ECLI:NL:RBOVE:2022:1399

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
08-996031-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in criminele organisatie na onvoldoende bewijs

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die werd verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deel uitmaakte van de criminele organisatie. De zaak was onderdeel van het onderzoek Barracuda, dat gericht was op grootschalige acquisitiefraude in Nederland tussen oktober 2016 en half 2018. De verdachte had weliswaar enkele pintransacties uitgevoerd, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat deze handelingen verband hielden met de criminele organisatie zoals ten laste gelegd. De officier van justitie had gevorderd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele activiteiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en sprak hem vrij van alle beschuldigingen. Tevens werden de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996031-18 (P)
Datum vonnis: 16 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 maart 2022, 29 maart 2022 en 16 mei 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 28 maart 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met anderen, in de periode van
1 oktober 2016 tot 30 januari 2018, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die oplichting en witwassen als oogmerk had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 5 februari 2018, in
de gemeente Arnhem en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
zijnde een samenwerkingsverband tussen
- hem, verdachte, en/of
- [medeverdachte 1] , en/of
- [medeverdachte 2] , en/of
- [medeverdachte 3] , en/of
- [medeverdachte 4] , en/of
- [medeverdachte 5] , en/of
- [medeverdachte 6] , en/of
- [medeverdachte 7] , en/of
- [medeverdachte 8] , en/of
(een) ander(en) - natuurlijke en/of rechtspersonen
al dan niet in wisselende samenstelling,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het oplichten van natuurlijke en/of rechtspersonen (artikel 326 Wetboek van
strafrecht); en/of
- liet plegen van witwassen (artikel 420bis, ter, quater Wetboek van
strafrecht);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Deze zaak is onderdeel van het resultaat van het onderzoek Barracuda, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen Nederland in de periode van oktober 2016 tot half 2018. Aanleiding voor het onderzoek waren de onderzoeken “Berry” en “Barst”. In beide onderzoeken zijn mensen, vaak ondernemers, gebeld om geld over te boeken, vanwege een beweerdelijke belastingschuld, zogenaamd naar een rekening van de belastingdienst, maar in werkelijkheid naar een rekening waarover de fraudeurs beschikten. Andere personen, zogenoemde “geldezels”, werden benaderd om, al dan niet tegen betaling van een geldelijke vergoeding, hun bankrekeningen en bankpasjes (tijdelijk) ter beschikking te stellen.
Het dossier bevat 191 aangiftes uit het hele land van (pogingen tot) oplichting en bedreiging/afpersing. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door iemand die zich voorstelde als zijnde een medewerker van de belastingdienst of een incassobureau die hen vervolgens onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat in veel gevallen een soortgelijke werkwijze werd gehanteerd omdat de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelden. De beller nam een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Daarnaast werd er op intimiderende wijze gesproken of druk uitgeoefend op aangevers omdat er sprake zou zijn van boetes, beslaglegging of het bevriezen van bankrekeningen, als er niet direct zou worden betaald. Veel aangevers hebben op instructie van de beller tijdens de telefoongesprekken bedragen van meerdere duizenden euro’s overgeboekt. In de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind, terwijl de aangevers aan de lijn moesten blijven. Ook zijn er met bankpasjes van rekeningen waarop dergelijke geldbedragen werden ontvangen, producten in winkels aangeschaft, waarna deze kort daarna werden geretourneerd om alsnog het geld contant in handen te krijgen.
In sommige gevallen heeft de bank kunnen voorkomen dat het geld in handen van de daders belandde. Uit het dossier is gebleken dat in totaal door toedoen van de organisatie in wisselende samenstellingen 2,2 miljoen euro is overgemaakt. Uit de geldstromen blijkt dat een deel hiervan is overgeboekt naar Turkije. Het daadwerkelijke benadelingsbedrag is niet bekend.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als organisator of beller teneinde mensen hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking te laten stellen. Een aantal verdachten zou daarbij mensen hebben bedreigd. Daarnaast waren er geldezels en kassiers actief, deze personen lieten geld op hun rekening storten en/of pinden het geld van de bankrekening.
In onderhavig onderzoek staan de volgende verdachten terecht, die worden verdacht van betrokkenheid bij een crimineel samenwerkingsverband: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] . De rolverdeling van de verdachten zou (grofweg) als volgt zijn: [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] zouden de geldezels, kassiers en geldstromen organiseren en coördineren. De andere verdachten zijn in meer of mindere mate betrokken als geldezel en/of kassier. Aan een aantal personen werd een kleinere rol toegedicht. Deze zijn in 2021 door de politierechter van deze rechtbank berecht. Het is echter niet gelukt om de hele organisatie op te rollen. Een tweetal hoofdverdachten, [medeverdachte 9] (de vermoedelijke leider van de organisatie) en [medeverdachte 8] ( [medeverdachte 8] ), staan op dit moment niet terecht omdat zij vooralsnog onvindbaar zijn, of buiten het bereik van de Nederlandse justitie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. [verdachte] heeft een paar keer geld gepind, maar had geen wetenschap van of een verdere rol binnen de criminele organisatie, zoals ten laste gelegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan slechts sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Modus operandi
Uit de aangiftes blijkt dat de modus operandi in veel van de ten laste gelegde zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat een beller, telkens Nederlands sprekend, belde naar bedrijven – veelal kleine ondernemers – uit het hele land. [1] Doorgaans stelde de beller zich voor als [naam 1] of [naam 1] , maar hij gebruikte ook andere namen zoals [alias 1] . [2] Hij vertelde dan aan de aangever dat hij werkzaam was als medewerker van de belastingdienst, waardoor vertrouwen werd gewekt. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een aanslag niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van de onderneming. [3] De beller vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. De aangever werd aan de lijn gehouden totdat het geld door middel van één of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl de beller vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten. Hoewel van de aangevers de nodige omzichtigheid mag worden verwacht bij dergelijke overboekingen, maakt dat het aantal, de indringendheid en de opeenstapeling van de hiervoor genoemde leugens in deze context telkens sprake is van een samenweefsel van verdichtsels.
Voorts waren er meerdere kassiers actief die vervolgens het geld van de rekeningen pinden. [4]
Criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een organisatie die het oogmerk had om strafbare feiten te plegen. Uit de hiervoor geschetste modus operandi blijkt dat een vrijwel vaste werkwijze werd gehanteerd waarbij mensen werden gebeld aan de hand van een belscript, kassiers werden aangestuurd om het geld te pinnen en auto’s werden gehuurd om de kassiers te vervoeren. Doorgaans werden de mensen een uur aan de lijn gehouden zodat de pinners het geld contant konden opnemen, voordat mensen tot bezinning konden komen, of hun boekhouder konden raadplegen. Dit vereist samenwerking en communicatie tussen de beller, de begeleider van de kassier/pinner en de pinner. De organisatiestructuur is getracht zo diffuus mogelijk te maken door gebruik te maken van wisselende geldezels [5] en kassiers (hetgeen overigens ook nodig was om de fraude te kunnen laten voortduren in verband met geblokkeerde bankrekeningen). De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, dat uit wisselende samenstellingen bestond, waarbij altijd sprake was van één kern, [medeverdachte 9] , die handelde vanuit Turkije en samenwerkte met telkens één of meerdere personen in Nederland. [6] De handelingen van de organisatie, die als planmatig en stelselmatig zijn aan te merken, waren erop gericht om mensen geld afhandig te maken en het geld contant te innen en te verdelen onder de deelnemers aan de organisatie, waardoor sprake is van een criminele organisatie met als oogmerk de misdrijven oplichting en witwassen.
Betrokkenheid [verdachte]
wordt van betrokkenheid bij de criminele organisatie verdacht doordat hij bij minstens tien pintransacties geld zou hebben gepind.
[verdachte] heeft bekend dat hij bij een aantal pintransacties betrokken is geweest als pinner. Hij heeft per pintransactie € 250,- verdiend, maar wist niet waar het geld vandaan kwam.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In het dossier komt een beeld naar voren dat [verdachte] in maart 2017 betrokken is geraakt bij de criminele organisatie omdat hij aanwezig was bij het incident van [naam 2] , een slachtoffer waarvan mogelijk onder dreiging met geweld geld afhandig is gemaakt. [verdachte] verklaart zelf in de aanloop naar dat beweerdelijke feit met het slachtoffer en anderen in een auto te hebben gezeten. Alvorens het tot mogelijke strafbare feiten is gekomen, heeft verdachte de auto echter verlaten, ook volgens het slachtoffer. Uit het dossier komen onvoldoende aanknopingspunten naar voren waaruit blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij andere pintransacties dan de pintransacties die hij heeft bekend (14 september 2017, 8 november 2017 en 13 oktober 2017). Echter zit er tussen het voornoemde incident in de auto en de pintransacties die [verdachte] heeft bekend een half jaar tijdsverschil. Ook is niet vast te stellen dat deze handelingen binnen de modus operandi vallen die de voornoemde criminele organisatie hanteerde; evenmin is vast te stellen dat de handelingen van [verdachte] betrekking hebben gehad op gelden die verband hielden met de organisatie die in de tenlastelegging is bedoeld. [verdachte] verklaart in opdracht van ene ‘ [alias 2] ’ te hebben gepind, die in de auto op hem bleef wachten om het geld te innen en waarbij – naar zijn weten – geen andere mensen betrokken waren. Uit het dossier blijken geen omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat ‘ [alias 2] ’ onderdeel was van deze criminele organisatie of dat [verdachte] wetenschap had van de ten laste gelegde criminele organisatie. De mogelijkheid bestaat derhalve dat de handelingen zijn verricht voor een andere criminele organisatie of dat er sprake was van een eenmansactie van deze “ [alias 2] ”.
Conclusie
Aldus acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr heeft deelgenomen, nu zij niet heeft kunnen vaststellen dat hij heeft behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie waar de tenlastelegging op doelt en zal hem dan ook vrijspreken van hetgeen is ten laste gelegd.

5.De schade van benadeelden

In het onderzoek Barracuda zijn 137 vorderingen van benadeelde partijen ingediend. De schadeformulieren bevatten doorgaans informatie die vooraf door het Openbaar Ministerie is ingevuld, tegen wie de vordering gericht zou zijn. In veel gevallen is de naam van een van de geldezels dan wel een ander persoon ingevuld en niet de naam van verdachte. De rechtbank heeft ter terechtzitting beslist dat de vorderingen beschouwd moeten worden als te zijn ingediend in de thans voorliggende zaken in het onderzoek Barracuda, waaronder de zaak tegen verdachte. Vervolgens heeft de rechtbank ter terechtzitting beslist dat 84 vorderingen van benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk zijn op grond van het bepaalde in artikel 333 Sv. Deze beslissing is uitgewerkt in het proces-verbaal van de zitting en nadere bespreking kan derhalve achterwege blijven.
In de zaak van [verdachte] zijn de vorderingen behandeld van de volgende benadeelde partijen: [benadeelde 1] (AG-124), [benadeelde 2] (AG-132), [benadeelde 3] (AG-147), [benadeelde 4] (AG-160) en [benadeelde 5] (AG-164).
Gelet op de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde en daarmee niet is komen vast te staan dat sprake is van rechtstreekse schade, verklaart de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk. De benadeelden kunnen hun vorderingen eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- verklaart de voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk, en bepaalt dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022.
Mr. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.61743, AG-001 t/m AG-186.
2.61743, AMB-040 en AMB-047.
3.61743, AMB-024.
4.61743, proces-verbaal van ambtshandeling betreffende geldstromen, pag. 98 e.v.
5.61743, zaaksproces-verbaal geldezels 5-ZPV.
6.61743, AMB-262 en AMB-263.