ECLI:NL:RBOVE:2022:135

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
9410223 \ CV EXPL 21-3359
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van privé-onttrekkingen door bestuurder van failliete BV

In deze zaak vordert de curator, Roelof Gerrit Frans Lammers, terugbetaling van bedragen die door de gedaagde, een voormalig bestuurder van de failliete Flex Groep Brabant B.V., zijn overgemaakt van de rekening van de BV naar zichzelf en anderen. De gedaagde stelt dat deze bedragen zijn privégeld waren, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat de betalingen aan de gedaagde privé-onttrekkingen zijn die aan de boedel moeten worden terugbetaald, met uitzondering van een bedrag van € 50,00 dat als privégeld is erkend. Daarnaast erkent de gedaagde dat de betalingen aan twee anderen ook privébetalingen zijn, waardoor hij deze bedragen eveneens aan de boedel moet terugbetalen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De kantonrechter wijst de gedaagde in de proceskosten en bepaalt dat de vordering tot terugbetaling kan worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 7.009,18, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9410223 \ CV EXPL 21-3359
Vonnis van 11 januari 2022
in de zaak van
ROELOF GERRIT FRANS LAMMERS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Flex Groep Brabant B.V.,
kantoorhoudende te Oss,
eisende partij, hierna te noemen Lammers q.q.,
gemachtigde: mr. R.G.F. Lammers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2021,
- de mondelinge behandeling via Skype op 13 december 2021, waarbij Lammers q.q. en [gedaagde] zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 30 april 2020 is [gedaagde] bestuurder geworden van Flex Groep Brabant B.V. (hierna FGB). [gedaagde] heeft op naam van FGB een bankrekening geopend.
2.2.
Tussen oktober en december 2020 is in totaal een bedrag van € 3.800,00 van de rekening van FGB overgemaakt naar [gedaagde] .
2.3.
Op 25 november en 1 december 2020 is in totaal een bedrag van € 2.100,00 van de rekening van FGB overgemaakt naar mevrouw [A], de echtgenote van [gedaagde] .
2.4.
Op 26 november 2020 is een bedrag van € 1.159,18 van de rekening van FGB overgemaakt naar [B].
2.5.
Op 12 januari 2021 is FGB failliet verklaard, waarbij Lammers q.q. is aangesteld tot curator.

3.Het geschil

De vordering

3.1.
Lammers q.q. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 7.787,14 aan hem te voldoen (bestaande uit € 7.059,18 aan hoofdsom en € 727,96 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.059,18 vanaf 18 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert Lammers q.q. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Lammers q.q. legt aan zijn vordering ten grondslag dat voor de betalingen aan [gedaagde] en [A] geen rechtsgrond bestond zodat [gedaagde] de onttrokken bedragen aan de boedel moet terugbetalen, dat [gedaagde] met het doen van de betalingen aan [A] paulianeus heeft gehandeld en de schade aan de boedel daarom moet vergoeden en dat de betalingen aan [B] en [A] privéverplichtingen van [gedaagde] betreffen en dat FGB daarom een vordering op [gedaagde] heeft verkregen tot die bedragen.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij de rekening van FGB als privérekening gebruikte. Volgens [gedaagde] ontplooide FGB geen werkzaamheden, hebben er geen omzetten plaatsgevonden en stond er geen geld op de rekening van FGB. Hij stelt dat hij privé (onverplicht) geld op de rekening heeft gestort en er vervolgens weer vanaf heeft gehaald. [gedaagde] erkent dat de betalingen aan [A] en [B] privébetalingen waren, maar stelt dat deze zijn betaald van de door hem op de rekening van FGB overgemaakte bedragen.

4.De beoordeling

Hoofdsom

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de bedragen die hij heeft opgenomen en de bedragen die hij heeft betaald aan [A] en [B] van de rekening van FGB, moet (terug)betalen aan de boedel van FGB.
Geldopnames [gedaagde]
4.2.
Lammers q.q. stelt dat [gedaagde] € 3.800,00 van de rekening van FGB heeft opgenomen en dat hier geen rechtsgrond voor bestond. Op grond van artikel 6:203 lid 1 en 2 BW kan degene die een ander zonder rechtsgrond geld heeft betaald, een gelijk bedrag van de ontvanger als onverschuldigd betaald terugvorderen.
4.3.
[gedaagde] stelt dat het geld dat hij heeft opgenomen, zijn privégeld betreft dat hij onverplicht op de rekening van FGB heeft gestort. [gedaagde] beschikt niet over enige administratie van FGB en heeft zijn standpunt niet met stukken onderbouwd.
4.4.
Uit het door Lammers q.q. overgelegde bankafschrift van de rekening van FGB blijkt dat [gedaagde] in totaal € 3.800,00 van deze rekening heeft opgenomen en één keer € 50,00 naar deze rekening heeft overgemaakt (op 6 november 2020). Lammers q.q. heeft niet betwist dat deze € 50,00 privégeld betreft, zodat dit is komen vast te staan. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf nog meer geld op de rekening van FGB heeft gestort en heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De kantonrechter zal daarom aan deze stelling voorbij gaan. Voor zover [gedaagde] stelt dat derden betalingen op de rekening van FGB hebben gedaan die voor hem privé of voor anderen bestemd waren, is de kantonrechter van oordeel dat ook dit niet voldoende is onderbouwd of gebleken.
4.5.
Nu niet is gebleken dat de overige € 3.750,00 die [gedaagde] van de rekening van FGB heeft opgenomen zijn privégeld betreft, en hij ook geen andere rechtsgrond voor deze geldopnames heeft aangevoerd, concludeert de kantonrechter dat dit privé-onttrekkingen zijn die aan de boedel moeten worden terugbetaald. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag aan de boedel.
Betalingen [A] en [B]
4.6.
Uit het bankafschrift blijkt dat [gedaagde] in totaal € 2.100,00 van de rekening van FGB naar [A] heeft overgemaakt en € 1.159,18 naar [B]. [gedaagde] erkent dat de betalingen aan [A] en [B] privébetalingen betreffen die hij heeft gedaan vanaf de rekening van FGB. FGB heeft hierdoor vorderingen op [gedaagde] gekregen tot de bedragen van € 2.100,00 en € 1.159,18. Niet gebleken is dat [gedaagde] deze vorderingen al heeft voldaan. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van deze bedragen aan de boedel dan ook toewijzen.
Conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van (€ 3.750,00 + € 2.100,00 + € 1.159,18 =) € 7.009,18.
4.8.
[gedaagde] stelt dat hij niet de financiële middelen heeft om de vordering (in één keer) te betalen. Dit betekent echter niet dat de vordering niet kan worden toegewezen. Daarnaast geldt dat Lammers q.q. niet verplicht is om een betalingsregeling te sluiten en dat de kantonrechter niet bevoegd is om een betalingsregeling op te leggen. De kantonrechter wijst er echter op dat het partijen vrijstaat om na dit vonnis in overleg te treden om alsnog een betalingsregeling overeen te komen.
Wettelijke rente
4.9.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is op de wet gegrond en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
Lammers q.q. maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Die eisen houden in dat Lammers q.q. niet alleen moet stellen en specificeren dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat deze kosten zien op andere werkzaamheden dan die waarvoor de proceskostenveroordeling is bedoeld. Lammers q.q. heeft dit niet gedaan. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Lammers q.q. worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 98,52
o DBR € 1,76
o BRP € 1,80
o omzetbelasting € 21,44
  • griffierecht € 240,00
  • salaris gemachtigde € 622,00(2,0 punt x tarief € 311,00)
Totaal € 985,52
4.12.
De door Lammers q.q. apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar, omdat de proceskostenveroordeling hiervoor een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De nakosten worden zoals gebruikelijk begroot op een half salarispunt van het toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 7.009,18 aan Lammers q.q. te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 18 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Lammers q.q. begroot op € 985,52, en de nakosten begroot op € 124,00 (½ punt x liquidatietarief met een maximum van € 124,00),
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
(MJ(O)