ECLI:NL:RBOVE:2022:2005

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
9774065 \ CV EXPL 22-1144
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwtijdoverschrijding en gefixeerde schadevergoeding bij nieuwbouwappartement door onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, een koper van een nieuwbouwappartement, gedaagde, de ontwikkelaar, aangeklaagd wegens overschrijding van de bouwtijd. De bouw van het appartement, waarvoor een koop-/aannemingsovereenkomst was gesloten, is gestart op 17 juli 2019 en had een opleverdatum van 1 juli 2020. Echter, de oplevering vond pas plaats op 21 mei 2021, wat resulteerde in een overschrijding van de bouwtijd. Eiser vorderde een gefixeerde schadevergoeding van € 13.020,00 wegens deze overschrijding, terwijl gedaagde betwistte dat de overschrijding volledig aan haar te wijten was. Gedaagde stelde dat de vertraging deels het gevolg was van onvoorziene omstandigheden, zoals de coronapandemie, die leidde tot vertragingen in de levering van materialen en aansluitingen van nutsvoorzieningen.

De kantonrechter oordeelde dat de uitbraak van het coronavirus inderdaad een onvoorziene omstandigheid was die de bouwtijd had beïnvloed. De rechter besloot dat de overschrijding van de bouwtijd voor een deel van 105 dagen te wijten was aan deze omstandigheden en dat de overeenkomst in die zin moest worden gewijzigd. De kantonrechter stelde vast dat de totale overschrijding van de bouwtijd 156,5 kalenderdagen bedroeg, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 8.490,13, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9774065 \ CV EXPL 22-1144
Vonnis van 12 juli 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M. van Bloemendaal,
tegen
de besloten vennootschap met
[Z] WONINGBOUW B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.J.M. Veuger.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 7 juni 2022,
- de akte inbreng producties van [eiser] van 10 juni 2022,
- de mondelinge behandeling van 14 juni 2022 alwaar mr. Van Bloemendaal spreekaantekeningen heeft voorgedragen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft een nieuwbouwappartement gekocht van [gedaagde] . Dit appartement is te laat door [gedaagde] opgeleverd. [eiser] heeft daarom recht op betaling van de contractueel overeengekomen schadevergoeding. Partijen zijn in discussie over de vraag wat de precieze omvang is van de overschrijding van de bouwtijd en of deze (deels) het gevolg is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst moet worden gewijzigd, of niet.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat door de uitbraak van het coronavirus sprake is van een onvoorziene omstandigheid die heeft geleid tot een langere bouwtijd. Daarom wordt de overeenkomst in zoverre gewijzigd dat de bouwtijd wordt verlengd. Het aantal overschreden dagen dat te wijten is aan de pandemie wordt evenredig tussen partijen verdeeld. De kantonrechter stelt vervolgens aan de hand van de aanvangsdatum van de bouw, het aantal vrije en onwerkbare dagen de omvang van de overschrijding van de bouwtijd vast. Op grond daarvan wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 1 november 2018 hebben partijen een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten voor een nieuwbouwappartement in [plaats] . De prijs die [eiser] daarvoor moet betalen is € 217.000,00. Op de overeenkomst zijn Algemene Voorwaarden voor de koop-/aannemingsovereenkomst voor appartementsrechten, vastgesteld door Woningborg N.V. op 1 januari 2016, van toepassing (hierna: de AV).
3.2.
Artikel 6 lid 1 van de overeenkomst luidt als volgt:
“De Ondernemer verbindt zich het privé-gedeelte binnen 250 (tweehonderd en vijftig getal in letters) werkbare werkdagen na de aanvang van de bouw van het gebouw geheel voor bewoning gereed aan de Verkrijger op te leveren in de zin van artikel 14 lid 4 van de Algemene Voorwaarden.”
3.3.
Artikel 14 lid 1 van de AV geeft de definitie van een werkdag:

Werkdagen worden als onwerkbaar beschouwd wanneer daarop door omstandigheden buiten de aansprakelijkheid van de Ondernemer gedurende ten minste vijf (5) uren door het grootste deel van de werknemers of machines niet kan worden gewerkt. Niet als werkdagen worden beschouwd de algemeen, al dan niet door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven, erkende rust en feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen.”
3.4.
Artikel 14 lid 5 onder a van de AV noemt de gevolgen van een te late oplevering:
“Bij overschrijding van het overeengekomen aantal werkbare werkdagen en ook, indien een door de Ondernemer reeds aangekondigde oplevering van het privé-gedeelte wordt opgeschort, zal de Ondernemer zonder ingebrekestelling tot aan de feitelijke dag van oplevering aan de Verkrijger een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd zijn van een kwart promille (0,25‰) van de koop-/aanneemsom per kalenderdag.”
3.5.
De bouw van het appartement van [eiser] is aangevangen op 17 juli 2021. De oplevering vond plaats op 21 mei 2021. Het aantal overeengekomen aantal werkbare werkdagen is dus overschreden.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding wegens overschrijding van de overeengekomen bouwtijd ter hoogte van
€ 13.020,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten (€ 905,20), wettelijke rente, proceskosten en nakosten. Omdat [gedaagde] inmiddels aan die verplichtingen heeft voldaan, vordert [eiser] niet langer dat zij op straffe van een dwangsom moet aangeven welk energielabel de woning heeft, het inregelrapport voor de ventilatie/luchtverversing moet verstrekken en op de stadsverwarmingsverdeler de groepen aan moet geven.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan, dat [gedaagde] de overeengekomen bouwtijd heeft overschreden, dat [gedaagde] op grond daarvan de overeengekomen schadevergoeding verschuldigd is aan [eiser] en dat [gedaagde] , ook nadat zij bij herhaling tot betaling daarvan is gesommeerd, die verplichting niet is nagekomen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij erkent dat de bouwtijd is overschreden en dat zij [eiser] daarom schadevergoeding moet betalen, maar betwist de juistheid van de berekening van [eiser] . Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de overschrijding van de bouwtijd het gevolg is geweest van onvoorziene omstandigheden dan wel overmacht als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Zij vraagt op grond daarvan een verklaring voor recht dat de bouwtijd wordt verlengd. Omdat [eiser] het voorstel van [gedaagde] tot betaling van € 7.500,00 tegen finale kwijting heeft afgewezen, vervalt de grondslag voor het vorderen van rente. Ook betwist [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten, omdat niet is aangetoond dat dit “redelijke kosten” zijn, aldus [gedaagde] .
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het met elkaar eens zijn dat de bouwtijd is overschreden en dat [gedaagde] daarom een schadevergoeding moet betalen aan [eiser] , overeenkomstig de bepalingen in de koop-/aannemingsovereenkomst. Zij discussiëren wel over de vraag of (een deel van) deze overschrijding het gevolg is van onvoorziene omstandigheden dan wel overmacht en, zo ja, of de overeenkomst op grond daarvan moet worden gewijzigd. Ook verschillen partijen van mening over de omvang van de overschrijding en, daarmee, over de hoogte van de schadevergoeding.
Onvoorziene omstandigheden/overmacht
5.2.
De eerste vraag die de kantonrechter zal beantwoorden, is of het beroep van [gedaagde] op onvoorziene omstandigheden dan wel overmacht slaagt.
5.3.
[gedaagde] stelt dat een deel van de overschrijding van de bouwtijd, namelijk
105 dagen, te wijten is aan de uitbraak van het coronavirus. Vanwege de pandemie heeft de betonleverancier 89 dagen te laat geleverd en is de aansluiting van de nutsvoorziening met zestien dagen vertraagd. [gedaagde] wil daarom dat de overeenkomst tussen partijen worden gewijzigd. Zij vraagt bij wijze van verweer, verlenging van de bouwtijd met
105 dagen.
5.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. Volgens [eiser]
kan het coronavirus alleen worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid als de overheidsmaatregelen als gevolg van corona de oorzaak vormen voor de onmogelijkheid te kunnen presteren. Omdat dat niet het geval is, kan het beroep van [gedaagde] volgens [eiser] niet slagen. Tot slot voert [eiser] aan dat [gedaagde] in haar berekening ten onrechte de weekenden heeft meegenomen.
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 6:258 BW de gevolgen van een overeenkomst gewijzigd kunnen worden wanneer sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend. Voor wijziging of ontbinding is geen plaats als op grond van de aard van de overeenkomst het intreden van de onvoorziene omstandigheid voor rekening komt van degene die zich erop beroept.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan de uitbraak van het coronavirus worden aangemerkt als een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst rekening hebben gehouden met een gezondheidscrisis van deze omvang. Vanwege deze uitbraak zijn wereldwijd overheidsmaatregelen getroffen die impact hebben gehad op de economie en de maatschappij. Partijen hebben de pandemie en de gevolgen daarvan niet in hun overeenkomst verdisconteerd en mochten over en weer ook niet van elkaar verwachten dat dit wel het geval zou zijn. Er is derhalve sprake van een onvoorziene omstandigheid.
5.7.
Vervolgens is van belang of de door [gedaagde] gestelde vertraging het gevolg is van deze onvoorziene omstandigheid. [eiser] heeft dat namelijk betwist. Hij voert aan dat de vertraging al eerder in het bouwproces was ontstaan en het gevolg is van (interne) organisatorische problemen bij [gedaagde] . Hij leidt dat af uit eerdere nieuwsbrieven van [gedaagde] De kantonrechter volgt het standpunt van [eiser] niet. Daartoe is het volgende van belang.
5.8.
[gedaagde] heeft concreet gesteld welke vertraging het gevolg is van de coronamaatregelen. [gedaagde] stelt namelijk in de eerste plaats dat ten gevolge van de coronapandemie vertraging is ontstaan in de levering van betonnen elementen. [gedaagde] onderbouwt deze stelling met een verklaring van [A] . Daarin doet [A] verslag over de vertraging in de werkvoorbereiding en de productie van betonelementen ten behoeve van het project in [woonplaats] . Uit de verklaring volgt dat [A] in december 2019 te maken kreeg met personeels- en leveringsproblemen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. [A] schrijft dat de helft van zijn personeel gedetacheerde Poolse medewerkers betreft. Vanwege de door Polen afgekondigde maatregelen, sloeg er paniek uit bij degenen die de kerstdagen in hun thuisland wilden doorbrengen. Zij zijn per direct vertrokken en niet meer teruggekomen. Eind januari 2020 zijn er vervangende krachten begonnen, maar zij moesten nog worden ingewerkt en dat kostte tijd. [A] verklaart verder dat zijn toeleveranciers vanwege het coronavirus ook in de problemen raakten. Hierdoor duurde het voor hem nog langer om aan zijn eigen verplichtingen te kunnen voldoen. Door [eiser] is niet betwist dat de betonleverancier 89 kalenderdagen te laat heeft geleverd. Hij heeft enkel aangevoerd dat de verklaring van [A] ongeloofwaardig is. De kantonrechter gaat daar niet in mee. Het enkele feit dat in Nederland en Polen de eerste maatregelen pas in maart 2020 ingingen, sluit niet uit dat de Poolse werknemers van [A] eerder uit voorzorg naar hun thuisland zijn vertrokken. Bovendien ging het bij [A] niet alleen om de vertraging die ontstond in december 2019, maar ook om de oplopende vertraging daarna. Dat [gedaagde] de vertraging van de betonleverancier in haar nieuwsbrieven van 10 januari 2020 en 28 februari 2020 niet met zoveel woorden toeschrijft aan het coronavirus, doet daar niet aan af. In de nieuwsbrieven wordt immers wel melding gemaakt van het feit dat de leverancier de gemaakte afspraken in de loop van het najaar niet kon nakomen. Ook schrijft [gedaagde] in haar eerste nieuwsbrief dat er begin december een gesprek met de leverancier is geweest en dat er nieuwe afspraken zijn gemaakt. Volgens [gedaagde] lijkt het op dat moment beter te gaan en worden afspraken nagekomen. In de tweede nieuwsbrief lijkt [gedaagde] daarop terug te komen met de mededeling dat het nog steeds niet soepel loopt. In zoverre passen de mededelingen bij de verklaring van [A] . Dat [gedaagde] al enige tijd ontevreden was over [A] , zoals uit de eerste nieuwsbrief blijkt, sluit niet uit dat [A] hinder heeft ondervonden van het coronavirus. Datzelfde geldt voor de aanname van [eiser] dat er al vertraging vóór december 2019 bestond. [gedaagde] heeft verder voldoende onderbouwd dat zij voor de bouw van het appartement van [eiser] afhankelijk was van de betonartikelen van [A] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat alternatieven niet beschikbaar waren, vanwege de vereiste voorbereiding en een gebrek aan andere leveranciers. In dit licht acht de kantonrechter de betwisting van [eiser] onvoldoende gemotiveerd.
5.9.
In de tweede plaats heeft [gedaagde] gesteld dat zij de nutsvoorzieningen tijdig heeft aangevraagd, maar dat de netbeheerder de aansluitingen niet binnen de wettelijke termijn heeft gerealiseerd. Dit vanwege het personeelstekort dat door het coronavirus is ontstaan. Deze stelling is door [eiser] niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee komen vast te staan dat deze vertraging door het coronavirus is ontstaan.
5.10.
Op grond van het voorgaande, stelt de kantonrechter vast dat de overschrijding voor een deel van 105 dagen is te wijten aan het coronavirus. Dat is een aanzienlijke tijd in verhouding tot de oorspronkelijk overeengekomen bouwtijd van 250 werkdagen. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat [eiser] niet kon verwachten dat de overeenkomst uitgevoerd zou worden zoals dat oorspronkelijk was overeengekomen. Het evenwicht in de overeenkomst is fundamenteel verstoord. De vraag is hoe deze weer in balans kan worden gebracht. Gelet op de omvang van de pandemie, die tot ongekende overheidsmaatregelen heeft geleid, en de daaruit voortvloeiende financiële en bedrijfseconomische consequenties, kan de pandemie naar het oordeel van de kantonrechter niet als ondernemersrisico worden gekwalificeerd. Omdat geen van beide partijen een verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van de onvoorziene omstandigheid, vindt de kantonrechter het redelijk om de vertraging die daarvan het gevolg is evenredig tussen partijen te verdelen. De kantonrechter zal de overeenkomst in zoverre wijzigen dat de bouwtijd met de helft van de vertraging wordt verlengd. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] de vertraging in kalenderdagen heeft uitgedrukt. Zij zal daarom uitgaan van (de helft van 105, zijnde:) 52,5 kalenderdagen. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de kantonrechter de halve dag voor nu buiten beschouwing laten. Deze zal in de conclusie, bij het berekenen van de boete, weer worden meegenomen.
De omvang van de overschrijding
5.11.
De kantonrechter constateert dat partijen het niet eens zijn over de omvang van de overschrijding van de bouwtijd. Volgens [eiser] is de bouwtijd met 240 dagen overschreden, terwijl [gedaagde] uitkomt op 182 dagen, waarop zij de 105 dagen wegens overmacht/onvoorziene omstandigheden nog in mindering brengt. Het verschil tussen deze uitkomsten komt doordat partijen verschillend denken over het aantal vrije en onwerkbare dagen. De kantonrechter zal deze geschilpunten apart bespreken. Zij zal daarna in de conclusie een bepalen met hoeveel dagen de bouwtijd is overschreden en hoeveel schadevergoeding [gedaagde] aan [eiser] moet betalen.
Aanvangsmoment periode van 250 werkbare dagen
5.12.
Tussen partijen staat vast dat 17 juli 2019 het aanvangsmoment van de bouwperiode is. Door 250 werkbare werkdagen bij die datum op te tellen, kan de oorspronkelijke opleverdatum worden bepaald. [gedaagde] heeft berekend dat dit 1 juli 2020 is. Daarbij zijn de vrije dagen en onwerkbare dagen nog niet meegeteld. [eiser] heeft die datum niet weersproken. Daarom zal de kantonrechter daarbij aansluiten. Vanwege de verlenging van de bouwtijd met 52 kalenderdagen, verschuift deze opleverdatum naar 24 augustus 2020.
De vrije dagen
5.13.
[eiser] stelt dat als een vrije- of vakantiedag enkel te gelden heeft, de dagen die op grond van de wet of cao verplicht vrij zijn. [eiser] meent daarom dat alleen rekening mag worden gehouden met drie weken bouwvak en de traditionele feestdagen. Dit levert een verschil van 34 dagen op met de berekening van [gedaagde] . Daarnaast betwijfelt [eiser] of het overzicht van vrije dagen dat [gedaagde] heeft overgelegd, juist is, omdat slechts sprake is van een Word-document dat achteraf kan zijn opgemaakt.
5.14.
[gedaagde] betwist de stelling van [eiser] . Volgens haar tellen ook dagen die collectief binnen haar bedrijf als vrije dag waren aangemerkt, mee als vrije dag. Volgens [gedaagde] moet aansluiting worden gezocht bij de UAV 2012, waarin een werkdag wordt omschreven als: “
een kalenderdag, tenzij deze valt op een algemeen of ter plaatse van het werk erkende, of door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven rust- of feestdag, vakantiedag of andere niet individuele vrije dag.”Zij betoogt op grond van de door haar ingebrachte overzichten dat haar personeel in 2019 en 2020 in totaal zestig vakantiedagen en (andere) vrije dagen heeft genoten. Hiervan neemt [gedaagde] 56 dagen mee in haar berekening, zijnde de dagen die volgens haar in de bouwtijd vallen.
5.15.
De kantonrechter overweegt het volgende. Op grond van artikel 14 lid 1 van de AV worden: ‘algemeen, al dan niet door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven, erkende rust en feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen’ niet als werkdag beschouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter vallen hier derhalve niet alleen de wettelijke feestdagen en bij cao bepaalde vrije dagen onder, maar ook ‘algemene’ en ‘andere vrije dagen’. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd dat de door [gedaagde] aangewezen dagen, waarop alle medewerkers vrij hebben gehad, geen ‘andere vrije dagen’ zijn, als hier bedoeld. Daarbij is van belang dat het kennelijke doel van deze bepaling is dat als (vrijwel) alle medewerkers van een onderneming vrij zijn, er die dag redelijkerwijs niet gewerkt kan worden op de bouw. De kantonrechter ziet verder geen aanleiding om het standpunt van [eiser] dat het overzicht van [gedaagde] niet zou kloppen, te volgen. De enkele omstandigheid dat het overzicht is opgemaakt als Word-document is daarvoor onvoldoende.
5.16.
De kantonrechter neemt de overzichten van vrije dagen van [gedaagde] daarom als uitgangspunt. In de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 augustus 2020 zijn de volgende dagen de feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen geweest:
2019(vanaf 17 juli 2019)
2020(t/m 24 augustus 2020)
Feestdagen
25 december (Eerste Kerstdag)
26 december (Tweede Kerstdag)
1 januari (Nieuwjaarsdag)
13 april (Tweede Paasdag)
27 april (Koningsdag)
5 mei (Bevrijdingsdag)
21 mei (Hemelvaartsdag)
1 juni (Tweede Pinksterdag)
Vakantiedagen en andere vrije dagen
Bouwvak juli/augustus
22 | 23 | 24 | 25 | 26 (week 1)
29 | 30 | 31 | 1 | 2 (week 2)
5 | 6 | 7 | 8 | 9 (week 3)
12 | 13 | 14 | 15 | 16 (week 4)
Kerstvakantie
20, 23, 24, 27, 30 en 31 december
Kerstvakantie
2 en 3 januari
ATV dag
22 mei (de dag na Hemelvaartsdag)
Bouwvak juli/augustus
20 | 21 | 22 | 23 | 24 (week 1)
27 | 28 | 29 | 30 | 31 (week 2)
3 | 4 | 5 | 6 | 7 (week 3)
10 | 11 | 12 | 13 | 14 (week 4)
Totaal
28 dagen
29 dagen
5.17.
Uit bovenstaande overzicht volgt dat het totaal aantal feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen in de verlengde bouwtijd 57 dagen bedraagt.
De onwerkbare werkdagen
5.18.
Naast de vrije dagen, worden de onwerkbare werkdagen niet meegeteld met de overschrijding van de bouwtijd.
5.19.
[eiser] verwijst voor het berekenen van het aantal onwerkbare werkdagen naar een overzicht van de website Bouwkosten.nl, dat hij heeft ingebracht. [eiser] voert aan dat alleen de onwerkbare werkdagen worden meegenomen die vallen in de periode van 17 juli 2019 (aanvang bouwtijd) tot en met 23 september 2020 (einde bouwtijd).
5.20.
[gedaagde] betwist het standpunt van [eiser] . Zij voert aan dat in de periode van
17 juli 2019 (aanvang bouwtijd) tot en met 8 maart 2021 (appartement wind- en waterdicht) sprake is geweest van 46 onwerkbare werkdagen. Zij heeft ter onderbouwing daarvan een overzicht overgelegd van de website bouw.ibs.infoplaza.nl. Volgens [gedaagde] gaat het om de daadwerkelijk gewerkte werkdagen en mogen ook de onwerkbare werkdagen die zich voordeden na de overeengekomen bouwtijd worden meegerekend.
5.21.
De kantonrechter stelt vast dat de overzichten van [eiser] en [gedaagde] van elkaar afwijken. Zij is van oordeel dat [gedaagde] met het inbrengen van een ander overzicht voldoende gemotiveerd heeft betwist dat het door [eiser] overgelegde overzicht klopt. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen dat zijn overzicht juist is. [eiser] heeft slechts geconstateerd dat de door partijen overgelegde weerrapporten tegenstrijdig zijn, maar heeft de vermeende tegenstrijdigheden niet toegelicht. Ook heeft hij nagelaten concreet aan te geven welke dagen waarop volgens [gedaagde] niet kon worden gewerkt, volgens hem wél werkbaar waren. Om die reden zal de kantonrechter uitgaan van het overzicht van [gedaagde] .
5.22.
De kantonrechter overweegt verder dat de oorzaak van het verschil tussen de berekeningen van partijen grotendeels is gelegen in de vraag of onwerkbare werkdagen na het verstrijken van de (verlengde) bouwtijd (op 24 augustus 2020) in aanmerking mogen worden genomen. Door [gedaagde] wordt die vraag bevestigend beantwoord, maar die opvatting deelt de kantonrechter niet. Op grond van artikel 14 lid 5 van de AV is de schadevergoeding bij overschrijding van het overeengekomen aantal werkbare werkdagen namelijk verschuldigd per kalenderdag. Het gaat daarbij niet meer om de vraag of die kalenderdagen werkbare dagen waren, of niet.
5.23.
Op grond van het overzicht van [gedaagde] , komt de kantonrechter in de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 augustus 2020 op het volgende aantal onwerkbare werkdagen. Voor zover vrije dagen samenvallen met onwerkbare dagen, zijn deze buiten beschouwing gelaten.
2019(vanaf 17 juli 2019)
2020(t/m 24 augustus 2020)
Onwerkbare dagen
September
16
Oktober
4 en 21
November
1 en 28
December
6 en 12
Januari
9, 14 en 28
Februari
4, 10, 11, 13, 17 en 24
Maart
2, 10, 12 en 13
April
21 en 28
Juni
14
Juli
8, 9 en 14
Totaal
7 dagen
19 dagen
5.24.
Uit bovenstaande tabel volgt dat het totaal aantal onwerkbare werkdagen 26 dagen bedraagt.
Conclusie
5.25.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het aantal vrije dagen (57) en onwerkbare werkdagen (26) bij de verlengde opleverdatum (24 augustus 2020) moet worden opgeteld. De uitkomst daarvan is de datum waarop [gedaagde] het appartement uiterlijk had moeten opleveren, te weten: 16 december 2020. Vast staat dat het daadwerkelijke oplevermoment plaatsvond op 21 mei 2021.
5.26.
De vraag is hoeveel schadevergoeding [gedaagde] aan [eiser] voor deze overschrijding verschuldigd is. Daarvoor is het bepaalde in artikel 14 lid 5 van de AV van belang. Hierin staat dat de ondernemer tot aan de feitelijke dag van oplevering aan de verkrijger een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is van een kwart promille (0,25‰) van de koop/aanneemsom per kalenderdag. Aangezien er in de bepaling expliciet wordt gesproken over kalenderdagen, gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat de boete per werkdag is verschuldigd.
5.27.
De kantonrechter stelt vast dat de bouwtijd met 156,5 kalenderdagen is overschreden (te weten van 16 december 2020 tot en met 21 mei 2021). De schadevergoeding per dag bedraagt € 54,25 (0,25‰ van € 217.000,00). Dit leidt tot een bedrag van (156,5 maal € 54,25) € 8.490,13.
Tot slot
5.28.
[eiser] vordert wettelijke rente over de schadevergoeding. [gedaagde] heeft als verweer hiertegen aangevoerd dat zij aan [eiser] heeft aangeboden om een bedrag van € 7.500,00 te betalen, zodat zij niet in verzuim is. De kantonrechter overweegt dat het uiteindelijk toegekende bedrag hoger is dan het aanbod van [gedaagde] , zodat [gedaagde] wel in verzuim was met betaling daarvan. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen.
5.29.
Verder maakt [eiser] aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Zij verwijst daartoe naar de brief van de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] van 26 augustus 2021. Dit zijn naar het oordeel van de kantonrechter redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.30.
De kantonrechter overweegt daarnaast dat hoewel het uiteindelijk toegekende bedrag hoger is dan het door [gedaagde] voorgestelde schikkingsbedrag, het ook (aanzienlijk) lager is dan de door [eiser] gevorderde hoofdsom. De kantonrechter is van oordeel dat beide partijen daarom gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld en zal de proceskosten om die reden compenseren in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 8.490,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 september 2021 tot de dag van algehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 905,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, ter vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 maart 2021 tot de dag van algehele betaling;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022. (ED)