ECLI:NL:RBOVE:2022:1821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
9816563 EJ VERZ 22-102
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en loonvordering in verband met verstoorde arbeidsrelatie na overlijden van directeur

In deze zaak heeft een werkneemster, hierna te noemen [verzoekster], verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met [verweerder], een besloten vennootschap, en om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkneemster heeft haar verzoek onderbouwd met de stelling dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, veroorzaakt door het handelen van de kinderen van de overleden directeur/grootaandeelhouder van [verweerder]. De kantonrechter heeft op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak.

De feiten zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 1 oktober 2015 in dienst bij [verweerder] en had een affectieve relatie met de directeur [B], die op 25 november 2021 overleed. Na zijn overlijden ontstonden er conflicten tussen [verzoekster] en de kinderen van [B], die ook betrokken waren bij [verweerder]. [Verzoekster] heeft zich op 4 november 2021 ziek gemeld en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij zij ook een loonvordering indiende. De werkgever betwistte de verwijten en stelde dat de verstoring van de arbeidsrelatie niet aan hen te wijten was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en heeft zowel het verzoek van [verzoekster] als het tegenverzoek van [verweerder] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] geen ernstig verwijtbaar handelen heeft gepleegd, waardoor [verzoekster] geen recht had op een billijke vergoeding. Wel is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder haar arbeidsongeschiktheid en de verstoorde verhoudingen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] onterecht het salaris van [verzoekster] had verlaagd en dat zij recht had op nabetaling van achterstallig loon en correcte loonstroken. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer: 9816563 EJ VERZ 22-102
Beschikking van de kantonrechter van 10 juni 2022
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.G.M. Stassen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. Z. Alkan.

1.De procedure

1.1
[verzoekster] heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 mei 2022 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, o.a. aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[verweerder] is een onderneming die zich bezighoudt met de productie en verkoop van gehaktballen en andere gehaktproducten.
2.2
De directeur/grootaandeelhouder (dga) van [verweerder] was tot en met november 2021 de heer [B] (hierna [B] ). Op 25 november 2021 is [B] als gevolg van een ongeneeslijke ziekte overleden.
2.3
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 oktober 2015 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van vertegenwoordiger voor 20 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Met ingang van 1 oktober 2016 was [verzoekster] werkzaam in de functie van medewerker verkoopdienst op basis van 16 uur per week tegen een salaris van € 917,79 bruto per maand. Ook dit betrof een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Deze arbeidsovereenkomst is nadien stilzwijgend verlengd, waardoor sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.4
In de laatste, schriftelijk overeengekomen arbeidsovereenkomst is onder punt 20 het volgende opgenomen:
Wijzigingen in de arbeidsovereenkomst worden schriftelijk vastgelegd en aan de betrokken partij overhandigd, met ondertekening voor akkoord.
2.5
Met ingang van 1 mei 2021 zijn de arbeidsuren van [verzoekster] teruggebracht naar 4 uur. Deze wijziging is niet schriftelijk vastgelegd en niet ter ondertekening voor akkoord aan [verzoekster] aangeboden.
2.6
[verzoekster] had een affectieve relatie met [B] . Zij woonden sinds 2016 samen en zijn uiteindelijk in augustus 2021 gehuwd. [verzoekster] heeft de echtelijke woning nog voor het overlijden van [B] (moeten) verlaten vanwege ernstig verstoorde verhoudingen tussen haar en de naaste familie van [B] , waaronder diens twee meerderjarige kinderen, [C] en [D] .
2.7
[verzoekster] heeft zich op 4 november 2021 ziek gemeld.
2.8
De enig aandeelhouder van [verweerder] is [E] Holding B.V., gevestigd te [woonplaats] . Bestuurders van deze holding zijn na het overlijden van [B] sinds
22 december 2021 [C] , [D] en [F] , tevens echtgenoot van [C] . [F] heeft daarbij de dagelijkse leiding over het bedrijf.

3.Het verzoek: ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een loonvordering

3.1
[verzoekster] verzoekt op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Daarnaast verzoekt zij om veroordeling van [verweerder] tot betaling aan haar van een bedrag van € 40.572,54 aan achterstallig loon, wettelijke verhoging, een transitie- en billijke vergoeding alsmede veroordeling van [verweerder] tot verstrekken van correct opgemaakte loonstroken over 2021 en januari 2022 onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag.
3.2
Aan deze verzoeken legt [verzoekster] ten grondslag dat sprake is van een dermate verstoorde arbeidsverhouding dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Redenen hiervoor zijn gelegen in ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] op grond waarvan zij naast een transitievergoeding van € 2.350,00 bruto een billijke vergoeding verzoekt van € 25.000,00.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerder] zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen, heeft [verzoekster] het volgende naar voren gebracht.
3.3
De relatie tussen [verzoekster] en de beide kinderen van [B] was niet bijzonder goed. Nadat [B] terminaal ziek is geworden is [verzoekster] door de bij haar en [B] inwonende zoon [D] onder dreiging van geweld op 31 oktober 2021 het huis uitgezet. Dit was de laatste keer dat [verzoekster] [B] heeft gezien. Nadien werd door de [kinderen] onmogelijk gemaakt om [B] te bezoeken: zij kreeg van de kinderen geen toegang meer tot de echtelijke woning. Dat heeft zij nog wel geprobeerd maar dat leidde tot aan haar gerichte bedreigingen met fysiek geweld door met name [D] . [verzoekster] is niet op de hoogte gesteld van het overlijden van [B] en werd ook niet uitgenodigd voor de begrafenis.
3.4
Voor zover de situatie al niet onhoudbaar was, ziet [verzoekster] , nu de beide kinderen van [B] inmiddels bestuurder zijn bij [verweerder] , geen mogelijkheden meer voor haar om haar werkzaamheden voor [verweerder] te hervatten. Zij wordt daarin ondersteund door de bedrijfsarts die op 29 maart 2022 heeft geconcludeerd dat de arbeidsverhouding duidelijk verstoord is en dat terugkeer geen optie is.
3.5
[verzoekster] wijst er verder op dat [verweerder] haar de toegang tot het bedrijfspand heeft geweigerd en dat sprake is van pesterijen door [verweerder] . Alle personeelsleden van [verweerder] hebben sinds jaar en dag een mobiele telefoon die niet alleen zakelijk gebruikt wordt maar ook voor privédoeleinden. Thans worden alle telefoongegevens van [verzoekster] doorgespit en wordt haar recht op privacy op grove wijze geschonden.
3.6
Naast bedreigingen en pesterijen is ook sprake van smaad, laster en belediging. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoekster] een aantal schriftelijke verklaringen in het geding gebracht.
3.7
Tevens wordt een bedrag voor het gebruik van een zakelijke auto, volgens [verweerder] een Renault Clio, ingehouden op haar salaris terwijl zij in het geheel geen gebruik maakt van een zakelijke auto.
3.8
Het salaris van [verzoekster] wordt al bijna een jaar niet meer (volledig) voldaan. [verweerder] heeft namelijk, zonder dat [verzoekster] daarmee heeft ingestemd, de omvang van het dienstverband eenzijdig gewijzigd van zestien naar vier uren per week.
Tot april 2021genoot [verzoekster] een brutosalaris van € 1.070,20 per maand. Vanaf mei 2021 bedroeg haar salaris opeens € 267,50 bruto per maand, derhalve een tekort van € 802,70 bruto per maand. Over 2021 heeft [verzoekster] dan ook aan achterstallig salaris te vorderen
(8 maanden x € 802,70 =) € 6.421,60 bruto.
Per 1 januari 2022 is het salaris met 1,65% geïndexeerd, hetgeen leidt tot een bruto maandbedrag van € 1.087,86. Over de maanden januari tot en met april 2022 heeft [verzoekster] nog te vordering een bedrag van € 815,94 per maand.
Naast het maandelijkse salaris maakt [verzoekster] tevens aanspraak op de wettelijke verhoging en vordert zij correcte loonstroken over 2021 tot en met einde dienstverband met daaraan gekoppeld een dwangsom. In een tabel gezet ziet de loonvordering er als volgt uit:
achterstallig salaris 2021
€ 6.421,60 bruto
wettelijke verhoging salaris 2021
€ 3.210,80 bruto
achterstallig salaris januari-maart 2022
€ 2.447,82 bruto
wettelijke verhoging januari en februari 2022 [1]
€ 815,94 bruto
wettelijke verhoging maart 2022 [2]
€ 326,38 bruto
subtotaal:
€ 13.222,54 bruto
salaris april 2022 tot einde dienstverband
€ p.m.
transitievergoeding
€ 2.350,00
billijke vergoeding
€ 25.000,00
totaal:
€ 40.572,54
4. Het verweer en het tegenverzoek: ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een vordering wegens onverschuldigde betaling van het loon.
4.1
[verweerder] staat, zo volgt uit het verweert, op het standpunt dat er geen gronden zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor zover de kantonrechter tot het oordeel mocht komen dat er geen mogelijkheden zijn tot voortzetting van het dienstverband vanwege een verstoorde arbeidsverhouding dan meent [verweerder] dat die verstoring in het geheel niet aan haar te wijten is. Voor toekenning van enige vergoeding is dan ook geen wettelijke grondslag, net zomin als er een grondslag bestaat voor betaling van achterstallig salaris.
4.2
In het tegenverzoek verzoekt [verweerder] ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die niet te herstellen is.
4.3
[verzoekster] heeft sedert eind 2019 zonder grond geen werkzaamheden meer voor [verweerder] uitgevoerd. Zij heeft wel degelijk gebruik gemaakt van een auto van de zaak en zij stelt ten onrechte dat niet in goed overleg met haar over is gegaan tot de urenvermindering per mei 2021. [verzoekster] heeft dan ook over de periode 1 januari 2020 tot en met 4 november 2021 ten onrechte salaris ontvangen. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 20.046,82 bruto inclusief vakantietoeslag, welk bedrag onverschuldigd betaald is aan [verzoekster] . [verweerder] wenst dit bedrag terug te vorderen van [verzoekster] en zij verzoekt in dat kader om een verklaring voor recht.
4.4
Ter onderbouwing van haar verweer en haar tegenverzoek heeft [verweerder] het navolgende – in samengevatte vorm – aangevoerd.
- [verweerder] heeft [verzoekster] nimmer de toegang tot het bedrijfspand ontzegd. Integendeel, zij heeft [verzoekster] meerdere malen uitgenodigd voor een gesprek maar telkens werd aangegeven dat zij daartoe niet in staat was.
- [verzoekster] beticht [verweerder] ten onrechte van smaad, laster en bedreiging.
- Van geuite bedreigingen door [D] en/of [C] is geen sprake net zomin als er sprake is van pesterijen. Ingevolge de arbeidsovereenkomst dient de mobiele telefoon voor zakelijke doeleinden gebruikt te worden. Na de ziekmelding van [verzoekster] ontving [verweerder] toch een telefoonrekening en daar wenste zij duidelijkheid over. Van enige schending van de privacy is geen sprake.
- [verzoekster] stelt ten onrechte dat zij een bijtelling heeft gekregen voor het gebruik van een zakelijke auto. In de periode februari 2021 tot en met november 2021 had zij een auto van de zaak, een Renault Clio, hetgeen ook als zodanig door de interne controller doorgegeven is aan de externe salarisadministrateur.
- [verzoekster] stelt eveneens ten onrechte dat zij al bijna een jaar lang niet haar volledige salaris heeft ontvangen. In goed overleg is namelijk besloten om haar arbeidsuren terug te brengen naar 4 uur per week aangezien [verzoekster] te kennen had gegeven om haar arbeidsuren bij een andere werkgever te willen uitbreiden. De interne controller heeft daarop deze afspraak doorgegeven aan de externe salarisadministrateur. Dat betekent dat het dienstverband tussen partijen per 1 mei 2021 gedeeltelijk is beëindigd en er is er geen aanspraak op salarisbetaling van meer dan 4 uur per week. [verweerder] wijst in dat kader ook nog op de vervaltermijn van haar vordering, die tijdig ingesteld had moeten worden indien [verzoekster] het met die gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet eens was geweest.
Naar de mening van [verweerder] kan [verzoekster] helemaal geen aanspraak maken op salaris omdat zij sedert 2019 geen werkzaamheden voor [verweerder] heeft uitgevoerd en [verzoekster] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werk.
Volgens [verweerder] zijn er dan ook geen verwijtbare gedragen geweest jegens [verzoekster] zodat er geen plaats is voor toekenning van een billijke vergoeding.
4.5
Op basis van artikel 7:673 BW heeft een werknemer recht op een transitievergoeding indien de arbeidsovereenkomst door of vanwege de werkgever wordt beëindigd. Dat is hier niet het geval. [verzoekster] zelf heeft ontbinding verzocht zodat alleen al hierom [verzoekster] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding. Zo [verzoekster] daar wel recht op zou hebben, dan wijst [verweerder] erop dat het door [verzoekster] berekende bedrag gebaseerd moet worden op het salaris zoals dat met ingang van 1 mei 2021 van toepassing is.
4.6
Voor wat betreft de verzochte verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties stelt [verweerder] dat de juiste specificaties reeds in het bezit zijn van [verzoekster] . Haar vordering op dit punt dient dan ook, gelijk haar overige loonvorderingen, te worden afgewezen.

5.De beoordeling

van het verzoek en het tegenverzoek m.b.t. de verzochte ontbinding

5.1
Partijen twisten nagenoeg over alles wat over en weer is aangevoerd maar waar ze het wel over eens zijn is a) dat er tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat en b) dat die arbeidsovereenkomst wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding ontbonden dient te worden.
De kantonrechter zal daarom zowel het verzoek van [verzoekster] als het tegenverzoek van [verweerder] om tot ontbinding over te gaan toewijzen en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671c lid 2 onder a BW ontbinden met ingang van 1 augustus 2022.
Nu sprake is van een ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verzoekster] als werkneemster een billijke vergoeding en/of transitievergoeding moet worden toegekend.
Een billijke vergoeding?
5.2
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op de artikelen 7:671c lid 1 onderdeel b BW (werknemersverzoek) en 7:671b lid 9 onderdeel c BW (werkgeversverzoek) is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3
De verwijten die [verzoekster] [verweerder] maakt, richten zich met name op het handelen van de kinderen van [B] , [C] en [D] in de periode van vòòr het overlijden van [B] . Tot zijn overlijden was [B] dga en enige bestuurder van [verweerder] . Dat betekent, het werd ter zitting reeds aangegeven, dat mogelijk ernstig verwijtbaar handelen van [C] en [D] (bedreigingen, het uit huis zetten), die op dat moment nog niet als bestuurders aan [verweerder] waren verbonden, niet aan de besloten vennootschap [verweerder] kunnen worden toegerekend. Dat het in de lijn der verwachting lag dat zij na het overlijden van hun vader wel bestuurders zouden worden en daartoe zelfs al een poging hadden ondernomen, maakt die conclusie niet anders.
Het toekennen van een billijke vergoeding op grond van de aan [C] en [D] gerichte verwijten is dan ook niet aan de orde.
5.4
[verzoekster] verwijt [verweerder] pestgedrag door specificaties op te vragen van telefoonkosten. [verzoekster] heeft in dat kader aangevoerd dat alle medewerkers een zakelijke telefoon hebben en daar privé gebruik van mogen maken. Die stelling is door [verweerder] onweersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter is het opvragen van specificaties ongepast en in strijd met de privacy van [verzoekster] maar dit handelen wordt niet als dermate ernstig gekwalificeerd dat dit tot een billijke vergoeding zou moeten leiden.
5.5
Blijft over aan verwijten aan het adres van [verweerder] de vermeende onterechte bijtelling van een zakelijke auto, het terugzetten in uren zonder overleg en overeenstemming en de gevolgen daarvoor voor het aan [verzoekster] toekomende salaris. De kantonrechter komt bij de beoordeling van de loonvordering c.q. de gestelde onverschuldigde betaling van loon op deze verwijten terug. Ook in deze kwesties geldt dat het gaat om de periode dat [C] en [D] nog geen bestuurders waren. Op voorhand kan al wel geoordeeld worden dat, voor zover een en ander uit de koker zou zij gekomen van dga [B] , hetgeen wel voor de hand ligt, dit niet als ernstig verwijtbaar handelen wordt aangemerkt en mogelijk moet worden bezien in het licht van de door hem aan [verzoekster] geschonken auto. Bij de beoordeling van de loonvordering zal hier nader op worden ingegaan.
Een transitievergoeding?
5.6
[verzoekster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Met toepassing van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 BW is [verweerder] alleen dan een transitievergoeding verschuldigd indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zoals hiervoor al overwogen is van ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) geen sprake zodat [verzoekster] geen recht zou hebben op een transitievergoeding.
De kantonrechter komt vanwege de toch wel bijzondere omstandigheden van het geval tot een andere conclusie en het navolgende is daarvoor redengevend.
5.7
[verzoekster] is sinds 4 november 2021 arbeidsongeschikt. Duidelijk is dat [verzoekster] zichtbaar lijdt onder de situatie, aannemelijk is dat die situatie ziekmakend voor haar is en dat herstel pas mogelijk zal zijn als ook de laatste lijn met [verweerder] definitief wordt doorgesneden door middel van het honoreren van haar ontbindingsverzoek.
De Arboarts heeft in zijn periodieke evaluatie van 29 maart 2022 geconcludeerd dat de arbeidsverhouding tussen partijen duidelijk verstoord was en dat terugkeer van [verzoekster] geen optie was. Geadviseerd werd om het gesprek aan te gaan voor een oplossing en dat mediation daar bij zou kunnen helpen.
Inmiddels zijn [C] en [D] bestuurders van [verweerder] . Dat [verzoekster] niet in staat was om met hen het gesprek aan te gaan, in het bedrijfspand van [verweerder] of op neutraal terrein, is niet onbegrijpelijk na alles wat er in de privésfeer gebeurd is. Daarbij speelt ook nog de kwestie van de door [B] samengestelde cryptoportofeuille, de aanwas daarvan en hoe dit moet worden verdeeld. Hier wreekt zich het gegeven dat privékwesties en de arbeidsrechtelijke verhoudingen nauw verweven zijn.
5.8
Goed werkgeverschap brengt in dit geval met zich mee, gelet op de bevindingen van de Arboarts en de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] in combinatie met de uitermate verstoorde verhoudingen, dat van [verweerder] verwacht had mogen worden dat zij als werkgever het initiatief had genomen om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen. In dat geval zou het opzegverbod wegens ziekte gepasseerd zijn en zou het ongetwijfeld tot een ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zijn gekomen waarbij voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] daarbij een transitievergoeding zou zijn toegekend. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] toch een transitievergoeding toegekend dient te worden.
een loonvordering op juiste gronden of dient het ontvangen loon als zijnde onverschuldigd terug te worden betaald?
5.9
Kan het handelen van [C] en [D] in de periode dat zij nog geen bestuurders waren, de vennootschap niet worden toegerekend, dat geldt expliciet niet voor het handelen van de voormalige dga tevens levenspartner van [verzoekster] , [B] . Ter zitting werd door [F] , inmiddels bestuurder en algemeen directeur van [verweerder] , aangegeven dat [B] veel zakelijke kwesties in de privésfeer met [verzoekster] besprak en hij niet precies wist wat er was afgesproken.
[verzoekster] gaf in dat kader aan dat vanwege de coronapandemie haar promotie- en presentatiewerkzaamheden voor [verweerder] vanaf 2020 nagenoeg stil kwamen te liggen. Op verzoek van [B] is zij vervolgens maar thuis gebleven. Zij kwam slechts incidenteel op het bedrijf o.a. om contact te houden en broodjes te brengen.
5.1
Artikel 7:628 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
In het onderhavige geval heeft [B] in zijn hoedanigheid van dga beslist, hetgeen door [verweerder] niet weersproken is, dat [verzoekster] vanwege de coronapandemie haar werkzaamheden niet kon te verrichten en dat zij van hem thuis kon blijven. Dat is een omstandigheid die naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid niet voor rekening van [verzoekster] behoort te komen maar als beslissing van de dga, voor rekening van [verweerder] dient te komen. Daaruit volgt dat van onverschuldigde betaling van loon geen sprake is. De desbetreffende vordering van [verweerder] in haar zelfstandig tegenverzoek wordt dan ook afgewezen.
5.11
[verweerder] heeft met ingang van 1 mei 2021 het aantal door [verzoekster] te werken uren verminderd van 16 uur per week naar 4 uur per week. De bepaling onder punt 20 van de arbeidsovereenkomst is evenwel glashelder: wijzigingen in de arbeidsovereenkomst moeten schriftelijk worden vastgelegd en voor akkoord aan [verzoekster] ter ondertekening worden voorgelegd. Dat is, om welke reden dan ook, niet gebeurd en dat betekent dat de urenvermindering per 1 mei 2021 ten onrechte is doorgevoerd en [verzoekster] , nu van een vervaltermijn of verjaring geen sprake is, recht heeft op nabetaling van haar loon op basis van een werkweek van 16 uur met het daarbij behorende salaris.
Als sanctie vanwege het niet volledig betalen van het aan [verzoekster] toekomende loon kan [verzoekster] ex artikel 7:625 BW aanspraak maken op de wettelijke verhoging. Conform vigerend beleid, hoewel daarin vanuit de gerechtshoven een wijziging lees verhoging aan zit te komen, zal die verhoging vastgesteld worden op 10%.
5.12
[verweerder] heeft op het aan [verzoekster] toekomende loon een bedrag in rekening gebracht voor het rijden in een zakelijke auto, een Renault Clio.
Vast staat dat [verzoekster] in ieder geval tot november 2020 de beschikking had over een bedrijfsauto, in eerste instantie een Ford Ka en nadien een Renault Megane. Die Renault werd in november 2020 in elkaar gereden waarna zij korte tijd gebruik heeft gemaakt van de Clio. Vervolgens kreeg [verzoekster] , het zal volgens haar zo rond januari 2021 zijn geweest, van [B] een nieuwe auto, een Mini Cooper Countryman. [B] heeft deze auto met zakelijke gelden gefinancierd, zo verklaarde [F] ter zitting. Dat zal best zo zijn geweest, als dga stond het [B] echter vrij om gelden uit de vennootschap te halen, daarvan een auto te kopen en te schenken aan zijn levenspartner. Dat maakt dan wel dat de Mini niet aan te merken is als een zakelijke auto maar als een privé auto van [verzoekster] . De stelling van [verzoekster] dat zij geen auto van de zaak had is dus vanaf het moment dat zij de Mini kreeg, een juiste. [verweerder] heeft dan ook ten onrechte vanaf februari 2021 een bijtelling voor een zakelijk auto bij [verzoekster] in rekening gebracht.
5.13
Op basis van hetgeen hiervoor werd overwogen wordt het bruto loon per maand vanaf januari 2021 tot en met december 2021 vastgesteld op € 1.070,02 en vanaf januari 2022 op
€ 1.087,86. De navolgende bedragen aan loon en wettelijke verhoging zijn daarom toewijsbaar:
achterstallig salaris 2021
€ 6.421,60 bruto
wettelijke verhoging salaris 2021 10%
€ 642,16 bruto
achterstallig salaris januari-maart 2022
€ 2.447,82 bruto
wettelijke verhoging januari-maart 2022 10%
€ 244,78 bruto
totaal:
€ 9.756,36 bruto
Toewijsbaar is ook het aan [verzoekster] toekomende bruto salaris vanaf 1 april 2022, zijnde
€ 1.087,86 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, 1 juli 2022.
5.14
Hiervoor was al aangegeven dat een transitievergoeding toewijsbaar is. [verzoekster] heeft het door haar verzochte bedrag berekend op € 2.350,00 bruto, gebaseerd op een dienstverband van 16 uur per week en zonder bijtelling. Dat bedrag wordt, gelet op het hiervoor overwogene, toewijsbaar geacht.
5.15
Wat resteert is de vordering met betrekking tot afgifte van correcte loonstroken. Die vordering inclusief de gevorderde dwangsom van € 100,00 is toewijsbaar nu [verweerder] ten onrechte is uitgegaan van een werkweek per 1 mei 2021 van 4 uur en bij [verzoekster] ten onrechte een bijtelling vanwege een auto van de zaak in rekening is gebracht. De ontvangen loonstroken zijn dan ook onjuist. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd en wel tot een bedrag van € 2.500,00.
5.16
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij overwegend in het ongelijk is gesteld.
6. De beslissing
De kantonrechter beslist op het verzoek en de zelfstandige tegenverzoek:
6.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2022;
6.2
veroordeelt [verweerder] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoekster] te betalen ter zake achterstallig loon en wettelijke verhoging het bedrag van € 9.756,36 bruto vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 april 2022 tot de dag van de gehele betaling;
6.3
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van
€ 2.350,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de gehele betaling indien dit bedrag niet voor 1 augustus 2022 voldaan is;
6.4
veroordeelt [verweerder] om binnen 8 dagen na betekening van deze beschikking correct opgemaakte loonstroken af te geven aan [verzoekster] over het jaar 2021 en januari 2022 onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat [verweerder] hieraan niet voldoet tot een maximum van € 2.500,00;
6.5
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het aan [verzoekster] toekomende salaris van
€ 1.087,86 bruto per maand vanaf 1 april 2022 tot 1 augustus 2022;
6.6
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 498,00 aan salaris gemachtigde en
€ 693,00 aan verschuldigd griffierecht;
6.7
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.8
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht dan wel gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.

Voetnoten

1.in het verzoekschrift staat 2021, de kantonrechter merkt dit aan als een kennelijk verschrijving
2.idem