ECLI:NL:RBOVE:2022:138

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
269872 FT-RK 21/498
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoeker]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek niet voldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn schulden en financiële situatie. Het verzoekschrift werd behandeld op 28 oktober 2021, waarna een tussenvonnis volgde op 15 november 2021 waarin [verzoeker] werd opgedragen aanvullende informatie te verstrekken. Ondanks deze kans heeft [verzoeker] nagelaten om de gevraagde documenten en informatie te overleggen, waardoor de rechtbank niet in staat was om te beoordelen of hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden.

De rechtbank concludeert dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan voldoen. De rechtbank heeft opgemerkt dat [verzoeker] geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn ondernemingen, jaarcijfers en de vordering van zijn echtgenote. Hierdoor blijft de totale schuldenpositie onduidelijk en kan de rechtbank niet toetsen of [verzoeker] te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b en c van de Faillissementswet, zonder dat er bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Venekatte en is openbaar gemaakt op 17 januari 2022. [verzoeker] heeft het recht om binnen acht dagen na deze uitspraak hoger beroep aan te tekenen, waarbij het verzoekschrift door een advocaat moet worden ingediend bij het Gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Rekestnummer: 269872 FT-RK 21/498
Uitspraakdatum: 17 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder te noemen: [verzoeker] .
Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is op 18 augustus 2015 een onderbewindstelling uitgesproken, met benoeming van Schuldhulp Oost Nederland B.V., gevestigd te Hengelo, tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 28 oktober 2021. Op 15 november 2021 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarin [verzoeker] is opgedragen aanvullende inlichtingen aan de rechtbank te verstrekken.
Op 15 december 2021 is ter griffie van de rechtbank een brief met bijlagen van [verzoeker] ontvangen.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
Het tussenvonnis van 15 november 2021 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De overgelegde documenten
Op 15 december 2021 heeft de rechtbank een brief met de navolgende bijlagen ontvangen:
  • ontbindingsbesluit van [A] B.V.;
  • ontbindingsbesluit van [B] International B.V.;
  • een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.;
  • een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] International B.V.;
  • diverse afschriften van een ING betaalrekening op naam van mw. [C] , gefilterd op ‘SVB Deventer’, ‘Alera Zorg B.V.’ en ‘Olcea’;
  • een balans met winst- en verliesrekening van [B] International B.V.;
  • een balans met winst- en verliesrekening van [A] B.V.
In zijn brief heeft [verzoeker] – kort samengevat – het navolgende uiteengezet. [verzoeker] heeft opgeschreven welke functies hij de afgelopen vijf jaren heeft uitgevoerd. Voorts heeft [verzoeker] medegedeeld dat hij tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd werkzaam is geweest in de onderneming van zijn echtgenote en kinderen. Hiervoor ontving hij naar zijn zeggen een vergoeding van € 12.000,-- op jaarbasis.
Over de schuld aan zijn echtgenote heeft [verzoeker] verklaard dat deze schuld is ontstaan als gevolg van de veiling van het woonhuis van zijn echtgenote. Jaarlijks bepalen [verzoeker] en zijn echtgenote de stand van de wederzijdse schuld / vordering. Volgens [verzoeker] heeft zijn echtgenote haar vordering niet laten opnemen op de schuldenlijst, omdat zij een crediteurenakkoord niet in de weg wil staan.
Tot slot heeft [verzoeker] kenbaar gemaakt dat zijn schuld aan zijn besloten vennootschappen niet op de crediteurenlijst staat vermeld. Op de balans staat een stamrechtverplichting, waardoor een fiscale schuld kan ontstaan bij liquidatie van de vennootschap. [verzoeker] heeft beslist de vennootschappen te liquideren.
De overwegingen van de rechtbank:
Om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, moet [verzoeker] aannemelijk maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Dit houdt in dat [verzoeker] aan de hand van documenten onder meer inzichtelijk moet maken welke schulden er zijn, wanneer deze schulden zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. Op basis van het verzoek en de behandeling ter terechtzitting heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij onvoldoende is geïnformeerd om een gefundeerde beslissing op het verzoek te kunnen nemen. De rechtbank heeft [verzoeker] bij tussenvonnis van 15 november 2021 de gelegenheid gegeven diverse stukken te overleggen en nadere inlichtingen te verstrekken over de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde onderwerpen. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, waardoor de omvang van zijn totale schuldenlast thans niet duidelijk is en [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
In het verzoekschrift en ter terechtzitting heeft [verzoeker] geen melding gemaakt van de ondernemingen waarvan hij bestuurder dan wel aandeelhouder is. Aan [verzoeker] is de opdracht gegeven originele uittreksels van de Kamer van Koophandel over te leggen met betrekking tot alle ondernemingen die hij de afgelopen vijf jaren heeft gedreven, alsmede een origineel uittreksel van alle ondernemingen waarin [verzoeker] thans vennoot dan wel bestuurder is. [verzoeker] heeft twee uittreksels van de Kamer van Koophandel overgelegd. Niet is gebleken dat dit daadwerkelijk de enige twee ondernemingen zijn waar [verzoeker] bestuurder dan wel vennoot van is (geweest). Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om een (origineel) uittreksel van de Kamer van Koophandel te overleggen, waaruit blijkt van welke ondernemingen [verzoeker] vennoot dan wel bestuurder is geweest. De mogelijkheid dat hij bestuurder is geweest van andere ondernemingen blijft nu immers open.
Daarnaast is [verzoeker] opgedragen de jaarcijfers van de afgelopen vijf jaren van alle ondernemingen die op de eerdergenoemde uittreksels stonden vermeld te verstrekken. Van twee ondernemingen heeft [verzoeker] een staatje gemaakt, dat kennelijk als een summiere balans en een summiere winst- en verliesrekening opgevat moet worden. De bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarcijfers van de afgelopen vijf jaren heeft [verzoeker] niet overgelegd. Ook ontbreekt een toelichting op het tot stand komen van de cijfers. Evenmin blijkt van enige boekhoudkundige onderbouwing, laat staan van betrokkenheid van een accountant bij de totstandkoming van het cijfermatig overzichtje. Voorts blijkt uit de ‘balans’ van [A] dat er sprake is van een voorziening stamrecht ter hoogte van
€ 166.190,-- per 31 december 2020. Ook staat op deze ‘balans’ een kortlopende schuld ter hoogte van € 78.638,-- per 31 december 2020 met de omschrijving ‘Lening o/g [verzoeker] ’. Op de balans van [B] International is een voorziening ter hoogte van € 179.398,-- per 31 december 2020 opgenomen met de omschrijving ‘voorziening vordering’. [verzoeker] heeft de stamrechtvoorziening, de lening en de voorziening vordering niet nader onderbouwd waardoor niet is gebleken of en zo ja welke financiële aanspraak [verzoeker] op de besloten vennootschap heeft.
Op 9 december 2021 heeft [verzoeker] de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [A] en [B] International ontbonden. [verzoeker] heeft hierover geen nadere inlichtingen verstrekt. Wegens het gebrek aan inlichtingen is onbekend welke gevolgen het liquideren van de besloten vennootschappen heeft voor de schuldenpositie van [verzoeker] . Volgens [verzoeker] zal in ieder geval ten aanzien van de stamrechtvoorziening een fiscale schuld kunnen ontstaan. Over de hoogte van deze vermeende nieuwe schuld heeft [verzoeker] geen uitspraak gedaan. Voor de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is het van belang dat de totale schuldenpositie in kaart is gebracht, waarna de rechtbank kan beoordelen of de schuldenaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden. In het geval van [verzoeker] is de totale schuldenpositie niet duidelijk en heeft [verzoeker] geen stukken overgelegd op basis waarvan zijn goede trouw ten aanzien van het ontstaan van de schuld(en) als gevolg van het liquideren van de besloten vennootschappen kan worden aangenomen.
Ook is [verzoeker] opgedragen een overzicht te verstrekken van de werkzaamheden die hij de afgelopen vijf jaren heeft verricht, inclusief een opgave van de ontvangen vergoeding ten behoeve van deze werkzaamheden. [verzoeker] heeft geen overeenkomsten met de ondernemingen waarvoor hij in de Raad van Toezicht heeft plaatsgenomen overgelegd, waardoor de rechtbank de juistheid van de opgegeven inkomsten niet kan toetsen. De inkomsten die [verzoeker] stelt te hebben ontvangen uit deze werkzaamheden zijn naar zijn zeggen gestort op de bankrekening van zijn echtgenote, en niet op zijn eigen bankrekening. Van zijn eigen bankrekening zijn geen gegevens overgelegd. [verzoeker] heeft beschreven dat hij nimmer activiteiten heeft ontplooid als lid van de Raad van Toezicht bij [E] . Hiervan is geen onderbouwing overgelegd. Ook is er geen toelichting gegeven bij de opmerking dat er geen vergoeding is uitgekeerd wegens zijn activiteiten als lid van de Raad van Toezicht bij [D] B.V. Nu [verzoeker] enkel rekeningafschriften van de rekening van zijn echtgenote heeft overgelegd die bovendien zijn gefilterd op specifieke termen, kan de rechtbank de juistheid van de verklaring van [verzoeker] niet vaststellen. Gelet op de faillissementen van diverse dubieuze zorgbureau ’s waar [verzoeker] als lid van de Raad van Toezicht bij betrokken is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaring van [verzoeker] omtrent zijn functies van de afgelopen vijf jaren en zijn verdiensten hiermee onvoldoende is om zijn goede trouw ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden aan te tonen.
Ten aanzien van de schuld aan mevrouw [C] concludeert de rechtbank dat deze schuld niet op de schuldenlijst bij het verzoekschrift staat vermeld. Volgens de rapportage schuldbemiddelaar zou de schuld aan de echtgenote € 133.417,19 bedragen. Volgens de brief van [verzoeker] bedraagt de totale schuld aan zijn echtgenote € 156.514,--. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [verzoeker] opgedragen een specificatie van deze schuld over te leggen inclusief de op grond van de huwelijkse voorwaarden opgestelde berekeningen van het jaarlijks verrekenbeding van de afgelopen vijf jaren. [verzoeker] heeft geen gehoor gegeven aan deze opdracht. Nu een specificatie van de vordering ontbreekt en uit de overgelegde stukken blijkt dat het inkomen van [verzoeker] in de afgelopen jaren hoger is geweest dan het inkomen van zijn echtgenote, heeft de rechtbank twijfels bij de hoogte van deze vordering, te meer daar de vordering volgens [verzoeker] ruim € 20.000,-- hoger is dan het bedrag dat in de rapportage van de schuldbemiddelaar is opgenomen.
Over de schuld aan zijn echtgenote heeft [verzoeker] bovendien verklaard dat deze schuld is ontstaan als gevolg van de veiling van het woonhuis van zijn echtgenote. Het is voor de rechtbank zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - niet begrijpelijk hoe de veiling van het huis van zijn echtgenote kan leiden tot een schuld van [verzoeker] aan haar. Enige onderbouwing, bij voorbeeld in de vorm van stukken van de echtgenote zelf, ontbreekt.
Al het vorenstaande in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] , ondanks de kans die hem door middel van het tussenvonnis is geboden, heeft nagelaten volledig inzicht te geven in zijn situatie. In tegendeel, de overgelegde stukken roepen alleen maar meer vragen op over de goede trouw van [verzoeker] ten aanzien van de gestelde omvang van zijn schulden en het onbetaald laten daarvan. Niet alleen de totale schuldenpositie, maar ook het inkomen van [verzoeker] uit werkzaamheden en/of ondernemingen is thans onduidelijk, en door het gebrek aan inlichtingen kan de rechtbank niet toetsen of [verzoeker] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Het ligt op de weg van [verzoeker] de rechtbank volledig te informeren en zijn goede trouw aannemelijk te maken. Nu [verzoeker] hierin niet is geslaagd, zal de rechtbank het verzoek afwijzen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Faillissementswet.
Een andere voorwaarde voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is dat een schuldenaar aannemelijk moet maken aan de verplichtingen van de regeling te kunnen en willen voldoen. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt te kunnen voldoen aan de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengt om welke reden zijn verzoek ook moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Wanneer de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard rust op de schuldenaar een inlichtingenplicht. Een schuldenaar dient gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verstrekken die voor een goed verloop van de regeling noodzakelijk zijn. Die inlichtingenplicht geldt ook ten aanzien van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling van het verzoek, onder andere op grond van het bepaalde in artikel 21 Rechtsvordering. In zijn verzoek en ter terechtzitting van 28 oktober 2021 heeft [verzoeker] het nagelaten uit eigen initiatief informatie te verstrekken over vennootschappen waarvan hij bestuurder is (geweest). Daarnaast heeft [verzoeker] geen volledige openheid van zaken gegeven en niet voldaan aan de opdracht zoals vermeld in het tussenvonnis van 15 november 2021. [verzoeker] heeft geen volledige inlichtingen verstrekt over de door hem gedreven ondernemingen, de jaarcijfers van deze ondernemingen, de vordering van zijn echtgenote en de werkzaamheden die hij de afgelopen jaren heeft verricht. Nu [verzoeker] de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt aan de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengt, meer specifiek de inlichtingenplicht, te kunnen voldoen, om welke reden de rechtbank het verzoek ook zal afwijzen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Faillissementswet.
Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden afgewezen op grond van artikel
288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zouden moeten worden toegewezen, is niet gebleken.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 17 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]