadruk ligt dus op de volmacht en in het navolgende zal de rechtbank het levenstestament aanmerken als een eenzijdige rechtshandeling.
5.23.
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1] op 13 januari 2021 niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen onder het kopje ‘
algemeen’. Dat betekent dat ook het levenstestament nietig is grond van artikel 3:34 lid 2 BW.
Conclusie voor het (levens)testament
5.24.
De rechtbank is hierboven van oordeel dat zowel de wilsbeschikking tot uitdrukking komend in het testament als in het levenstestament van 13 januari 2021 nietig is. Dit betekent dat gedaan moet worden alsof het (levens)testament van 13 januari 2021 nooit heeft bestaan en dat zowel het testament van 29 juli 1987 als het levenstestament van 8 februari 2019 herleven.
5.25.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiseressen c.s.] . om te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] wilsonbekwaam is ter zake het opstellen van het levenstestament en dat (de wilsbeschikking in) het levenstestament nietig is, toewijzen. Dat geldt ook voor de vordering van [eiseressen c.s.] . om een verklaring voor recht dat (de uiterste wilsbeschikking in) het testament van 13 januari 2021 nietig is. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen, waaronder ook de buitengerechtelijke ontbinding van het levenstestament.
Inschrijving vonnis testamentenregister
5.26.
De vordering van [eiseressen c.s.] . om te bepalen dat zij het vonnis in mogen schrijven in het Centraal Testamentenregister wordt afgewezen. Niet aannemelijk is geworden en niet is toegelicht op grond waarvan een vonnis in een testamentenregister ingeschreven kan worden. Voor het (doen) opnemen in het register kunnen partijen zich wenden tot een notaris.
Vordering tot betaling
5.27.
[eiseressen c.s.] . vorderen ten slotte nog dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld tot betaling van van € 6.799,00, onder andere te vermeerderen met de bedragen vanaf augustus 2021.
Volgens [eiseressen c.s.] . wordt het pensioen van [gedaagde sub 1] vanaf juni 2021 maandelijks op de rekening van [gedaagde sub 2] gestort. [gedaagde sub 2] heeft vanaf december 2020 tot en met juli 2021, met uitzondering van de maanden maart, april en mei 2021, pensioengelden ontvangen ter hoogte van € 1.039,80 per keer. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] eenmalig € 1.600,00 naar zijn eigen rekening overgeboekt. Volgens [eiseressen c.s.] . is dit onrechtmatig omdat er geen rechtsverhouding is voor [gedaagde sub 2] deze gelden te ontvangen. [gedaagde sub 2] woont bij [gedaagde sub 1] en betaalt volgens [eiseressen c.s.] . geen kosten van de woning. Ook draagt [gedaagde sub 2] niet bij aan de kosten van huishouding of andere kosten. Volgens [eiseressen c.s.] . is sprake van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling.
5.28.
[gedaagde sub 2] stelt zich op het standpunt dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat van onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is. Volgens [gedaagde sub 2] is er sprake van financiële ouderenmishandeling van [eiseressen c.s.] . jegens [gedaagde sub 1] , omdat het [gedaagde sub 1] onmogelijk is gemaakt om uitgaven ten behoeve van zichzelf te doen. [eiseressen c.s.] . hebben [gedaagde sub 1] op een weekbedrag gezet van € 80,00 aan contante opnames en € 80,00 aan pintransacties per week. Dat is financiële uitbuiting, aldus [gedaagde sub 2] .
5.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Eerder in dit vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het levenstestament van 13 januari 2021 nietig is. Dit betekent dat van rechtswege het levenstestament van 8 februari 2019 weer in werking treedt, waarin de dochters gevolmachtigd zijn om de vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen van [gedaagde sub 1] te behartigen. De vraag is nu of [gedaagde sub 2] het bedrag terug moet betalen.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] het gevorderde bedrag niet hoeft terug te betalen. Weliswaar heeft [gedaagde sub 2] de pensioengelden achteraf bezien niet op zijn rekening mogen ontvangen, echter, als onbetwist is gesteld dat [gedaagde sub 2] het geld heeft aangewend onder meer om kleding te kopen voor [gedaagde sub 1] , de energienota te voldoen, de nota voor de auto reparatie/apk-keuring te betalen, de kosten van het CAK te betalen en de overige kosten van levensonderhoud te voldoen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de uitlatingen van [eiseressen c.s.] . tijdens de mondelinge behandeling dat er op dat moment door [eiseressen c.s.] . bijvoorbeeld geen kleding voor [gedaagde sub 1] werd gekocht vanwege de verslechterde verstandhouding. Dit betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat het geld dat op de rekening van [gedaagde sub 2] is gestort, (ook) aan [gedaagde sub 1] is besteed. Van een onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarvoor heeft [eiseressen c.s.] . onvoldoende gesteld. De vordering tot betaling zal worden afgewezen.
Proceskosten5.30. [eiseressen c.s.] . vorderen dat [gedaagde sub 2] in de proceskosten wordt veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, gelet op de (familie)relatie tussen partijen. Dit betekent dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad5.31. Verklaringen voor recht kunnen niet geëxecuteerd worden. Daarom wordt het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in reconventie
Geen werking buitengerechtelijke vernietiging van [eiseressen c.s.] .5.32. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen een verklaring voor recht dat aan de buitengerechtelijke vernietiging bij deurwaardersexploot van 15 september 2021 ten aanzien van het levenstestament geen werking toekomt. Nu de rechtbank in conventie voor recht heeft verklaard dat het levenstestament nietig is, komt zij niet toe aan de beoordeling van de buitengerechtelijke ontbinding. De rechtbank wijst deze vordering af.
Onrechtmatig handelen [eiseressen c.s.] .5.33. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben kanttekeningen geplaatst bij de wijze van totstandkoming van het levenstestament op 8 februari 2019 en dan met name de rol van [eiseressen c.s.] . en notaris [C] . Zij hebben daar evenwel geen vordering aan verbonden. De rechtbank zal dit deel van hun betoog dan ook buiten beschouwing laten.
5.34.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat [eiseressen c.s.] . onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] hebben gehandeld vanwege het feit dat zij op basis van een reeds herroepen volmacht het feitelijke beheer over het vermogen van [gedaagde sub 1] hebben gevoerd en nog voeren. Zo hebben ze de kosten van de gerechtelijke procedures van een bankrekening van [gedaagde sub 1] betaald.
5.35.
Volgens [eiseressen c.s.] . is van onrechtmatig handelen geen sprake. [eiseressen c.s.] . beschermen hun moeder en hebben haar, mede vanwege de diagnose vergevorderde dementie, op een weekbudget gezet. Zij erkennen dat zij de juridische procedures hebben bekostigd met geld van de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] .
5.36.
De vordering om voor recht te verklaren dat [eiseressen c.s.] . jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig hebben gehandeld, wijst de rechtbank af. Verwezen wordt naar de conclusie bij de vorderingen in conventie en de motivering waarop die conclusie is gebaseerd.
Bij de mondelinge behandeling is ter discussie gesteld op welke grond [eiseressen c.s.] . de juridische kosten van de procedures van de bankrekening van [gedaagde sub 1] betalen. Gelet op het feit dat de geldigheid van het levenstestament van 8 februari 2019 en de uitvoering daarvan hier niet ter discussie staat, komt de vraag of dat onrechtmatig is niet aan de orde.
Afleggen rekening en verantwoording/overleggen bankafschriften5.37. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen tot slot dat [eiseressen c.s.] . worden veroordeeld tot het afleggen van de rekening en verantwoording over het feitelijk door hen gevoerde beheer over de bankzaken van [gedaagde sub 1] en tot het overleggen van bepaalde bankafschriften.
5.38.
[eiseressen c.s.] . stellen zich op het standpunt dat zij geen rekening en verantwoording af hoeven te leggen.
5.39.
Gelet op het feit dat de primaire vorderingen in conventie van [eiseressen c.s.] . zijn toegewezen en de eerdere vorderingen in reconventie zijn afgewezen, heeft deze vordering in reconventie geen rechtsgrond meer. Voor zover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bedoelen te stellen dat [eiseressen c.s.] . op grond van het levenstestament van 8 februari 2019 rekening en verantwoording moeten afleggen, wordt dit afgewezen omdat in dat levenstestament juist is opgenomen dat dat niet hoeft. Bovendien is tijdens de zitting gebleken dat er bereidheid was bij [eiseressen c.s.] . om de bankafschriften in het geding te brengen en dat is ook gebeurd. De rechtbank wijst deze vorderingen af.
Proceskosten
5.40.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] wilsonbekwaam is voor het opstellen van een testament en levenstestament;
6.2.
verklaart voor recht dat de uiterste wilsbeschikking in het testament van [gedaagde sub 1] dat op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal is verleden, nietig is;
6.3.
verklaart voor recht dat de wilsbeschikking in het levenstestament van [gedaagde sub 1] dat op 13 januari 2021 ten overstaan van notaris [A] te Oldenzaal is verleden, nietig is;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.