ECLI:NL:RBOVE:2022:1811

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
9898717 CV EXPL 22-1217
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de kantonrechter in kort geding met betrekking tot betalingsverplichtingen

Op 22 juni 2022 vond de mondelinge behandeling plaats in een kort geding bij de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst, vorderde gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.B. Bollen, te veroordelen tot nakoming van gemaakte afspraken en betaling van achterstallige bedragen. De kantonrechter, mr. T.J. Thurlings-Rassa, oordeelde echter dat hij onbevoegd was om de zaak te behandelen. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat de vorderingen van eiseres geen duidelijke aanwijzingen gaven dat de totale waarde onder de € 25.000,- zou blijven, wat vereist is voor de bevoegdheid van de kantonrechter. De kantonrechter concludeerde dat de partijen de zaak zelf moesten voorleggen aan de bevoegde civiele voorzieningenrechter, waarbij zij ook moesten overwegen of de zaak geschikt was voor een kort geding, gezien de beperkte bewijsmogelijkheden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 498,00. De uitspraak werd openbaar gedaan en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9898717 CV EXPL 22-1217
PROCES-VERBAALvan de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv van 22 juni 2022 van de kantonrechter in het kort geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
advocaat: mr. M.B. Bollen
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022.
Tegenwoordig:
- mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter
- mr. T. Dollekamp, griffier
Na uitroeping van de zaak verschenen:
- mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst, namens eiseres
- mr. M.B. Bollen, namens gedaagde
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen (bij advocaat) zijn verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

Vordering en standpunten van partijen (voor zover thans relevant)
1.1.
Eiseres heeft (kort gezegd) gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, gedaagde te veroordelen:
tot nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, inhoudende dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 1.423,75 per maand, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met ingang van de maand juli 2022, steeds uiterlijk voor het einde van de desbetreffende maand te voldoen, althans een financiële regeling op te leggen aan gedaagde, die de kantonrechter in goede justitie vermeent te moeten bepalen;
om aan eiseres, binnen 24 uur na betekening van het vonnis, de overeengekomen en achterstallige lijfrente te betalen, over de maanden maart tot en met juni 2022, voor een totaalbedrag van € 5.695,00;
om zich te onthouden van opschorting, inhouding of verrekening ten aanzien van het door eiseres onder sub 1) gevorderde, alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag waarin gedaagde nalaat aan die verplichting te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
in de buitengerechtelijke incassokosten;
in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
1.2.
Gedaagde voert als primair verweer dat de kantonrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen en verzoekt doorverwijzing van het geschil naar de civiele voorzieningenrechter.
Het oordeel van de kantonrechter
1.3.
De kantonrechter moet ambtshalve (dus ook los van de standpunten van partijen) beoordelen of hij bevoegd is om deze zaak te behandelen. Hij is bevoegd een zaak in kort geding te behandelen als hij die zaak ook in een bodemprocedure zou mogen behandelen (artikel 254 lid 5 Rv). In welke zaken de kantonrechter in een bodemprocedure bevoegd is, volgt uit artikel 93 e.v. Rv.
1.4.
Voorop wordt gesteld dat de zaak geen zogenoemde aardvordering is en ook geen zaak waarvan specifiek in de wet is bepaald dat de kantonrechter bevoegd is (artikel 93 sub c en d Rv). De vorderingen van eiseres onder 1) en 3) betreffen vorderingen van onbepaalde waarde. In artikel 93 sub b jo artikel 94 lid 1 Rv is bepaald dat de kantonrechter zulke vorderingen alleen behandelt en beslist, als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen samen (inclusief de geldvordering van eiseres) geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. Dergelijke duidelijke aanwijzingen ontbreken in dit geval. De vordering onder 1) is namelijk niet gemaximeerd. Uit het lichaam van de dagvaarding kan verder worden afgeleid dat beoogd wordt om gedaagde tot maandelijkse betalingen van € 1.423,75 te veroordelen tot de dag van het overlijden van eiseres. Daarmee staat vast, mede bezien tegen de vordering onder 2), dat bij toewijzing de uiteindelijk door gedaagde te betalen bedragen het bedrag van € 25.000,- kunnen overstijgen.
1.5.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat hij niet bevoegd is de vorderingen te behandelen en te beoordelen.
1.6.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Hoewel partijen hebben verzocht om de zaak bij onbevoegd verklaring door te verwijzen naar de bevoegde civiele voorzieningenrechter, overweegt de kantonrechter dat daar geen aanleiding toe bestaat, omdat de aard van een kort geding procedure zich tegen (analoge) toepassing van artikel 71 Rv verzet. [1] Daarbij betrekt de kantonrechter enerzijds dat de tekst van artikel 71 Rv is toegespitst op bodemprocedures en dat anderzijds de met de invoering van artikel 71 Rv beoogde doelmatigheid van de procesvoering, [2] anders dan bij bodemzaken, door een verwijzing van de kantonrechter in kort geding naar de civiele voorzieningenrechter, niet wordt bereikt. Indien de zaak – met analoge toepassing van artikel 71 Rv – zou worden verwezen naar de bevoegde civiele voorzieningenrechter, dan zou door de voorzieningenrechter een nieuwe datum voor de terechtzitting moeten worden bepaald en zal gedaagde – wil hij verweer kunnen voeren – opnieuw ter terechtzitting van de voorzieningenrechter dienen te verschijnen. Ditzelfde resultaat kan echter, binnen dezelfde termijnen, worden bereikt door gedaagde alsnog in kort geding voor de civiele voorzieningenrechter te dagvaarden.
1.7.
Het ligt aldus op de weg van partijen om deze zaak zelf voor te leggen aan de bevoegde civiele voorzieningenrechter, waarbij zij eveneens zullen moeten afwegen in hoeverre deze zaak zich leent voor een kort geding (met haar beperkte bewijsmogelijkheden).
1.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiseres veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde worden vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.

2.De beslissing

De kantonrechter, in kort geding
2.1.
verklaart zich onbevoegd de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen;
2.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 498,00;
2.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
Waarvan proces-verbaal,
de kantonrechter

Voetnoten

1.Zo ook: Rb Rotterdam 29 april 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3554
2.Zie MvT