ECLI:NL:RBOVE:2022:1910

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
ak_21_1125
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vernietiging van dossier bij de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot ongeboren kind

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verzoek ingediend om vernietiging van het dossier van hun nog ongeboren kind dat berust bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvK). Dit verzoek is gedaan op 8 maart 2021, waarbij eisers specifiek de vernietiging vroegen van twee bijlagen die door Jeugdbescherming Overijssel (JBOV) waren ingediend bij de RvK. De bijlagen betroffen een Tijdlijn en een forensisch psychologisch onderzoeksrapport. Eisers stelden dat de RvK alleen het heden zou moeten onderzoeken en dat het verleden, dat betrekking heeft op [eiser 1] en haar ex-partner, niet relevant zou zijn voor het dossier van hun ongeboren kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eisers valt onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelde dat de RvK gerechtvaardigde gronden heeft om de persoonsgegevens van eisers te verwerken, gezien de taak van algemeen belang die de RvK heeft. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de bijlagen, hoewel ze informatie over het verleden bevatten, nog steeds relevant zijn voor het huidige onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van [eiser 1].

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank concludeerde dat de verwerking van de gegevens noodzakelijk is voor het vervullen van de taak van de RvK en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1125

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigden: S.M.T. Damman en J. Gouma.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om vernietiging van het dossier van hun nog ongeboren kind afgewezen. Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dat besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door mr. V. de Roo als waarnemer voor de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1.1
Op 8 maart 2021 hebben eisers verzocht om vernietiging van het bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) berustende dossier van hun toen nog ongeboren kind. Het gaat daarbij met name om de twee bijlagen bij het Verzoek tot Onderzoek (VTO) met betrekking tot eisers dat Jeugdbescherming Overijssel (JBOV) in februari 2021 heeft ingediend bij de RvdK. De twee bijlagen betreffen een Tijdlijn over de periode juni 2013 tot en met november 2020 (hierna: Tijdlijn) en een forensisch psychologisch onderzoeksrapport betreffende [eiser 1] (hierna: NIFP-rapport) van 2 oktober 2020.
1.2
De reden voor hun verzoek is dat eisers van mening zijn dat het VTO alleen over het heden mag gaan, omdat het verleden - dat betrekking heeft op [eiser 1] en haar ex-partner en de kinderen die zij samen hebben - daar in hun ogen los van staat. Bovendien zou de JBOV hun mondeling hebben toegezegd het verleden te zullen laten rusten. Eisers vinden dat de Tijdlijn en het NIFP-rapport om die reden niet in het systeem van de RvdK beschikbaar zouden moeten zijn en daarom vernietigd moeten worden.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de RvdK uit hoofde van zijn wettelijke taak onderzoek zal doen naar het nog ongeboren kind van eisers en daarbij gebruik zal maken van het VTO, inclusief de bijlagen waarvan de JBOV het van belang heeft geacht om deze mee te sturen ter onderbouwing van het VTO.
1.4
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van hun verzoek in stand gelaten. Uit het beroepschrift en wat op de zitting naar voren is gebracht blijkt dat eisers het niet met verweerders besluit eens zijn.
De beroepsgronden
2.1
In beroep hebben eisers – kort samengevat – aangevoerd dat hun persoonsgegevens moeten worden gewist en dat er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden zijn voor de verwerking van die gegevens. De betreffende gegevens zijn volgens hen sterk verouderd, achterhaald en daarmee bezwaarlijk. Het verwerken van die gegevens is naar de mening van eisers dus niet noodzakelijk.
2.2
Eisers zijn van mening dat de Tijdlijn en het NIFP-rapport niet meer dienend zijn ten aanzien van de verwerking en dat het behoud van de persoonsgegevens dan ook niet van belang is voor de taak van algemeen belang van de RvdK. Eisers vinden dat zij een nieuwe kans verdienen en dat zij niet telkens moeten worden geconfronteerd met oude gegevens van de vorige partner van [eiser 1] . Eisers stellen dat hun situatie in positieve zin is gewijzigd. Sinds 2020 hebben zij een relatie. Eisers willen een nieuwe start maken met hun gezin. Zij menen dat de visie van de RvdK wordt gekleurd door de verouderde informatie. Als er al sprake is van dwingende gerechtvaardigde gronden voor verwerking, dan wegen die volgens eisers niet zwaarder dan hun belangen. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is naar hun mening onevenredig in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel.
Overwegingen van de rechtbank
3.1
De rechtbank is van oordeel en tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van eisers valt onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
3.2
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene in een aantal gevallen het recht om aan een organisatie te vragen om zijn persoonsgegevens te verwijderen. De organisatie moet de persoonsgegevens onder andere wissen als zij niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor de organisatie ze heeft verzameld of waarvoor de organisatie ze verwerkt of als de betrokkene bezwaar maakt tegen de verwerking van zijn gegevens en er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking zijn.
3.3
Uit artikel 17, derde lid, van de AVG volgt echter dat er een aantal uitzonderingen is op het recht op gegevenswissing. Dat recht geldt bijvoorbeeld niet als een organisatie wettelijk verplicht is om die gegevens te gebruiken of een bepaalde tijd te bewaren of wanneer de verwerking ervan nodig is voor het vervullen van een taak van algemeen belang of voor het uitoefenen van het openbaar gezag.
3.4
In dit geval stelt verweerder zich op het standpunt dat de RvdK een gerechtvaardigde grond heeft om de betreffende persoonsgegevens te verwerken en dat eisers geen beroep kunnen doen op artikel 17, eerste lid, van de AVG, gelet op de taak van algemeen belang van de RvdK. Ook is verweerder van mening dat het belang van het doen van een gedegen onderzoek zwaarder weegt dan de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eisers.
3.5
De rechtbank kan deze redenering van verweerder volgen. Het mag zo zijn dat de bijlagen bij het VTO betrekking hebben op een periode in het verleden, maar dit betekent niet dat deze daarom achterhaald en verouderd zijn en niet van belang (kunnen) zijn voor het onderzoek naar de huidige situatie van eisers. Het NIFP-rapport is van oktober 2020 en is dus nog vrij recent. De Tijdlijn begint weliswaar al in 2013, maar loopt door tot november 2020 en bevat dus ook nog vrij recente informatie. Dat die stukken wellicht ook informatie bevatten over de ex-partner van [eiser 1] en haar andere kinderen, neemt niet weg dat er daarnaast ook gegevens in staan die mogelijk wel van belang zijn voor het onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden en het ouderschap van [eiser 1] . Het feit dat [eiser 1] inmiddels een nieuwe partner heeft in de persoon van [eiser 2] en dat er volgens eisers sinds het NIFP-rapport van oktober 2020 veel in positieve zin is veranderd in hun leven, wil niet zeggen dat er daarom sprake is van een volledig nieuwe situatie waarbij het verleden in geen enkel opzicht meer een rol speelt. Het onderzoek door de RvdK is nu juist nodig om vast te stellen of dat inderdaad het geval is en wat de invloed daarvan op de opvoedsituatie van het ongeboren kind zal zijn. Verweerder kan niet op de uitkomsten van dat onderzoek vooruitlopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verwerking van de gegevens die eisers graag gewist willen hebben nodig is voor het vervullen van de aan de RvK toevertrouwde taak van algemeen belang. Verweerder heeft aan het verzoek tot wissing dan ook geen gehoor hoeven geven.
3.6
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, overweegt de rechtbank nog het volgende. Het feit dat er uiteindelijk geen ondertoezichtstelling heeft plaats-gevonden, is positief voor eisers, maar dat betekent niet dat verwerking van de twee bijlagen niet nodig was voor het vervullen van de taak van de RvK.
4. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.