4.4Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan slechts sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Modus operandi
Uit de aangiftes blijkt dat de modus operandi in veel van de ten laste gelegde zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat een beller, telkens Nederlands sprekend, belde naar bedrijven – veelal kleine ondernemers – uit het hele land.Doorgaans stelde de beller zich voor als [naam 1] of [naam 1] , maar hij gebruikte ook andere namen zoals [alias 1] .Hij vertelde dan aan de aangever dat hij werkzaam was als medewerker van de belastingdienst, waardoor vertrouwen werd gewekt. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een aanslag niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van de onderneming.De beller vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. De aangever werd aan de lijn gehouden totdat het geld door middel van één of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl de beller vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten. Hoewel van de aangevers de nodige omzichtigheid mag worden verwacht bij dergelijke overboekingen, maakt dat het aantal, de indringendheid en de opeenstapeling van de hiervoor genoemde leugens in deze context telkens sprake is van een samenweefsel van verdichtsels.
Voorts waren er meerdere kassiers actief die vervolgens het geld van de rekeningen pinden.
Criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een organisatie die het oogmerk had om strafbare feiten te plegen. Uit de hiervoor geschetste modus operandi blijkt dat een vrijwel vaste werkwijze werd gehanteerd waarbij mensen werden gebeld aan de hand van een belscript, kassiers werden aangestuurd om het geld te pinnen en auto’s werden gehuurd om de kassiers te vervoeren. Doorgaans werden de mensen een uur aan de lijn gehouden zodat de pinners het geld contant konden opnemen, voordat mensen tot bezinning konden komen, of hun boekhouder konden raadplegen. Dit vereist samenwerking en communicatie tussen de beller, de begeleider van de kassier/pinner en de pinner. De organisatiestructuur is getracht zo diffuus mogelijk te maken door gebruik te maken van wisselende geldezelsen kassiers (hetgeen overigens ook nodig was om de fraude te kunnen laten voortduren in verband met geblokkeerde bankrekeningen). De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, dat uit wisselende samenstellingen bestond, waarbij altijd sprake was van één kern, [medeverdachte 9] , die handelde vanuit Turkije en samenwerkte met telkens één of meerdere personen in Nederland.De handelingen van de organisatie, die als planmatig en stelselmatig zijn aan te merken, waren erop gericht om mensen geld afhandig te maken en het geld contant te innen en te verdelen onder de deelnemers aan de organisatie, waardoor sprake is van een criminele organisatie met als oogmerk de misdrijven oplichting en witwassen.
Betrokkenheid [verdachte]
wordt van betrokkenheid bij de criminele organisatie verdacht doordat hij bij minstens tien pintransacties geld zou hebben gepind.
[verdachte] heeft bekend dat hij bij een aantal pintransacties betrokken is geweest als pinner. Hij heeft per pintransactie € 250,- verdiend, maar wist niet waar het geld vandaan kwam.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In het dossier komt een beeld naar voren dat [verdachte] in maart 2017 betrokken is geraakt bij de criminele organisatie omdat hij aanwezig was bij het incident van [naam 2] , een slachtoffer waarvan mogelijk onder dreiging met geweld geld afhandig is gemaakt. [verdachte] verklaart zelf in de aanloop naar dat beweerdelijke feit met het slachtoffer en anderen in een auto te hebben gezeten. Alvorens het tot mogelijke strafbare feiten is gekomen, heeft verdachte de auto echter verlaten, ook volgens het slachtoffer. Uit het dossier komen onvoldoende aanknopingspunten naar voren waaruit blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij andere pintransacties dan de pintransacties die hij heeft bekend (14 september 2017, 8 november 2017 en 13 oktober 2017). Echter zit er tussen het voornoemde incident in de auto en de pintransacties die [verdachte] heeft bekend een half jaar tijdsverschil. Ook is niet vast te stellen dat deze handelingen binnen de modus operandi vallen die de voornoemde criminele organisatie hanteerde; evenmin is vast te stellen dat de handelingen van [verdachte] betrekking hebben gehad op gelden die verband hielden met de organisatie die in de tenlastelegging is bedoeld. [verdachte] verklaart in opdracht van ene ‘ [alias 2] ’ te hebben gepind, die in de auto op hem bleef wachten om het geld te innen en waarbij – naar zijn weten – geen andere mensen betrokken waren. Uit het dossier blijken geen omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat ‘ [alias 2] ’ onderdeel was van deze criminele organisatie of dat [verdachte] wetenschap had van de ten laste gelegde criminele organisatie. De mogelijkheid bestaat derhalve dat de handelingen zijn verricht voor een andere criminele organisatie of dat er sprake was van een eenmansactie van deze “ [alias 2] ”.
Conclusie
Aldus acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr heeft deelgenomen, nu zij niet heeft kunnen vaststellen dat hij heeft behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie waar de tenlastelegging op doelt en zal hem dan ook vrijspreken van hetgeen is ten laste gelegd.