ECLI:NL:RBOVE:2022:1417

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
C/08/279717 / KG ZA 22-86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen in kort geding tussen buren met onenigheid over eigendom en gebruik van grond

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, gaat het om de vraag of eisers, aangeduid als [eiser 1] c.s., dwangsommen hebben verbeurd aan gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] c.s., door niet te voldoen aan een eerder door de rechtbank Overijssel gewezen vonnis van 15 september 2021. Gedaagden hebben dwangsommen opgeëist, omdat zij van mening zijn dat eisers in gebreke zijn gebleven met de uitvoering van de veroordeling. Eisers betwisten deze claim en vorderen in kort geding dat gedaagden de executie van de dwangsommen staken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagden onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eisers niet aan het vonnis hebben voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke erfgrens tussen de percelen van partijen gelijk is aan de kadastrale erfgrens, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte ligging van deze grens in het terrein. Gedaagden hebben geen overtuigend bewijs geleverd dat eisers in strijd met het vonnis hebben gehandeld.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers tot staking van de executie toegewezen, met de overweging dat de dwangsommen ten onrechte zijn opgeëist. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, omdat gedaagden als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/279717 / KG ZA 22-86
Vonnis in kort geding van 13 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
eisers,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud genoemd “ [eiser 1] c.s.”,
advocaat: mr. R.W.A. Kroon,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud genoemd “ [gedaagde 1] c.s.”,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink.

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [eiser 1] c.s. dwangsommen aan [gedaagde 1] c.s. is verbeurd door niet te voldoen aan een tussen hen gewezen vonnis van deze rechtbank d.d.
15 september 2021. [gedaagde 1] c.s. heeft dwangsommen van [eiser 1] c.s. opgeëist omdat laatstgenoemde volgens hem in gebreke is gebleven met de voldoening aan de veroordeling. [eiser 1] c.s. bestrijdt dat hij niet aan de veroordeling heeft voldaan en vordert in dit kort geding dat [gedaagde 1] c.s. de aangezegde executie van de dwangsommen staakt.
1.2.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde 1] c.s. veroordelen om de executie van de dwang-sommen te staken, omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser 1] c.s. niet aan voormeld vonnis heeft voldaan.
1.3.
Hierna (onder 5.) wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot zijn oordeel is gekomen. Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de vorderingen weergeven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 april 2022 met producties 1 tot en met 9,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde 1] c.s. met producties 1 tot en met 8, ter griffie ontvangen op 28 april 2022,
  • de nadere productie 9 van [gedaagde 1] c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 29 april 2022,
  • de spreekaantekeningen van [eiser 1] c.s. en de ter zitting overgelegde productie 10,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] c.s.
2.2.
Vervolgens is vonnis gevraagd.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] c.s. is eigenaar van het perceel [adres 1] in [plaats] en [gedaagde 1] c.s. is eigenaar van het daaraan grenzende perceel [adres 2] .
3.2.
De rechtbank Overijssel heeft op 15 september 2021 eindvonnis gewezen in een bodemprocedure tussen partijen. Het daarin beoordeelde geschil van partijen is in overweging 2.3 van het vonnis als volgt samengevat: “
Tussen hen bestaat onenigheid over de eigendom en het gebruik van een strook grond, waarvan [gedaagde 1] c.s. stellen dat deze tot hun perceel behoort en [eiser 1] c.s. menen dat zij door middel van verjaring eigenaren zijn geworden. Verder is er discussie over bepaalde handelingen die [eiser 1] c.s. volgens [gedaagde 1] c.s. op of ten aanzien van hun perceel hebben verricht en verrichten, zonder hun toestemming”.
Het vonnis bevat, voor zover hier van belang, de volgende beslissing:
“5.1. veroordeelt [eiser 1] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de door of namens hen aangebrachte bevestigingen aan eigendommen van [gedaagde 1] c.s. op het kadastrale perceel van [gedaagde 1] c.s., inclusief de strook grond, op correcte wijze te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de strook grond die eigendom is van [gedaagde 1] c.s. en die [eiser 1] c.s. in gebruik hebben correct te ontruimen en ontruimd te houden;
5.3.
gebiedt [eiser 1] c.s. de kadastrale erfgrens met het perceel [adres 2] te [plaats] te respecteren;
5.4.
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 500,- per dag dat zij dan wel één van hen in strijd handelen/handelt met het vonnis, dit tot een maximum van € 25.000,-;”.
3.3.
Er is geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft het vonnis op 21 september 2021 aan [eiser 1] c.s. laten betekenen.
3.5.
[gedaagde 1] c.s. heeft op 15 februari 2022 een exploot aan [eiser 1] c.s. laten uitbrengen waarin is aangezegd dat [eiser 1] c.s. heeft nagelaten om aan het vonnis te voldoen, zodat [eiser 1] c.s. dwangsommen is verbeurd tot in totaal € 25.000,-. Daarbij is aan [eiser 1] c.s. bevolen om de verbeurde dwangsommen binnen twee dagen te betalen en aangezegd dat het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd als niet aan het bevel wordt voldaan.

4.De vordering

[eiser 1] c.s. vordert, na vermeerdering van eis, (verkort weergegeven) veroordeling van [gedaagde 1] c.s. om de executie van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. althans dat de voorzieningenrechter de executie schorst.

5.De beoordeling

uitleg van de veroordeling

5.1.
Om te kunnen beoordelen of [eiser 1] c.s. dwangsommen is verbeurd, moet allereerst de veroordeling worden uitgelegd waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. [1] De reikwijdte van de veroordeling moet dus beperkt worden uitgelegd.
5.2.
De voorzieningenrechter komt voorshands tot de volgende uitleg van de jegens [eiser 1] c.s. uitgesproken veroordeling zoals opgenomen in de onderdelen 5.1. tot en met 5.3. van het vonnis van 15 september 2021. De veroordeling strekt ertoe dat [eiser 1] c.s. binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis de zaken die door hem (of in zijn opdracht) zijn aangebracht op de grond van [gedaagde 1] c.s. of aan de daarop aanwezige bebouwing correct moet verwijderen, en dat [eiser 1] c.s. deze en andere zaken van het perceel van [gedaagde 1] c.s. verwijderd moet houden. Het doel van de veroordeling is om de door [eiser 1] c.s. gemaakte inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde 1] c.s. te beëindigen, welke inbreuk eruit bestond dat [eiser 1] c.s. zaken over de erfgrens heen op het perceel van [gedaagde 1] c.s. had geplaatst/bevestigd. De vordering van [gedaagde 1] c.s. is toegewezen op grond van de vaststelling dat [eiser 1] c.s. zaken had geplaatst op (of in) de strook grond die volgens de kadastrale gegevens tot het perceel van [gedaagde 1] c.s. behoort, terwijl het beroep van [eiser 1] c.s. dat hij die strook grond reeds in eigendom had verkregen (op grond van verjaring) is verworpen. [2]
[gedaagde 1] c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat [eiser 1] c.s. niet aan de veroordeling heeft voldaan
5.3.
Het is in dit kort geding aan [gedaagde 1] c.s. om voldoende aannemelijk te maken dat [eiser 1] c.s. niet heeft voldaan aan de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden.
Ingeval dit executiegeschil in een bodemprocedure zou wordem voorgelegd, rust naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk op [gedaagde 1] c.s. de bewijslast dat [eiser 1] c.s. niet aan de veroordeling heeft voldaan. [3]
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser 1] c.s. niet aan het vonnis heeft voldaan. Dat oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.4.1.
Tussen partijen staat inmiddels vast, nu het vonnis van 15 september 2021 in kracht van gewijsde is gegaan, dat de feitelijke erfgrens tussen de percelen van partijen gelijk is aan de kadastrale erfgrens die is vastgelegd in een kadastraal veldwerk met datum van 28 mei 2008. [4] In het terrein is echter niet zichtbaar wat de precieze ligging is van de kadastrale erfgrens ten opzichte van de aanwezige bebouwing. Tussen partijen bestaat kennelijk (anders dan in de bodemzaak werd aangenomen) geen overeenstemming over die ligging. Om te bepalen wat de positie van een zaak is ten opzichte van de erfgrens, is dus een meting nodig aan de hand van het kadastrale veldwerk.
5.4.2.
De voorzieningenrechter heeft uit het betoog van [gedaagde 1] c.s. niet meer kunnen opmaken dan dat de zaken die zich volgens hem (mogelijk) nog in strijd met het vonnis op zijn perceel bevinden, concreet bestaan uit een afgezaagd schuttingdeel dat een paar centimeter uitsteekt voorbij de steunpaal van de carport en een bevestiging aan zijn dak. [gedaagde 1] c.s. heeft echter geen bewijsstukken ingebracht die onderbouwen dat deze zaken zich daadwerkelijk (deels) op zijn perceel bevinden.
[gedaagde 1] c.s. heeft een proces-verbaal van constatering ingebracht dat op 10 januari 2022 door een deurwaarder is opgemaakt. Daaruit valt echter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet af te leiden dat de genoemde zaken zich op het perceel van [gedaagde 1] c.s. bevinden. De deurwaarder heeft namelijk geen metingen verricht en heeft zich niet uitgelaten over de positie van de door hem aangehaalde zaken ten opzichte van de erfgrens. Verder heeft [gedaagde 1] c.s. een reeks foto’s overgelegd, maar ook daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat de daarop afgebeelde zaken zich in strijd met het vonnis op zijn perceel bevinden.
5.4.3.
[eiser 1] c.s. heeft een proces-verbaal van constatering ingebracht, opgemaakt op 15 maart 2022, waarin de deurwaarder wel metingen heeft verricht aan de hand van het kadastrale veldwerk. De betreffende deurwaarder concludeert op basis van die metingen dat er geen zaken van [eiser 1] c.s. (meer) op het perceel van [gedaagde 1] c.s. aanwezig zijn. [gedaagde 1] c.s. heeft hiertegen aangevoerd dat een meting door een deurwaarder niet gelijk is te stellen aan een meting door een geschoolde landmeter van het kadaster. Hoewel [gedaagde 1] c.s. daarin op zich gelijk heeft, volgt daaruit niet dat geen enkele bewijskracht toekomt aan de metingen door de deurwaarder, die gedetailleerd in het proces-verbaal zijn beschreven. Dat geldt te meer omdat [eiser 1] c.s. in aanloop van dit executiegeschil aan [gedaagde 1] c.s. heeft voorgesteld om de erfgrens te laten uitzetten door het kadaster (op kosten van de partij die ongelijk heeft), maar [gedaagde 1] c.s. daarmee niet heeft ingestemd.
Voor zover de metingen van de deurwaarder volgens [gedaagde 1] c.s. niet kloppen, lag het op zijn weg om de inhoud van het proces-verbaal concreet te bestrijden. Dat heeft [gedaagde 1] c.s. echter niet gedaan.
5.4.4.
Verder heeft [gedaagde 1] c.s. aangevoerd dat [eiser 1] c.s. niet
tijdigaan het vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter gaat daaraan echter voorbij, omdat [gedaagde 1] c.s. niet concreet heeft benoemd welke zaken [eiser 1] c.s. te laat zou hebben verwijderd.
5.4.5.
Daarnaast heeft [gedaagde 1] c.s. nog betoogd dat [eiser 1] c.s. niet “correct” aan de veroordeling heeft voldaan. [gedaagde 1] c.s. heeft gesteld dat de werkzaamheden die door of namens [eiser 1] c.s. zijn uitgevoerd om aan het vonnis te voldoen, niet netjes zijn verricht, dat zijn eigendommen daarbij zijn beschadigd, dat het resultaat niet overeenkomt met de oorspronkelijke situatie en dat er zaken aanwezig zijn die verhinderen dat hij noodzakelijk onderhoud kan plegen.
De voorzieningenrechter passeert dat betoog. De genoemde verwijten kunnen namelijk niet tot de conclusie leiden dat [eiser 1] c.s. dwangsommen is verbeurd. De reikwijdte van de veroordeling is immers beperkt tot de handelingen, weergegeven in de voorgaande overweging 5.2, erop neerkomend dat [eiser 1] c.s. de zaken moet verwijderen die hij op het perceel van [gedaagde 1] c.s. had aangebracht. [gedaagde 1] c.s. heeft aan zijn vordering in de bodemprocedure geen vereisten verbonden met betrekking tot de wijze waarop [eiser 1] c.s. de zaken moet verwijderen. Wel heeft [gedaagde 1] c.s. bij de formulering van zijn vordering toegevoegd dat de ontruiming en verwijdering “correct” moeten plaatsvinden, maar dat begrip is zo algemeen dat het bij gebrek aan concretisering niet zelfstandig nadere verplichtingen voor [eiser 1] c.s. in het leven kan hebben geroepen. Dat de rechtbank dit begrip heeft overgenomen in de onderdelen 5.1 en 5.2 van het vonnis, heeft dan ook geen zelfstandige betekenis.
de vordering van [eiser 1] c.s. tot staking van de executie wordt toegewezen
5.5.
Gezien het voorgaande zal de vordering van [eiser 1] c.s. tot staking van de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling worden toegewezen. Uit de voorgaande overwegingen volgt namelijk dat [gedaagde 1] c.s. de dwangsommen naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte heeft opgeëist. Het spoedeisende belang van [eiser 1] c.s. volgt uit de aard van de vordering.
5.6.
Ter voorkoming van misverstanden zal in de beslissing worden toegevoegd dat de veroordeling tot staking van de executie geldt totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eiser 1] c.s. wel in gebreke is gebleven met de naleving van het vonnis van 15 september 2021. Het hier gegeven oordeel van de voorzieningenrechter is immers slechts voorlopig van aard. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat [eiser 1] c.s. in de toekomst inbreuk op het vonnis zal maken en daardoor dwangsommen verbeurt.
5.7.
Anders dan [eiser 1] c.s. vordert, zal geen dwangsom worden verbonden aan de veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot staking van de executie. De voorzieningenrechter acht het in dit geval niet nodig een dwangsom op te leggen, want hij ziet geen aanleiding om aan te nemen dat (de advocaat van) [gedaagde 1] c.s. in strijd met dit vonnis opdracht zal geven om de dwangsommen te executeren. Mocht [gedaagde 1] c.s. daartoe toch overgaan, dan kan [eiser 1] c.s. de executie beletten door dit vonnis aan de betrokken deurwaarder te overhandigen.
[gedaagde 1] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten
5.8.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in deze procedure. De proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden tot op deze uitspraak begroot op:
  • € 125,03 aan betekeningskosten,
  • € 314,- aan griffierecht,
  • € 656,- aan salaris advocaat,
in totaal € 1.095,03.
5.9.
Daarnaast zullen de gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om de tenuitvoerlegging van de in het vonnis van deze rechtbank van 15 september 2021 opgenomen veroordeling tot de betaling van dwang-sommen te staken en gestaakt te houden, totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eiser 1] c.s. niet heeft voldaan aan de onderdelen 5.1. tot en met 5.3. van het vonnis van 15 september 2021;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op deze uitspraak vastgesteld op € 1.095,03;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. vastgesteld op € 163,-, te vermeerderen met € 85,- en de explootkosten van betekening van dit vonnis indien [gedaagde 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400
2.Zo blijkt met name uit de overwegingen 4.5 en 4.6 van het vonnis van 15 september 2021.
3.Zo ook: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3686; en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6494.
4.[gedaagde 1] c.s. heeft dit kadastrale veldwerk in de bodemprocedure ingebracht en zich erop beroepen dat de daarin vastgelegde erfgrens overeenkomt met de feitelijke erfgrens. De rechtbank heeft dat beroep gehonoreerd.