ECLI:NL:RBOVE:2022:1712

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB_22_118
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorschot op WIA-uitkering aan ex-werknemer zonder eigenrisicodrager status; beroep niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam vennootschap] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door G. Azimullah, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 15 december 2021 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een voorschot op de WIA-uitkering aan een ex-werknemer, [naam 2], die zich ziek meldde op 27 november 2019. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het voorschot, stellende dat er geen wettelijke basis was voor het in rekening brengen van het voorschot, aangezien zij geen eigenrisicodrager is en enkel gevolgen ondervindt via de gedifferentieerde WGA-premie.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij verweerder aanvoerde dat het voorschot was verstrekt op basis van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschotten toestaat indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er een verplichting tot betaling zal ontstaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, omdat als er achteraf geen recht op een WIA-uitkering zou zijn, het voorschot niet ten laste van eiseres zou komen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier A. van den Ham. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/118

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vennootschap] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: G. Azimullah,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: G.A. Tellinga.

Procesverloop

In het besluit van 3 november 2021 (het primair besluit) heeft verweerder aan de (ex-) werknemer van eiseres, [naam 2] (ex-werknemer), met ingang van 24 november 2021 een voorschot op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 15 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1
Ex-werknemer werkte sinds 1 april 2013 bij eiseres als regiomanager voor ongeveer 38 uur per week. Zij meldde zich ziek op 27 november 2019. Per einde wachttijd heeft ex-werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. Na arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.
1.2
Bij besluit van 16 december 2021 heeft verweerder aan ex-werknemer een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend.
Het standpunt van eiseres
2. Volgens eiseres is er geen wettelijke basis voor het bij haar in rekening brengen van het voorschot dat aan ex-werknemer is toegekend bij een eigenrisicodrager. Naar analogie geldt dit ook voor de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas. Toerekening is alleen mogelijk voor de uitkeringsbedragen die feitelijk aan de ex-werknemer zijn uitbetaald, nadat het recht op uitkering is vastgesteld. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van 6 oktober 2021 van rechtbank Limburg, ECLI:NL:RBLIM:2021:7549
.Eiseres bestrijdt ook dat er een wettelijke basis is voor het verstrekken van een voorschot aan ex-werknemer. Als verweerder niet kan zorgen voor een tijdige vaststelling van de WIA-uitkering, krijgt de werknemer alleen een voorschot als dit buiten de schuld van betrokkene ligt. Verweerder heeft niet onderbouwd dat dit het geval is, aldus eiseres. Verweerder verwijst naar artikel 67, tweede lid, WIA. Dit artikel staat op gespannen voet met de Memorie van Toelichting. Het recht op uitkering kan pas worden vastgesteld na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Dat is in dit geval ten onrechte niet gebeurd. Eiseres stelt dat zij wel belang heeft bij een beoordeling van het geschil omtrent de verstrekking van het voorschot, omdat als blijkt dat het voorschot ten onrechte is verstrekt, zij voor wat betreft de premie alleen kan worden aangeslagen voor het verschil tussen de verstrekte uitkering en het ten onrechte verstrekte voorschot.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft aan ex-werknemer met ingang van 24 november 2021 een voorschot op haar WIA-uitkering toegekend. Verweerder heeft dit voorschot toegekend, omdat nog onduidelijk is of zij een uitkering krijgt en hoe hoog die kan zijn. Verweerder heeft verwezen naar artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waaruit volgt dat vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot kan worden verleend als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Verweerder heeft in het verweerschrift verduidelijkt dat als later blijkt dat geen recht op een WIA-uitkering wordt vastgesteld, het verstrekte voorschot niet ten laste van eiseres zal worden gebracht, ook niet via de premie. Volgens verweerder heeft eiseres dan ook geen belang bij het ingestelde beroep.
Motivering
4.1
Gelet op het bepaalde in artikel 4:95 Awb was verweerder bevoegd om naar aanleiding van haar WIA-aanvraag aan ex-werknemer een voorschot te verstrekken. In dit geval had verweerder voor de ingangsdatum van de WIA-uitkering nog geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer. De beschikbare informatie, onder meer verstrekt in het kader van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever vormde echter, zoals verweerder voldoende heeft gemotiveerd, een voldoende basis om te kunnen beoordelen of redelijkerwijs was te verwachten dat er recht zou bestaan op een WIA-uitkering.
4.2
Eiseres is geen eigenrisicodrager voor de betaling van de WIA-uitkering van haar (ex-)werknemers, maar ondervindt alleen gevolgen via de verschuldigde gedifferentieerde WGA-premie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en gesteld dat haar belang is gelegen in de financiële gevolgen van de toekenning van het voorschot voor de hoogte van de door haar verschuldigde premie. Verweerder heeft echter duidelijk gemaakt dat als er achteraf geen WIA-uitkering aan de ex-werknemer wordt toegekend, het verstrekte voorschot niet ten laste van eiseres zal worden gebracht, ook niet via de premies.
4.3
Gelet hierop wordt vastgesteld dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit.
4.4
Wat eiseres ter onderbouwing van haar procesbelang heeft aangevoerd kan de rechtbank niet volgen. Niet duidelijk is waar eiseres de stelling op baseert dat het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot, van belang is voor de uiteindelijke gedifferentieerde WGA-premie die eiseres verschuldigd is in verband met de toegekende WIA-uitkering aan haar ex-werknemer.
5. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
griffier
rechter
De griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.