Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
mr. Geelkerken.
2.Het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van mr. Van Eerde
4.De beoordeling
20 april 2022 aan de zijde van [verzoeker] bekend kunnen zijn. De wrakingsgrond is echter pas op 4 mei 2022 ingediend. Dit is twee weken na het oorspronkelijke wrakingsverzoek en dat is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat, zeker gelet op de aard van de procedure van artikel 67 juncto artikel 69 Fw. Uit deze wetsartikelen kan worden afgeleid dat in het belang van een vlotte afwikkeling van een faillissement de rechter-commissaris geacht wordt om voortvarend te beslissen en er een zeer korte termijn voor het indienen van een hoger beroep geldt [1] . In het licht hiervan kan niet worden uitgesloten dat mr. Van Eerde op korte termijn na 20 april 2022 zou hebben beslist op het hoger beroep als er niet op
20 april 2022 een wrakingsverzoek was ingediend.
mr. Van Eerde bedoeld heeft inkleuring te geven aan de gang van zaken en de houding van mr. Van Eerde tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2022, waardoor er volgens hem sprake is van vooringenomenheid bij mr. Van Eerde, overweegt de wrakingskamer als volgt.
20 april 2022 en de gegeven (schriftelijke) toelichtingen van de zijde van [verzoeker] en
mr. Van Eerde, invulling heeft gegeven aan zijn taak is niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. De regierol van de rechter kan ook meebrengen dat de rechter ingrijpt in die zin dat hij een partij onderbreekt of afkapt. Uit het proces-verbaal blijkt dat mr. Van Eerde zijn handelwijze heeft uitgelegd en daarbij ook heeft gewezen op de aard van de procedure.
25 april 2022 heeft beoogd naar voren te brengen dat het proces-verbaal geen deugdelijke weergave zou zijn van de zitting op 20 april 2022, staat dit, nog daargelaten dat elke concretisering ontbreekt, niet ter beoordeling van de wrakingskamer.
5.De beslissing
17 juni 2022.