Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te Denekamp ,
1.[gedaagde 1] ,wonende te [plaats 1] ,
wonende te [plaats 1] ,
[gedaagde 3],
gevestigd en kantoorhoudende te Beuningen,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kerkgenootschap (eiser) en een vennootschap onder firma met twee vennoten (gedaagden). Eiser vorderde ontruiming van een woning die door gedaagden werd bewoond, in strijd met de huurovereenkomst. Gedaagden erkenden de woning sinds februari/maart 2022 zelf te bewonen, maar stelden dat dit tijdelijk was totdat zij hun nieuwe woning konden betrekken. De kantonrechter oordeelde dat het in het midden kon blijven of de bewoning in strijd was met de bestemming van de huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat, gezien de omstandigheden, het onvoldoende aannemelijk was dat in een bodemprocedure de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zou worden toegewezen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.
De procedure begon met dagvaardingen en diverse producties van beide partijen. Eiser stelde dat gedaagden de woning gebruikten in strijd met de huurovereenkomst, terwijl gedaagden aanvoerden dat hun gebruik tijdelijk was en met instemming van eiser. De kantonrechter overwoog dat de huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, met een mogelijkheid tot verlenging. De rechter concludeerde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de tijdelijke bewoning door gedaagden, niet voldoende grond gaven voor ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde eiser in de kosten van de procedure.