ECLI:NL:RBOVE:2022:1854

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ak_21_1353
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen bouw van een opslagloods op erf van eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van een perceel in Wierden, en het college van burgemeester en wethouders van Wierden, als verweerder. De zaak betreft een verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen een door hun buurman gebouwde opslagloods/berging die gedeeltelijk op hun erf staat. Eisers hebben in 2020 verweerder verzocht om handhaving, maar dit verzoek werd afgewezen in het primaire besluit van 28 juli 2020. In het bestreden besluit van 6 juli 2021 werd het bezwaar van eisers gegrond verklaard, maar het primaire besluit bleef in stand met een aanvulling van de motivering.

De rechtbank heeft op 4 mei 2022 de zaak behandeld. Tijdens de zitting zijn eisers vertegenwoordigd door hun gemachtigde en is de derde partij, de buurman, ook verschenen met zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opslagloods niet alleen over de erfgrens is gebouwd, maar ook in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een publiekrechtelijke overtreding.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom handhaving niet zou plaatsvinden, ondanks de overtreding. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1353

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats 1] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden, verweerder

(gemachtigde: L.G. Pak).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [naam 1] te [woonplaats 2] ,

(gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van
eisers afgewezen om handhavend op te treden tegen het door hun buurman [naam 1] derde belanghebbende, op hun erf gebouwde gedeelte van een schuur.
In het besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond verklaard en beslist dat het primaire besluit niet herroepen wordt, maar onder aanvulling van de motivering is stand wordt gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde partij heeft zijn standpunt op schrift ingezonden.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bijgestaan door haar broer [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en A. ter Avest. Derde-partij is verschenen
met zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 18 januari 2013 heeft verweerder aan derde partij een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een opslagloods/berging op het perceel [adres 1] te Wierden. De bouw van de opslagloods/berging is op 14 april 2014 gereed gemeld bij verweerder.
Op 12 juni 2020 hebben eisers, woonachtig op het aangrenzende perceel aan de [adres 2] te Wierden, verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen de bouw van dit bijgebouw omdat het gedeeltelijk op hun perceel staat.
Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Dit besluit is na door eisers gemaakt bezwaar met verbetering van de motivering, in stand gelaten.

Het geschil

2. De rechtbank stelt vast dat verweerder zowel in het primaire besluit van 28 juli 2020 als in het thans bestreden besluit van 6 juli 2021 benoemt dat de erfgrens wordt overschreden waardoor er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht, maar nalaat
duidelijk in beeld te brengen wat de publiekrechtelijk overtreding is.
3.1
De rechtbank stelt vast dat de opslagloods/berging niet alleen over de erfgrens
maar ook in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd. Daarmee is sprake van een publiekrechtelijke overtreding.
3.2
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Niet in geschil is dat daarvan geen sprake is. In die richting is immers geen enkele actie ondernomen.
3.3
Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.4
Derde partij stelt dat daarvan sprake is. Partijen hadden ten tijde van de bouw van
de schuur het verloop van de erfafscheiding niet goed in beeld. De bouw is te goeder trouw gebeurd. Eerst zes jaar na de bouw en in gebruik neming van de schuur is vastgesteld dat
de erfgrens daarbij is overschreden. Derde-partij stelt zich op het standpunt dat de overschrijding gering is gelet op de omvang van de schuur en het gegeven dat de overschrijding slecht een beperkt deel van de erfgrens betreft. Eisers worden volgens
derde-partij niet fysiek gehinderd of beperkt in het gebruik of genot van hun perceel, dat voor 1150m2 de bestemming ‘Kwekerij’ en voor 2600m2 de bestemming ‘Agrarisch’ kent.
Daartegenover staat dat het ongedaan maken van de overtreding tot een onevenredig
grote schade c.q. benadeling van derde-partij zou leiden. Derde-partij stelt dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser bij handhaving.
In dat verband wijst derde-partij er nog op de eerdere verwijzing van verweerder naar het privaatrecht waar in artikel 5:54 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen dat indien een gebouw ten dele op het erf van een ander is gebouwd en de eigenaar van dat gebouw door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld dan
de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, de eigenaar van het gebouw te allen tijde kan vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen.
3.5
Verweerder stelt zich kort weergegeven op het standpunt dat het gedeeltelijk afbreken van de schuur een onevenredig grotere schade c.q. benadeling voor derde-partij oplevert dan de benadeling van eisers door niet handhavend op te treden. In dat verband wijst verweerder er op dat de overschrijding (0,65 m over een lengte van 18 meter) ten opzichte van de grootte van het perceel van eisers (3750 m2) gering is. Voorts is er op gewezen dat de zaak mogelijk privaatrechtelijk kan worden opgelost. In dat verband is door derde-partij compensatie in de vorm van grond aangeboden dan wel schadeloosstelling ter verkrijging van het recht van opstal of erfdienstbaarheid.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet in beeld heeft gebracht wat de
publiekrechtelijke overtreding is. Verweerder biedt daarmee onvoldoende grondslag
voor zijn standpunt dat publiekrechtelijk gezien sprake is van een geringe overtreding.
Bovendien noopt een publiekrechtelijke overtreding als regel tot handhaving behoudens bijzondere gevallen. Voor het aannemen van een bijzonder geval volstaat een enkele belangenafweging tussen de buren niet. Daarbij weegt verweerder het financiële belang
van de derde-partij zwaar zonder enig inzicht te bieden in dit belang. De motivering dat er sprake is van een bijzonder geval is daarmee ontoereikend.
5. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien.
6. Het beroep is gegrond. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt
de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzanding van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman als griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.