ECLI:NL:RBOVE:2022:1558

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
9544006 \ CV EXPL 21-2715
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid huurder voor waterschade na langdurige afwezigheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de verantwoordelijkheden van een huurder die zijn woning gedurende een lange periode heeft verlaten. De huurder, hierna te noemen [gedaagde], had een huurovereenkomst met Stichting BPL Pensioen, de verhuurder. Gedurende zijn afwezigheid is er waterschade ontstaan in de woning, wat heeft geleid tot herstelkosten voor de verhuurder. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen door niet in de woning te verblijven, niet bereikbaar te zijn voor de verhuurder en geen toezicht te houden op de woning. Hierdoor is hij aansprakelijk voor de herstelkosten die de verhuurder heeft moeten maken.

De procedure begon met een vordering van BPL, die betaling van de herstelkosten van € 7.917,43 eiste, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, zoals het in goede staat opleveren van de woning na afloop van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van BPL grotendeels toegewezen, met uitzondering van de kosten die verband hielden met schade aan de buitenmuur, omdat BPL niet voldoende bewijs had geleverd dat deze schade door [gedaagde] was veroorzaakt.

Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.993,47, vermeerderd met wettelijke rente, en is hij ook veroordeeld in de proceskosten van BPL. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van huurders om zorg te dragen voor de gehuurde woning, zelfs tijdens afwezigheid, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9544006 \ CV EXPL 21-2715
Vonnis van 17 mei 2022
in de zaak van
de stichting
Stichting BPL Pensioen,
gevestigd te Woerden,
eisende partij, hierna te noemen BPL,
gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus van Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
verschenen in persoon.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft een woning van BPL gehuurd. [gedaagde] heeft gedurende een lange periode elders verbleven. In zijn afwezigheid is er waterschade ontstaan in de woning. Na ontruiming van de woning heeft BPL kosten moeten maken voor het herstel van de waterschade. Deze kosten vordert zij in deze procedure van [gedaagde].
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen door voor langere tijd niet in de woning te verblijven, niet bereikbaar te zijn voor de verhuurder en ook niet te zorgen dat iemand anders toezicht hield op de woning. [gedaagde] wordt veroordeeld in (een groot gedeelte van) de door BPL gemaakte herstelkosten en de proceskosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2022;
- de aanvullende producties van de zijde van BPL, ontvangen op 24 februari 2022;
- de schriftelijke reactie op de producties van de zijde van [gedaagde], ontvangen op
2 maart 2022,
- de (aantekeningen van de griffier van de) mondelinge behandeling, gehouden op
7 maart 2022;
- de akte van [gedaagde], ontvangen op 1 april 2022;
- de akte van BPL, ontvangen op 1 april 2022;
- de akte van [gedaagde], ontvangen op 14 april 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Tussen partijen heeft sinds 1 juli 1992 een huurovereenkomst voor de woning aan [het adres] bestaan. [gedaagde] heeft tot 18 december 2018 ingeschreven gestaan op dit adres en heeft zich vanaf toen ingeschreven op een adres in [woonplaats].
3.2.
[gedaagde] heeft vanaf januari 2018 voor onbepaalde tijd niet in de woning verbleven.
3.3.
In maart 2018 hebben de buren op [nummer] wateroverlast ervaren, die het gevolg leek te zijn van een gesprongen leiding in de woning van [gedaagde].
3.4.
In het vonnis van deze rechtbank van 28 augustus 2018 is de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 2018 en is [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van de woning.
3.5.
Het exploot van 19 september 2018 waarin de ontruiming is aangezegd en een e-mail van 5 oktober 2018 waarin eveneens wordt gewezen op de aanstaande ontruiming hebben [gedaagde] niet bereikt.
3.6.
Op 10 oktober 2018 heeft een gerechtelijke ontruiming van de woning plaatsgevonden met behulp van een gerechtsdeurwaarder. [gedaagde] was daarbij niet aanwezig.
3.7.
Bij brief van 8 november 2018 heeft BPL het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Met verwijzing naar onze inspectie d.d. 10 oktober jl. delen wij u het volgende mee. Wij hebben de woning geïnspecteerd en hebben geconstateerd, dat de navolgende werkzaamheden nog in de woning dienen te worden uitgevoerd, te weten:
  • Gehele woning schoonmaken en ontsmetten
  • Wanden slaapkamers schimmel verwijderen
  • Tuin opschonen, wortels frezen etc.
  • Vervangen knieschotten zolder
  • Schilderwerk plafond woonkamer en zolder
  • Herstellen schade gevel
Alle gevolgschade is voor rekening huurder.
Wij hebben offerte opgevraagd via WTO en sturen deze mee. De punten 2. 4. 5. 7. en 13 zijn voor de eigenaar. De andere punten zijn voor u.
Wij stellen u hierbij alsnog in de gelegenheid om binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief en derhalvevoor 18 november 2018de betreffende werkzaamheden in bovengenoemde woning uit te voeren. (…)
Mocht u aan de inhoud van deze brief binnen de gestelde termijn geen gehoor geven dan zullen wij, zonder verdere sommatie, de werkzaamheden opdragen.
Na uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden bieden wij u de nota ter betaling aan. (…)”.
Bij de brief is offerte van de herstelwerkzaamheden gevoegd. De brief is zowel per post als per e-mail aan [gedaagde] gestuurd.
3.8.
Op 26 mei 2020 is [gedaagde] aangeschreven tot betaling van de kosten van het herstel, omdat hij zelf niet tot herstel is overgegaan. Daarbij zijn tevens de buitengerechtelijke kosten aangezegd (de zogeheten veertiendagenbrief).
3.9.
[gedaagde] heeft na de dagvaarding twee betalingen gedaan aan Flanderijn. Op 3 maart 2022 heeft hij een bedrag van € 971,34 voldaan en op 1 april 2022 heeft hij een bedrag van € 605,00 voldaan.

4.Het geschil

4.1.
De vordering
BPL vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.917,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening. BPL vordert tevens veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
4.2.
BPL voert daartoe aan dat [gedaagde] heeft nagelaten de woning tijdig te ontruimen en in goede en behoorlijke staat en behoorlijk schoongemaakt ter beschikking van BPL te stellen. BPL heeft daardoor kosten moeten maken. De waterschade is ontstaan door een bevroren waterleiding als gevolg van een periode van strenge vorst. Omdat [gedaagde] niet in de woning verbleef en de temperatuur in huis te laag was, is een waterleiding bevroren. BPL meent dat [gedaagde] vooral in de strenge vorstperiode naar het gehuurde had moeten gaan of iemand langs had moeten sturen om te controleren of alles functioneerde. Dat heeft hij niet gedaan. De kosten die zijn gemaakt als gevolg van de waterschade moeten door [gedaagde] worden betaald.
4.3.
Het verweer
[gedaagde] concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering.
Hij voert daartoe aan dat hij, voordat hij de woning voor langere tijd verliet, de verwarming in de woning op 14 graden heeft gezet en dat hij daarmee aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Daarna hoefde hij niet telkens meer te controleren of alles goed ging in de woning. Ook stelt [gedaagde] dat BPL wisselend is over de oorzaak van de waterschade, zo zou het probleem de ene keer onder het bad liggen of door het uitvallen van de cv-ketel en de andere keer bij de beschadigde buitenmuur liggen. Ook kon BPL vanaf 26 maart 2018 weten waar hij bereikbaar was, maar heeft hij nooit post ontvangen op het nieuwe adres. [gedaagde] betwist de schade aan de buitenmuur van de woning, nu hij nooit een auto heeft gehad, dus hij kan niet met de auto tegen de muur aan gereden zijn. Hij stelt daarbij dat het zou kunnen zijn dat zijn buurvrouw de schade heeft veroorzaakt toen zij tegen de muur is gereden. [gedaagde] voert ook verweer tegen het door BPL gevorderde bedrag van de herstelkosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Tussen partijen staat vast dat er schade is ontstaan in de woning en dat BPL deze schade heeft laten herstellen. BPL vordert betaling van die herstelkosten door [gedaagde].
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een huurder ingevolge artikel 7:224 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de woning na afloop van de huurovereenkomst in goede staat op dient te leveren. Het in het tweede lid opgenomen bewijsvermoeden, dat kortgezegd inhoudt dat wanneer er tussen partijen geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, wordt verondersteld dat de huurder het gehuurde in de staat heeft ontvangen zoals bij het einde van de huurovereenkomst is, is hier niet van toepassing. Dit artikellid is volgens de memorie van toelichting niet van toepassing op huurovereenkomsten die zijn gesloten voor 1 augustus 2003 (Kamerstukken II 2001/02, 28064, 3, p.6), zoals hier het geval is.
5.3.
De kantonrechter overweegt verder dat een huurder op grond van artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als goed huurder te gedragen. Goed huurderschap houdt in dat je als huurder toezicht houdt op de woning. Toezicht houden kan door jezelf of bij afwezigheid, door iemand anders namens jou. Ook dient een huurder die voor langere tijd de woning verlaat bereikbaar te zijn in verband met calamiteiten. Ook hier geldt: hetzij zelf, hetzij iemand namens jou. [gedaagde] heeft erkend dat hij vanaf 8 februari 2018 niet meer in de woning heeft verbleven en dat er niemand namens hem zorg droeg voor de woning. Ook heeft hij erkend dat hij niet terug is gegaan naar de woning om post op te halen en dat hij niemand had ingeschakeld om dat te doen. Ook nadat [gedaagde] er van op de hoogte was dat er wateroverlast bij de buren was geconstateerd en [gedaagde] dus post kon verwachten, heeft hij geen maatregelen getroffen om de eventuele poststukken op het adres waas hij stond ingeschreven, het adres van de gehuurde woning, te ontvangen. Dat hij op 29 maart 2018 zijn tijdelijke verblijfplaats heeft doorgegeven aan BPL maakt dat niet anders. Dat is namelijk niet het officiële adres waar poststukken worden ontvangen.
5.4.
Dat BPL een wisselende verklaring heeft gegeven voor de oorzaak van de schade wordt niet gevolgd. Aangezien niemand aanwezig was op het moment dat de waterschade ontstond kan niet worden vastgesteld hoe de schade precies is ontstaan en of de uitval van de cv-ketel de oorzaak of het gevolg is geweest. Wel staat vast dat er waterschade is ontstaan na een periode van hevige vorst en dat er toen een leiding is gesprongen.
Het ontstaan van de schade had door [gedaagde] kunnen worden voorkomen dan wel beperkt, als hij in de woning aanwezig was geweest en zorg had gedragen voor toezicht op de woning. Dat heeft hij niet gedaan. Daardoor heeft [gedaagde] zich niet als goed huurder gedragen en heeft hij de woning niet in goede staat opgeleverd. Daardoor zal hij de herstelkosten moeten vergoeden aan BPL.
5.5.
BPL heeft gesteld dat zij meerdere herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren in verband met de waterschade. Verder heeft BPL gesteld dat [gedaagde] schade aan de buitenmuur van de woning heeft aangebracht, doordat hij er met een auto tegenaan is gereden. Ook van deze schade vordert BPL vergoeding. BPL heeft alle gestelde schade laten herstellen conform de offerte van WTO van 29 oktober 2018. BPL vordert vergoeding door [gedaagde] van de volgende posten op de offerte:
1. Gehele woning schoonmaken en ontsmetten € 840,00
3. Begane grond wanden stucen 45 m2 a € 22,00 € 990,00
6. Behang 1e verdieping en trapopgang verwijderen 16 manuur a € 45,01 € 720,16
8. Vervangen mulitplexplaat knieschot ca 650 x 700 mm € 65,00
9. Schilderwerk plafond woonkamer 31,5 m2 a € 20,00 € 630,00
10. Schilderwerk plafond zolderkamer 55,3 m2 a € 20,00 € 1106,00
11. Herstel metselwerk voorgevel 20 manuur € 45,01 € 900,20
12. Materiaal herstel materiaal voorgevel € 125,00
14. Wanden slaapkamers schimmel verwijderen 8 manuur en materiaal € 415,08
Totaal € 5.791,44
excl. 21%btw.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat al deze punten, met uitzondering van de punten 11 en 12, zijn toe te rekenen aan de waterschade, zodat [gedaagde] deze posten zal moeten betalen.
De gevorderde kosten met betrekking tot de schade aan de buitenmuur (punten 11 en 12) zal de kantonrechter afwijzen. Volgens artikel 7:218 lid 2 BW wordt schade aan de verhuurde zaak vermoed te zijn ontstaan door toedoen van de huurder, met uitzondering van schade aan de buitenzijde van het gehuurde. Dat houdt in dat het aan de verhuurder, in dit geval BPL, is om te bewijzen dat de schade aan de buitenmuur door de huurder, in dit geval [gedaagde], is veroorzaakt. Dat heeft BPL onvoldoende gedaan, nu zij de toedracht van de aangebrachte schade onvoldoende heeft onderbouwd. Een buurman, die in deze procedure niet bekend is gemaakt, zou hebben verklaard dat [gedaagde] met een auto tegen de muur zou zijn gereden en dat daardoor schade is ontstaan. Dat is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], onvoldoende.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat in hoofdsom een bedrag van € 5.767,15 (€ 4.766,24 + 21% btw) zal worden toegewezen.
5.8.
BPL maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. BPL heeft aan [gedaagde] op 26 mei 2020 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De door BPL gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen beperkt worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 879,54 (incl. btw) is gegrond op het door BPL gevorderde bedrag en is daardoor hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Nu een gedeelte van de vordering wordt afgewezen, zal voor het toepasselijke tarief niet worden aangesloten bij de oorspronkelijke hoofdsom, maar bij het toegewezen bedrag. Om die reden wordt de vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 802,66 (incl. btw).
5.9.
[gedaagde] heeft gedurende de procedure betalingen van € 971,34 en € 605,00 aan Flanderijn gedaan. Ingevolge artikel 6:44 BW strekt een betaling in de eerste plaats in mindering van de buitengerechtelijke kosten (€ 802,66) en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Dit betekent dat in hoofdsom een bedrag van € 4.993,47 overblijft en dat dit bedrag zal worden toegewezen.
5.10.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat voor zover [gedaagde] een betalingsregeling wenst, zij niet dwingend aan partijen een betalingsregeling kan opleggen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek kan een betalingsregeling immers alleen tussen partijen zelf tot stand worden gebracht.
5.11.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke tot op heden aan de zijde van BPL worden begroot op:
  • explootkosten € 123,60
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 1.252,60

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan BPL te betalen een bedrag van € 4.993,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.569,81 vanaf 26 juni 2020 tot 3 maart 2022, over € 5.598,47 vanaf 3 maart 2022 tot 1 april 2022 en over € 4.993,47 vanaf 1 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van BPL begroot op € 1.252,60,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022. (ms)