ECLI:NL:RBOVE:2022:1424

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
C/08/278875 / KG ZA 22-67
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid en verkoop van woning in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor een hypothecaire lening. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond in de woning van de gedaagde. De eiser, die geen eigenaar is van de woning, is sinds 2009 hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire lening van € 203.000,-. De eiser heeft de gedaagde meerdere keren benaderd om mee te werken aan zijn ontslag uit deze aansprakelijkheid, maar de gedaagde heeft hierop niet gereageerd. In het kort geding vorderde de eiser dat de gedaagde zou worden verplicht om de hypotheek over te sluiten en hem te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en als dat niet zou gebeuren, de woning te verkopen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, maar dat de vorderingen zelf niet toewijsbaar zijn. De rechter heeft vastgesteld dat er geen rechtsgrond is voor de vordering tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, aangezien er geen samenlevingsovereenkomst of andere bindende afspraken zijn gemaakt tussen de partijen. De eiser heeft zich destijds bewust verbonden aan de hoofdelijke aansprakelijkheid, en het enkele feit dat de gedaagde eigenaar is van de woning, betekent niet dat zij verplicht is om de eiser te ontslaan uit deze aansprakelijkheid.

De subsidiaire vordering tot verkoop van de woning werd eveneens afgewezen, omdat de gedaagde als enig eigenaar het recht heeft om te beslissen over de verkoop van haar woning. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen rechtsgronden zijn voor de vorderingen van de eiser en heeft deze afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278875 / KG ZA 22-67
Vonnis in kort geding van 2 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.A. Bruintjes te Hoogezand,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de producties 1 tot en met 5,
  • de mondelinge behandeling op 13 april 2022,
  • het tijdens de behandeling tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in 2011 is verbroken. Zij hebben samengewoond in de woning van [gedaagde] . Hoewel [eiser] geen eigenaar is van de woning, is hij wel sinds 2009 hoofdelijk aansprakelijk voor de aflossing van de hypothecaire geldlening van in totaal € 203.000,- op de woning van [gedaagde] . [eiser] heeft de mogelijkheden onderzocht om te worden ontheven uit die hoofdelijke aansprakelijkheid. Omdat hij daarvoor de medewerking van [gedaagde] nodig heeft, heeft hij haar meerdere keren benaderd, maar zij heeft geen enkele keer gereageerd. Daarom vordert [eiser] nu in kort geding dat [gedaagde] wordt veroordeeld om ervoor te zorgen dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en als zij dat niet tijdig doet, dat zij wordt veroordeeld om de woning te verkopen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verplichten om binnen 3 maanden in het dezen te wijzen vonnis de financiering van haar hypotheek over te sluiten en een verklaring te overleggen waaruit blijkt dat [eiser] zal zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid,
II. Voor zover het gestelde onder punt I. niet zal zijn uitgevoerd, na ommekomst van de daarin genoemde termijn of zoveel eerder als partijen overeenkomen, [gedaagde] te verplichten om de woning dan binnen twee weken of zoveel eerder als partijen overeenkomen via een makelaar te Enschede te koop aan te bieden voor een marktconforme vraagprijs, één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,
III. Kosten rechtens.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen. [eiser] stelt dat hij verder wil met zijn leven en dat hij samen met zijn nieuwe partner een woning wil kopen. Voldoende aannemelijk is dat [eiser] niet een (toereikende) hypothecaire geldlening kan afsluiten zolang hij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor een andere hypothecaire geldlening.
4.2.
Nu het spoedeisend belang aanwezig is, komt de voorzieningenrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiser] . In dat kader is van belang dat [gedaagde] niet in de procedure is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. Als een gedaagde partij geen verweer heeft gevoerd is het algemene uitgangspunt dat de vorderingen van een eisende partij in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn. Voorwaarde is dan wel dat deze vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. In dit verband is van belang dat het gestelde de vordering en het beoogde rechtsgevolg moet kunnen dragen. Daar gaat het in deze zaak mis.
4.3.
De eerste vordering van [eiser] strekt ertoe dat [gedaagde] wordt veroordeeld om ervoor te zorgen dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die betrekking heeft op de woning van [gedaagde] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat een rechtsgrond bestaat voor een dergelijke veroordeling.
4.4.
Van een samenlevingsovereenkomst, een geregistreerd partnerschap of een huwelijk was volgens [eiser] geen sprake, zodat daarin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden. Volgens [eiser] is het enige dat partijen bindt dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening en voor de schuld in verband met een persoonlijke lening. De persoonlijke lening is buiten het bestek van dit kort geding gelaten en de hypothecaire schuld in verband waarmee de bank een vorderingsrecht op partijen heeft, levert in de visie van [eiser] geen eenvoudige gemeenschap op waarvan (partiële) verdeling kan worden gevraagd, zodat dit niet aan de vordering ten grondslag is gelegd. Als [eiser] dat wel had gedaan had, was het toewijzen van een dergelijke vordering overigens afgestuit op het feit dat de vordering constitutief van aard is en daarom in strijd met het voorlopig karakter van een beslissing in kort geding.
4.5.
Het enkele feit dat [gedaagde] eigenaar is van de woning betekent niet dat zij ervoor moet zorgen dat [eiser] moet wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zoals [eiser] ter zitting ook heeft verklaard heeft hij zich destijds, in (te) goed vertrouwen dat het wel goed zou komen, bewust verbonden aan de hoofdelijke aansprakelijkheid in de wetenschap dat de woning volledig eigendom is van [gedaagde] .
4.6.
Het gevolg hiervan is dat de vordering van [eiser] zoals verwoord onder I. van het petitum zal worden afgewezen.
4.7.
De onder II. verwoorde (subsidiaire) vordering van [eiser] strekt tot een veroordeling van [gedaagde] om de woning te verkopen. Ook daarvoor bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen deugdelijke grondslag, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen. Uitgangspunt is dat [gedaagde] enig eigenaar is van de woning zodat het in beginsel aan haar is om te beslissen of zij deze wil verkopen.
4.8.
Nu (verder) geen rechtsgronden zijn aangevoerd die kunnen leiden tot toewijzing van de vorderingen van [eiser] , zal de voorzieningenrechter zijn vorderingen afwijzen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
2 mei 2022 door mr. U. van Houten. [1]

Voetnoten

1.type: