ECLI:NL:RBOVE:2022:1810

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/08/280244 / KG RK 22/195
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in faillissementszaak op grond van vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2022 een verzoek tot wraking van mr. R.P. van Eerde afgewezen. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.P. Geelkerken, naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 20 april 2022 in een faillissementszaak. [verzoeker] stelde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de houding van mr. Van Eerde blijk gaf van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van mr. Van Eerde niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter de regie heeft over de zitting en dat het aan de rechter is om te bepalen hoe de behandeling verloopt. De beslissing van mr. Van Eerde om bepaalde stukken niet toe te laten en om [verzoeker] te onderbreken, werd als een procesbeslissing beschouwd en niet als een blijk van vooringenomenheid.

Daarnaast werd het argument van [verzoeker] dat mr. Van Eerde lid is van de accountantskamer als onverenigbaar met zijn rol in de zaak, als te laat ingediend beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gebaseerd was op het lidmaatschap van de accountantskamer, en ongegrond voor de overige gronden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/280244 / KG RK 22/195
Beslissing van 17 juni 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker tot wraking, hierna te noemen [verzoeker] ,
advocaat mr. G.P. Geelkerken te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2022 van het beroepschrift ex artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) tegen de beslissing van de rechter-commissaris ex artikel 69 Fw in de faillissementen “ [bedrijf] ” heeft (de advocaat van) [verzoeker] (namens [verzoeker] ) een mondeling verzoek tot wraking van mr. R.P. van Eerde gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 20 april 2022 (met zaaknummer 278779 FT RK 22.151).
1.2.
Bij e-mailbericht van 25 april 2022 is van de zijde van [verzoeker] een (aanvullende) reactie gegeven en zijn stukken overgelegd.
1.3.
Bij e-mailbericht van 4 mei 2022 is van de zijde van [verzoeker] een aanvullende wrakingsgrond ingediend.
1.4.
Mr. van Eerde heeft niet berust in de wraking. Hij heeft bij brieven van 4 mei 2022 en 19 mei 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 9 juni 2022 in het openbaar behandeld. [verzoeker] is, bijgestaan door zijn advocaat, verschenen. Mr. van Eerde heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Namens de curatoren is mr. J.C.A. Herstel verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten toegelicht onder overlegging van een pleitnota door
mr. Geelkerken.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] - samengevat - ten grondslag gelegd dat hij tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2022 niet (voldoende) in de gelegenheid is gesteld om zijn verhaal te kunnen vertellen. Hij (en zijn advocaat) werd(en) telkens onderbroken door mr. Van Eerde en [verzoeker] mocht ook geen stukken overleggen. Volgens [verzoeker] geeft de houding van mr. Van Eerde tijdens de behandeling op 20 april 2022 blijk van vooringenomenheid tegen hem.
2.2.
Bij het e-mailbericht van 4 mei 2022 heeft de advocaat van [verzoeker] een aanvullende wrakingsgrond ingediend. Mr. Van Eerde is lid van de accountantskamer, welke nevenfunctie volgens [verzoeker] onverenigbaar is met het behandelen van de onderliggende zaak omdat de beslissing in die zaak grote gevolgen heeft dan wel kan hebben voor de relaties van mr. Van Eerde en de beslissing van invloed kan zijn op de (beslissingen van de) accountantskamer zelf en collega’s van mr. Van Eerde.

3.Het standpunt van mr. Van Eerde

3.1.
Mr. Van Eerde heeft niet berust in de wraking. Hij bevestigt dat hij [verzoeker] begrensd heeft. Hij heeft geweigerd om van [verzoeker] een groot aantal stukken in ontvangst te nemen, omdat hij dat in strijd vond met de goede procesgang. In zijn ogen was er voorafgaand aan de behandeling voldoende gelegenheid geweest om stukken in te brengen. Van die mogelijkheid had de advocaat van [verzoeker] ook gebruik gemaakt. Bovendien vond hij het niet op de weg van [verzoeker] liggen om zelf stukken in te brengen, omdat hij hiervoor zijn advocaat had. Mr. Van Eerde stelt dat hij [verzoeker] vervolgens de gelegenheid heeft gegeven om maximaal tien minuten (persoonlijke) opmerkingen te maken. Toen hij merkte dat [verzoeker] dingen voorlas die hij ook al in de stukken had gelezen, heeft hij aangegeven dat hij dat niet zinvol vond. Dit schoot [verzoeker] in het verkeerde keelgat en [verzoeker] zinspeelde erop dat hem dan niets zou resten dan een wraking. Mr. Van Eerde stelt dat hij [verzoeker] daarop heeft uitgelegd waarom hij deed wat hij deed in die zin dat hij de procedure heeft willen uitleggen en de verwachtingen van [verzoeker] heeft willen temperen. Vervolgens is de mondelinge behandeling geschorst om [verzoeker] en zijn advocaat de gelegenheid te bieden voor overleg. Mr. van Eerde stelt dat, toen [verzoeker] hem na dat overleg wraakte, hij [verzoeker] heeft onderbroken, omdat een wrakingsverzoek door zijn advocaat moest worden gedaan. Dit bevestigde [verzoeker] kennelijk in zijn idee dat er niet naar hem werd geluisterd. Het wrakingsverzoek is, na aandringen van zijn kant, door de advocaat van [verzoeker] ingediend, aldus mr. Van Eerde. Mr. Van Eerde kan in zekere zin wel begrijpen dat [verzoeker] het gevoel heeft overgehouden dat hij niet vrijuit heeft kunnen spreken, omdat hij door hem werd onderbroken in zijn betoog en in zijn wrakingsverzoek werd afgebroken, maar hij meent dat hij niet anders kon handelen.
Over de aanvullende wrakingsgrond merkt mr. Van Eerde op dat hij uit het dossier opmaakt dat niet voorafgaand aan de behandeling op 20 april 2022 zijn naam aan de advocaat van [verzoeker] is meegedeeld. De onderbouwing van deze wrakingsgrond is te algemeen om daarop een deugdelijk verweer te kunnen geven. De conclusies die van de zijde van [verzoeker] in dit verband worden getrokken, worden niet door mr. Van Eerde gedeeld.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.3.
De wrakingskamer stelt vast dat namens [verzoeker] op 4 mei 2022 als aanvullende reden voor de wraking is aangevoerd dat [verzoeker] is gebleken dat mr. Van Eerde lid is van de accountantskamer en dat deze nevenfunctie onverenigbaar is met het behandelen van de onderliggende zaak. De wrakingskamer is van oordeel dat deze reden als zelfstandige wrakingsgrond te laat naar voren is gebracht. Ervan uitgaande dat [verzoeker] niet voor de mondelinge behandeling van 20 april 2022 wist dat mr. Van Eerde de behandelend rechter van zijn zaak zou zijn, kon van [verzoeker] niet verwacht worden dat hij op 20 april 2022
deze reden voor de wraking naar voren zou brengen. De omstandigheid dat mr. Van Eerde lid van de accountantskamer is, had naar het oordeel van de wrakingskamer wel snel na
20 april 2022 aan de zijde van [verzoeker] bekend kunnen zijn. De wrakingsgrond is echter pas op 4 mei 2022 ingediend. Dit is twee weken na het oorspronkelijke wrakingsverzoek en dat is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat, zeker gelet op de aard van de procedure van artikel 67 juncto artikel 69 Fw. Uit deze wetsartikelen kan worden afgeleid dat in het belang van een vlotte afwikkeling van een faillissement de rechter-commissaris geacht wordt om voortvarend te beslissen en er een zeer korte termijn voor het indienen van een hoger beroep geldt [1] . In het licht hiervan kan niet worden uitgesloten dat mr. Van Eerde op korte termijn na 20 april 2022 zou hebben beslist op het hoger beroep als er niet op
20 april 2022 een wrakingsverzoek was ingediend.
4.4.
Voor zover [verzoeker] , gelet op het aangevoerde tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2022, met het benoemen van de in zijn ogen onverenigbare nevenfunctie van
mr. Van Eerde bedoeld heeft inkleuring te geven aan de gang van zaken en de houding van mr. Van Eerde tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2022, waardoor er volgens hem sprake is van vooringenomenheid bij mr. Van Eerde, overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt bij een mondelinge behandeling van de zaak de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. Hij heeft hierin een grote vrijheid. Dat betekent dat de rechter (onder andere) bepaalt op welke punten hij verduidelijking wil en welke informatie hij nodig heeft om een goede beslissing te kunnen nemen. Het is ook aan de rechter om, binnen de grenzen van de wet, te bepalen welke partij wanneer en hoe lang gelegenheid krijgt om het woord te voeren.
4.6.
De wijze waarop mr. Van Eerde, blijkens het proces-verbaal van de zitting op
20 april 2022 en de gegeven (schriftelijke) toelichtingen van de zijde van [verzoeker] en
mr. Van Eerde, invulling heeft gegeven aan zijn taak is niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. De regierol van de rechter kan ook meebrengen dat de rechter ingrijpt in die zin dat hij een partij onderbreekt of afkapt. Uit het proces-verbaal blijkt dat mr. Van Eerde zijn handelwijze heeft uitgelegd en daarbij ook heeft gewezen op de aard van de procedure.
4.7.
De beslissing van mr. Van Eerde om de stukken die [verzoeker] ter zitting wilde indienen te weigeren, is een procesbeslissing. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven [2] . Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De wrakingskamer is namelijk gebleken dat het ging om een groot aantal stukken die [verzoeker] op een zeer laat moment wilde indienen, namelijk ter zitting. Daarnaast heeft mr. Van Eerde zijn beslissing om de stukken te weigeren op de zitting van 20 april 2022 gemotiveerd door er op te wijzen dat [verzoeker] een advocaat heeft die stukken voor hem heeft opgesteld en ingediend en dat als mr. Van Eerde het zou toestaan, de curatoren ook de gelegenheid moeten hebben om daar op te reageren. [verzoeker] is bovendien in de gelegenheid gesteld om, naast het gehouden betoog van zijn advocaat, zijn standpunten nader toe te lichten. De wrakingskamer kan in dit licht uit voormelde procesbeslissing niet tot de conclusie komen dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Dat mr. Van Eerde de door [verzoeker] te geven toelichting heeft beperkt tot tien minuten, leidt, gezien de hiervoor omschreven regierol van een rechter, niet tot een andere conclusie.
4.8.
De (veronder)stelling van [verzoeker] dat de houding en handelwijze van mr. Van Eerde (achteraf) te verklaren is doordat hij lid is van de accountantskamer, wordt door de wrakingskamer niet gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat mr. Van Eerde als lid van de accountantskamer op enigerlei wijze bemoeienis heeft (gehad) met zaken die betrekking hebben op de faillissementen van “ [bedrijf] ” of andere aan [verzoeker] gelieerde kwesties.
4.9.
Voor zover van de zijde van [verzoeker] met de reactie in het e-mailbericht van
25 april 2022 heeft beoogd naar voren te brengen dat het proces-verbaal geen deugdelijke weergave zou zijn van de zitting op 20 april 2022, staat dit, nog daargelaten dat elke concretisering ontbreekt, niet ter beoordeling van de wrakingskamer.
4.10.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat de handelwijze van mr. Van Eerde in deze geen feit of omstandigheid vormt die een objectieve vrees rechtvaardigt dat hij een vooringenomenheid tegen [verzoeker] koestert of dat hij partijdig is. Ook overigens hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Van Eerde dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij [verzoeker] .
4.11.
[verzoeker] heeft de wrakingskamer in overweging gegeven de onderliggende procedure verder te laten beoordelen door een meervoudige kamer. Dit verzoek kan niet worden gehonoreerd. Het is niet aan de wrakingskamer om te bepalen of een zaak door een enkelvoudige of meervoudige kamer moet worden beoordeeld.
4.12.
De slotsom is dat [verzoeker] niet in zijn verzoek kan worden ontvangen voor zover het gebaseerd is op de zelfstandige wrakingsgrond dat mr. Van Eerde lid is van de accountantskamer, althans dat dat lidmaatschap onverenigbaar is met de behandeling van de onderliggende zaak, en dat het verzoek voor het overige ongegrond is.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
verklaart het verzoek, voor zover gebaseerd op de zelfstandige wrakingsgrond dat mr. Van Eerde lid is van de accountantskamer, althans dat dat lidmaatschap onverenigbaar is met de behandeling van de onderliggende zaak, niet-ontvankelijk,
5.2.
verklaart het verzoek voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A. van Holten en R.F. van Aalst in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op
17 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.