ECLI:NL:RBOVE:2022:1631

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
C/08/280677 / KG ZA 22-107
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsperikelen en de status van de vrouw als maat in de maatschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheidingsprocedure, zijn partijen verwikkeld in een geschil over de status van de vrouw als maat in de maatschap die zij samen met de man hebben opgericht. De vrouw vordert in kort geding dat zij weer als maat kan functioneren binnen de maatschap, terwijl de man stelt dat de maatschap is geëindigd met de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 21 september 2021. De voorzieningenrechter heeft de procedure op 1 juni 2022 behandeld, waarbij de vrouw haar vorderingen onderbouwde met de stelling dat de man haar onrechtmatig buitenspel heeft gezet. De man daarentegen betwist de spoedeisendheid van de vorderingen van de vrouw en stelt dat de huwelijkse voorwaarden en de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 bepalend zijn voor de rechten en plichten van partijen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw nog steeds maat is van de maatschap, maar dat de omstandigheden en de conflicten tussen partijen maken dat het in het belang van beide partijen is om de status quo te handhaven. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, evenals de vorderingen van de man in reconventie. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/280677 / KG ZA 22-107
Vonnis in kort geding van 1 juni 2022
in de zaak van
[A],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Zoer te Meppel,
tegen
[B],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.J. Jongsma te Joure.
In navolging van partijen zal de voorzieningenrechter hen hierna de vrouw en de man noemen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 mei 2022 met 5 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 14 producties;
  • de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Zij verschillen van mening over de wijze waarop de huwelijkse voorwaarden en de maatschap moeten worden afgewikkeld. In dit kort geding gaat het vooral om de vraag of de vrouw nog maat is van de maatschap en uit dien hoofde (weer) de gelegenheid moet krijgen om werkzaamheden voor de maatschap uit te voeren.

3.De feiten

3.1.
Op 27 mei 1992 zijn partijen met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben deze voorwaarden op 13 februari 2012 gewijzigd. Ook hebben partijen toen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Kort gezegd hebben partijen daarbij afgesproken dat zij over de periode tot 2012 niets van elkaar te vorderen hebben op grond van het overeengekomen periodieke verrekenbeding en dat zij verder geen uitvoering zullen geven aan dat verrekenbeding. Daarnaast zijn partijen een nieuwe tekst van artikel 19 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen, dat ziet op verplichte afrekening bij ontbinding van huwelijk door echtscheiding, scheiding van tafel en bed, dan wel overlijden. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, nu als volgt:
3. Ingeval het huwelijk doorechtscheiding of scheiding van tafel en bedwordt ontbonden vindt er verrekening plaats, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.
4. Niet in deze verrekening worden betrokken:
- (…);
- (…);
- (…);
- de door de comparant sub 1 genoemd destijds van zijn ouders overgenomen onderneming met inbegrip van de daarbij in eigendom verkregen registergoederen (boerderij met landerijen) en heffingsvrije hoeveelheid melk, alsmede de daarmee verbonden, voor rekening van de comparant sub 1 genoemd komende schuld wegens overbedeling een en ander voldoende bekend aan partijen en waarvan zij hier geen nadere omschrijving verlangen (akte verleden voor mr. B.J.H.A. Eenhorst op dertien juni negentienhonderd zeven en negentig) echter met dien verstande dat de tijdens huwelijk ontstane waardeverandering ten opzichte van de verkrijgingswaarde van de onderneming (met inbegrip van de registergoederen), zulks vast te stellen op de wijze als waarop de waarde voor de onderneming destijds is bepaald (al dan niet in verpachte staat) wel in de verrekening wordt betrokken.
(…).
5. (…). De verrekening heeft plaats naar de toestand per de dag van overlijden, dan wel het moment waarop de procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld.
3.2.
Tot 2000 oefende de man voor eigen rekening en risico een landbouwbedrijf uit dat hij van zijn ouders heeft overgenomen. Vanaf 1 januari 2000 zijn partijen met elkaar de maatschap “ [X] ” tevens handelend onder de naam “ [D] ” (hierna: de maatschap) aangegaan, waarbij de man zijn bedrijf heeft ingebracht. Partijen hebben daartoe op 26 juni 2000 een maatschapsovereenkomst gesloten, die zij op 8 december 2004 aangevuld/gewijzigd hebben. De maatschap houdt zich onder meer bezig met het houden van melkvee.
3.3.
Op 19 april 2012 hebben partijen een nieuwe/gewijzigde maatschapsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Artikel 12 BEËINDIGING VAN DE MAATSCHAP
1. De maatschap eindigt:
(…)
g. Bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de maten sub 1 en sub 2de man respectievelijk de vrouw, toevoeging voorzieningenrechter]
, tenzij anders wordt overeengekomen.
(…)
Artikel 13 VOORTZETTING VAN DE ONDERNEMING
1. Indien beëindiging van de maatschap plaatsvindt op basis van het voorgaande artikel, heeft de maat aan wie het eindigen van de maatschap niet kan worden toegerekend het recht de onderneming van de maatschap (alleen of met anderen) voort te zetten.
2. In afwijking op het eerste lid van dit artikel geldt dat indien de maatschap eindigt door sub g van voorafgaand artikel, wordt de maat sub 2 geacht te zijn uitgetreden: de maat sub 1 heeft het voortzettingsrecht.
3. Indien een maat gebruik wil maken van het recht op voortzetting dan moet dit binnen drie maanden na het einde van de maatschap aan de andere maten dan wel diens rechtsverkrijgende(n) te kennen worden gegeven.
Artikel 18 BOEKHOUDING
1. De boekhouding van de maatschap blijft berusten bij de maat die bevoegd is de onderneming van de maatschap voort te zeten. (…).
2. De maat die de boekhouding onder zijn berusting heeft is verplicht aan de andere maten of hun rechtsverkrijgende(n) inzage in de boekhouding te geven, indien en voor zover dat nodig is voor de administratieve afwikkeling van de zaken van de uitgetreden maat.
3.4.
Op 3 april 2020 hebben partijen en hun zoon, [C] ), een “Voorovereenkomst maatschap” gesloten uit hoofde waarvan [C] met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 tot de maatschap is toegetreden. Artikel 9 lid 2 van deze overeenkomst bepaalt het volgende:
De toetreding van ieder van de nieuwe vennoten tot de maatschap vindt plaats onder de ontbindende voorwaarde voor iedere toetredende vennoot afzonderlijk dat binnen een jaar na ondertekening van de onderhavige overeenkomst geen volledige maatschapsakte is ondertekend waarin de betreffende vennoot als ondertekenende vennoot is opgenomen.
3.5.
Vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021 stond [C] als maat van de maatschap in de Kamer van Koophandel ingeschreven.
3.6.
Op 21 september 2021 heeft de man een verzoekschrift echtscheiding ingediend.
3.7.
Nadat de vrouw eerder als ordemaatregel een tijdelijk huis- en contactverbod was opgelegd, heeft deze rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2021, voor zover hier van belang, als voorlopige voorziening bepaald dat
de man met ingang van heden bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] met bevel aan de vrouw die woning te verlaten en deze niet verder te betreden zonder toestemming van de man. Ten aanzien van de wederzijds verzochte onderhoudsbijdrage heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
5.6.
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de maatschap van de man en de vrouw na uittreding van [C] , zoon van de man en de vrouw, als maat, niet is ontbonden en dat de vrouw voor het jaar 2021 aanspraak maakt op een winstaandeel van 45%. (…).
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank partijen verzocht uiterlijk op 1 maart 2022 inlichtingen te verschaffen over de resultaten van de door partijen afgesproken mediation. Mediation is evenwel niet haalbaar gebleken, waarna de onderlinge verhouding tussen partijen is verslechterd en de echtscheidingsprocedure is voortgezet.

4.Het geschil in conventie

4.1.
De vrouw vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de man:
(I) toelaat dat de vrouw haar werkzaamheden als maat van de maatschap (weer) geheel kan uitvoeren zonder beperkingen die niet voortvloeien uit hetgeen partijen zijn overeengekomen als maten, op straffe van een dwangsom;
(II) de vrouw toegang verschaft tot de gebouwen van de maatschap zonder enige beperking dan wel dagelijks enkele uren, op straffe van een dwangsom;
(III) namens de maatschap geen deskundigen en adviseurs, waaronder de boekhouder en accountant van de maatschap, in mag schakelen zonder instemming van de vrouw, op straffe van een dwangsom;
(IV) de boekhouding van de maatschap aan de vrouw ter beschikking stelt, waarbij zij de boekhouding en aangiftes BTW weer zal gaan verzorgen zolang zij maat is;
(V) de proceskosten betaalt.
4.2.
Aan haar vorderingen legt de vrouw, samengevat, ten grondslag dat de man haar als maat van de maatschap onrechtmatig buitenspel heeft gezet. Volgens de vrouw beheerst de op 3 april 2020 getekende “Voorovereenkomst maatschap” (nog steeds) de rechtsverhouding tussen partijen en zijn alle eerdere maatschapsovereenkomsten niet meer van toepassing.
4.3.
Volgens de man heeft de vrouw geen spoedeisend belang bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening in deze procedure. Daarnaast is hij van mening dat de maatschap geëindigd is per datum indiening verzoekschrift echtscheiding (21 september 2021), hij vanaf dat moment het voortzettingsrecht heeft en de vrouw moet worden geacht sindsdien te zijn uitgetreden uit de maatschap. Daarbij beroept de man zich op artikel 19 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden in samenhang gelezen met de artikelen 12 lid 1 sub g en 13 lid 2 van de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012. In zijn ogen is niet de voorovereenkomst van 3 april 2020, maar de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 bepalend voor de rechten en plichten van partijen als maat van de maatschap.
De man voert voorts als verweer dat de vrouw geen enkel belang heeft om in verband met de financiële afwikkeling van de maatschap en huwelijkse voorwaarden haar werkzaamheden voor de maatschap op het bedrijf na bijna anderhalf jaar weer op te pakken. Volgens de man bestaat er evenmin reden de vrouw de boekhouding weer ter beschikking te stellen om deze door haar te laten doen.
5. Het geschil in reconventie
5.1.
De man vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter bepaalt dat:
(I) de vrouw het terrein, de gebouwen en weilanden van de maatschap niet mag betreden, op straffe van een dwangsom;
(II) hij de boekhouding van de maatschap onder zich houdt en deze mag doen of mag laten uitvoeren door derden zonder instemming van de vrouw;
(III) de vrouw de integrale proceskosten betaalt.
5.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.3.
Op de stellingen van partijen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

6.De beoordeling

in conventie

6.1.
Anders dan de man betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw bij haar vorderingen voldoende
spoedeisendbelang heeft. In haar visie neemt zij nog deel in de maatschap en heeft zij belang bij het kunnen verrichten van werkzaamheden voor de maatschap. Zij stelt ook belang te hebben bij het verkrijgen van informatie ten behoeve van het voeren van verweer in de aanhangige bodemzaak. Zelfs indien de (bodem)procedure binnen afzienbare tijd tot de echtscheiding en tot de beëindiging van de maatschap leidt, blijft het eerstgenoemd belang bestaan. Dat belang ligt dan immers in het treffen van een voorlopige voorziening tot die beslissingen. Dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de door haar genoemde informatie vloeit voort uit het bestaan van de bodemprocedure en wat partijen over de voortgang daarvan naar voren gebracht hebben. De voorzieningenrechter verwijst in verband met het laatste naar wat hij onder 6.7 overweegt.
6.2.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of tussen partijen de maatschap nog bestaat. Volgens de vrouw wel, terwijl de man dat betwist.
6.3.
Vast staat dat partijen en hun zoon [C] geen uitvoering hebben gegeven aan de “Voorovereenkomst maatschap” van 3 april 2020 door binnen een jaar na ondertekening van deze overeenkomst een volledige/definitieve maatschapsovereenkomst te sluiten. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat de ontbindende voorwaarde ex artikel 9 lid 2 van de voorovereenkomst is vervuld en dat deze overeenkomst daarmee per 3 april 2021 (van rechtswege) is komen te vervallen. Het gevolg hiervan is dat voor de rechten en plichten van partijen als maat van de maatschap moet worden teruggevallen op de daarvoor geldende maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 die beide partijen destijds voor akkoord hebben ondertekend, zoals de man terecht heeft aangevoerd. Het enkele gegeven dat in de voorovereenkomst alleen de overeenkomsten van 26 juni 2000 en 8 december 2004 worden genoemd en niet ook de overeenkomst van 19 april 2012 betekent niet dat daaruit moet worden geconcludeerd dat partijen, als de ontbindende voorwaarde wordt vervuld, zullen terugvallen op de overeenkomst van 26 juni 2000, gewijzigd/aangevuld op 8 december 2004. Partijen zijn dit niet overeengekomen, althans dit blijkt niet uit de voorovereenkomst. Een en ander betekent dat, naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, artikel 12 van de overeenkomst van 19 april 2012 de beëindiging van de maatschap regelt.
6.4.
Anders dan de man betoogt, houdt de enkele indiening van het verzoekschrift echtscheiding op 21 september 2021 niet in dat de vrouw per die datum direct maat af is. De voorzieningenrechter begrijpt artikel 19 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden zo dat partijen daarmee slechts hebben bedoeld dat het moment van indiening van dit verzoekschrift de peildatum is waarop partijen met elkaar afrekenen als bedoeld in dat artikel. Voorts moet naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter artikel 12 lid 1 sub g van de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 zo worden uitgelegd dat partijen daarmee hebben bedoeld dat de maatschap eindigt op het moment van inschrijving van de echtscheiding tussen partijen in de registers van de burgerlijke stand en dat de vrouw tot dat moment (formeel) maat van de maatschap is en blijft met alle daarbij behorende rechten en plichten, waaronder inzage in de administratie van de maatschap. Dit volgt overigens ook uit artikel 18 lid 2 van de thans geldende maatschapsovereenkomst van 19 april 2012.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het, anders dan de man meent, dus niet zo dat de in de huwelijkse voorwaarden voor de verrekening overeengekomen peildatum ook de datum is waarop de maatschap tot een einde komt.
De voorzieningenrechter komt ook tot het oordeel dat de man voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat hij te gelden heeft als maat die de onderneming van de maatschap voortzet. De vrouw betwist het voortzettingsrecht van de man niet en haar stelling dat de in artikel 13, derde lid, van de maatschapsovereenkomst uit 2012 genoemde kennisgeving niet of niet tijdig door de man gedaan is, kan haar niet baten. Vooralsnog moet er immers van uitgegaan worden dat de maatschap pas eindigt op het moment van inschrijving van de echtscheiding en volgens de genoemde bepaling uit de maatschapsovereenkomst begint dan pas de termijn te lopen, waarbinnen de maat die de onderneming wil voortzetten de kennisgeving moet doen.
6.5.
Het voorgaande betekent evenwel niet dat de man gehouden is de vrouw toe te laten haar (administratieve) werkzaamheden als maat van de maatschap (weer) geheel uit te voeren. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.6.
De man heeft uitgebreid toegelicht dat partijen in een moeizame scheiding zijn verwikkeld, dat er tussen partijen veel conflicten zijn waarbij ook hun kinderen zijn betrokken met veel stress en onrust tot gevolg en dat een en ander zelfs heeft geleid tot een huis- en contactverbod voor de vrouw. Voorts heeft de man gesteld dat de vrouw sinds eind 2020 geen feitelijke werkzaamheden meer verricht op het bedrijf van de maatschap maar alleen nog de financiële administratie deed en dat partijen tijdens de mediation hebben afgesproken dat de vrouw de administratie van de maatschap aan de boekhouder ( [Y] Adviesbureau te [plaats] ) zal afgeven, dat de boekhouder per 1 januari 2022 de administratie zal verzorgen (inclusief btw-aangifte) en dat partijen aan deze afspraak uitvoering hebben gegeven. Ook heeft de man uiteengezet dat toewijzing van het door de vrouw gevorderde tot een onwerkbare situatie zal leiden. De vrouw heeft dit alles onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zo heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij tot en met medio februari 2022 de boekhouding van de maatschap grotendeels en probleemloos heeft gedaan. Daarentegen heeft de man erop gewezen dat de vrouw meerdere keren de boekhouding letterlijk voor zijn deur heeft gezet met de mededeling dat hij dat maar moest doen, hetgeen de vrouw niet heeft ontkend.
6.7.
In het licht van deze omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat partijen gebaat zijn bij handhaving van de status quo, waarbij de boekhouder de administratie van de maatschap verzorgt en de vrouw geen werkzaamheden voor de maatschap verricht en wel recht heeft op inzage in de administratie inclusief de onderliggende facturen van de maatschap zolang zij maat is, totdat op het verzoek tot echtscheiding en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de maatschap is beslist. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter wat partijen medegedeeld hebben over de voortgang van bodemprocedure, te weten dat de man op 20 mei 2022 een aanvullend verzoekschrift zou indienen en dat de vrouw op 17 juni 2022 een verweerschrift zou kunnen indienen. Een beslissing in de bodemzaak is daarmee over enige tijd te verwachten.
Conclusie
6.8.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen sub (I), (III) en (IV) van de vrouw niet toewijsbaar zijn. Dit betekent dat de vrouw geen reden heeft om zich op het terrein en/of in en rond de gebouwen van de maatschap te begeven, zodat ook haar vordering sub (II) moet worden afgewezen.
in reconventie
6.9.
De man stelt dat de vrouw dreigt bij de man op de boerderij langs te komen, hetgeen tot stress bij de man en de kinderen leidt. Dat de vrouw dat ook gedaan heeft is niet gesteld, wellicht met uitzondering van het voor de deur zetten van de administratie. Die heeft zij zoals hiervoor overwogen de laatste keer bij de boekhouder afgegeven. Daarvoor hoeft zij dus niet meer op de boerderij langs te komen. Nu de vrouw niet zal worden toegelaten om haar (overige) werkzaamheden als maat van de maatschap (weer) geheel uit te voeren en dus geen reden heeft om de vestiging van de maatschap te bezoeken, heeft de man geen belang bij het door hem gevorderde verbod van de vrouw om het terrein, de gebouwen en weilanden van de maatschap te betreden. Deze vordering moet daarom worden afgewezen. Omdat de vrouw op dit moment nog steeds volwaardig maat is van de maatschap en de status quo wordt gehandhaafd (zie 6.7), geldt dit ook voor de door de man gevorderde uitvoering van de boekhouding van de maatschap zonder instemming van de vrouw.
Proceskosten
6.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, zowel in conventie als in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Anders dan de man betoogt, is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken van door de vrouw nodeloos aangewende of veroorzaakte kosten als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
in reconventie
7.2.
wijst de vorderingen van de man af;
in conventie en in reconventie
7.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1] (PS)

Voetnoten

1.type: