ECLI:NL:RBOVE:2022:2012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
9552786 \ CV EXPL 21-4849
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bonus en overwerkvergoeding door werknemer tegen werkgever

In deze zaak vordert een werknemer, [eiser], primair betaling van een bonus van 1 miljoen euro die zijn werkgever, EWC Diagnostics Trade B.V., hem zou hebben toegezegd. Subsidiair maakt de werknemer aanspraak op betaling van overuren. De werknemer stelt dat er in een gesprek op 20 november 2020 een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door de bestuurders van EWC, [A] en [B], over de bonus. EWC betwist echter dat er een afdwingbare toezegging is gedaan en stelt dat de bonus afhankelijk was van voorwaarden die niet zijn vervuld. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet mocht aannemen dat er een concrete toezegging was gedaan, gezien de context van de gesprekken en de onenigheid over de bonus voor andere medewerkers. De vordering tot betaling van de bonus wordt afgewezen. Daarnaast vordert de werknemer een bedrag aan overuren, maar ook deze vordering wordt afgewezen omdat niet is aangetoond dat het overwerk door de werkgever is opgedragen of dat er instemming was. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9552786 \ CV EXPL 21-4849
Vonnis van 12 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J. de Coninck,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EWC DIAGNOSTICS TRADE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Steenwijk,
gedaagde partij, hierna te noemen EWC,
gemachtigde: mr. H.J. Funke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de aanvullende producties 6 en 7 van EWC;
- de mondelinge behandeling van 10 mei 2022 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [eiser] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze zaak vordert een werknemer primair betaling van een bonus van 1 miljoen euro die zijn werkgever hem zou hebben toegezegd. Subsidiair maakt de werknemer aanspraak op betaling van een fors aantal overuren.

3.De feiten

3.1.
EWC is een groothandel in laboratoriumbenodigdheden. Haar middellijke bestuurders zijn mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ) en de heer
[B] (hierna te noemen: [B] ).
3.2.
In artikel 9 van de statuten van EWC staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Artikel 9.4 – Bestuurstaak, taakverdeling, tegenstrijdig belang
1. Het bestuur is belast met het besturen van de vennootschap.
(…)
Artikel 9.6 – Vertegenwoordiging
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap.
2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt ook toe aan iedere bestuurder met de titel algemeen directeur.
(…)
3.3.
Vóór de oprichting van EWC in 2016 of 2017 hebben [A] , [B] en [eiser] onderzocht of zij samen EWC zouden oprichten. [eiser] heeft er toen echter voor gekozen in dienst te treden bij een ander bedrijf.
3.4.
In 2018 hebben [eiser] , [A] en [B] verschillende gesprekken gevoerd over de toetreding van [eiser] als aandeelhouder van EWC. Om eenvoudiger een (hypothecaire) lening te kunnen afsluiten voor de aankoop van een stuk grond, heeft [eiser] vervolgens echter besloten dat hij in eerste instantie als werknemer bij EWC in dienst zou treden.
3.5.
[eiser] is op 1 april 2019 in dienst getreden bij EWC, in de functie van sales manager tegen een bruto maandsalaris van € 4.750,00, exclusief 8% vakantietoeslag. Zijn arbeidsovereenkomst is niet op schrift gesteld.
3.6.
Na de indiensttreding van [eiser] werkten er vier personen voor EWC, namelijk [A] , [B] , [eiser] en mevrouw [C] , de echtgenote van [B] (hierna te noemen: [C] ).
3.7.
Op 21 januari 2020 hebben [eiser] en [B] wederom een gesprek gevoerd over de toetreding van [eiser] als aandeelhouder van EWC en op 23 april 2020 hebben zij gesproken over de oprichting van een nieuwe productie B.V., waarvan [eiser] mogelijk aandeelhouder zou kunnen worden.
3.8.
Op aandringen van [eiser] heeft op 2 juli 2020 een intakegesprek plaatsgehad met Take 5, een bedrijf dat gespecialiseerd is in bedrijfsovernames en bedrijven begeleidt bij hun groeiambitie. Take 5 heeft vervolgens een offerte uitgebracht aan EWC, waarop EWC niet heeft gereageerd.
3.9.
Als gevolg van de coronacrisis is de omzet van EWC fors gestegen van 1,7 miljoen euro in 2019 naar ruim 30 miljoen in 2020.
3.10.
Op 20 november 2020 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [A] , [B] en [eiser] . In dat gesprek werd duidelijk dat [A] en [B] inmiddels het plan hadden opgevat om twee nieuwe B.V.’s op te richten, waarvoor onder meer [eiser] verantwoordelijk zou worden.
3.11.
Tijdens laatstgenoemd gesprek heeft [eiser] zijn vader via WhatsApp een berichtje gestuurd waarin vermeld staat “Bonus 1.000.000” en een berichtje met de tekst “Als lijkt mij geen goed idee”.
3.12.
Op 30 november 2020 heeft [eiser] [B] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
Kan jij mij vandaag een korte bevestiging sturen in verband met de mondeling toegezegde bonus van 1 miljoen euro, ik moet namelijk morgen eind van de middag bij de bank zijn om over een hypotheek te praten voor de aanschaf van bouwgrond voor ons nieuwe huis.
(…)
3.13.
Een half uur later heeft [B] [eiser] de volgende reactie gestuurd, met een cc aan [A] :
[eiser] , zonder bevestiging [A] [
zijnde [A] , kr] van onderstaande heb je geen akkoord als reply op deze mail.
[A] graag onderstaande bevestigen.
Er is door [A] en mij het volgende voorgesteld:
- Een bonus van 1 miljoen euro bruto voor [eiser] en 1 miljoen euro bruto voor [C] . Dit
jaar uit te keren.
Voorwaarden zoals gesteld door [A] en [B] :
1. Onze geconsolideerde winst na belastingen voor de holding 2020 komt rond de 10 miljoen
euro uit (exclusief deze bonusuitkeringen), indien dit lager is dan wordt de bonus met 100.000
euro gekort per 1 miljoen euro lagere winst.
2. We hebben een akkoord en getekende contracten voor hoe jij aandelen krijgt en verder werkt
met ons voor de 2 besproken BV’s en hoeveel jij mee-investeert, contracten tussen EWC en
jouw BV zijn hiervoor getekend. Je zult dan verder gaan als aandeelhouder en niet meer in
dienst zijn bij EWC Diagnostics Trade. Streefdatum: 18 oktober (zoals besproken) voor
volledige akkoord tussen ons.
3. Alle “Corona” gerelateerde winsten zijn door ons met een klein “core” team van 4 personen
( [eiser] , [C] , [A] en ik) gerealiseerd met de nodige tijdelijke krachten om ons heen,
we hebben allen hier (en nog steeds) extreem veel uren ingestopt. We hebben dit met elkaar
gedaan, complementair als we zijn als team, waarbij het gezamenlijke resultaat afhankelijk
was van de zwakste schakel. Wat we gedaan hebben is uniek, de winsten die we maken ook
uniek, waarbij we natuurlijk ook het nodige geluk gehad hebben. Waar er normaal gesproken
bonussen zouden worden uitgekeerd die niet in de schaduw staan van de huidige
voorgestelde bedragen, zal dit volgens [A] en mij in dit geval wel uitgekeerd moeten
worden gezien de unieke situatie (extreme winsten, extreem klein team). Dit betekent dat
[C] en jij gelijk gesteld worden in alle bonussen die Corona gerelateerd zijn, nu en in
de toekomst. [A] en ik, zullen als 50-50 aandeelhouders onderling ook gelijk profiteren.
Doordat je bij punt 2 gaat werken als aandeelhouder, zullen daar jouw toekomstige “niet
Corona” profits uit komen. Dit is dan niet als bonus maar als aandeelhouder.
4. De uitkeringen bij punt 1 moeten aftrekbaar zijn voor ons in 2020
(…)
3.14.
[A] heeft niet op laatstgenoemde e-mail gereageerd.
3.15.
Op 4 december 2020 vond wederom een gesprek plaats tussen (onder meer) [A] , [B] en [eiser] . [eiser] heeft [A] en [B] per e-mail van 7 december 2020 een samenvatting gestuurd van dat gesprek, waarin – voor zover van belang – het volgende vermeld staat:
3. Winstdeling 2020 Covid-19 winst.
Met de betrekking tot de winstdeling over 2020 zijn de volgende zaken afgesproken. (…) Voor de overige vaste medewerkers wordt een bonus uitgekeerd van 1.000.000 euro. Met deze bonus worden in een keer alle uit het verleden openstaande zaken verrekend. (…)
3.16.
[B] heeft naar aanleiding van deze e-mail dezelfde dag als volgt gereageerd:
Onderstaande is gedeeltelijk correct weergegeven, onder andere de bonussen zijn nog niet akkoord door ons beide. [A] en ik gaan begin deze week samen zitten en komen met voorstellen over onderstaande.
3.17.
Ook [A] heeft dezelfde dag gereageerd op de e-mail van [eiser] van 7 december 2020 en wel als volgt:
Het onderdeel bonus is niet goed weergegeven.
Zoals afgelopen vrijdag gemeld ben
ik niet akkoordvoor de voorgestelde bonusregeling tav [C] .
Zoals ook door mij gemeld vind ik dat [B] en ik ook geen bonus uitkering moeten krijgen. [B] en ik kunnen uitgekeerd krijgen in dividend, wat veel logischer is.
Ik kom deze week met een voorstel wat mij redelijk en billijk lijkt.
3.18.
In een e-mail van 8 december 2020 schrijft [B] naar aanleiding van de e-mail van [eiser] van 7 december 2020 onder meer:
- Voor de overige vaste medewerkers wordt een bonus uitgekeerd van 1.000.000 euro. Met deze bonus worden in een keer alle uit het verleden openstaande zaken verrekend.
-> Dit was een voorstel van [eiser] , wat een compromis was tussen [A] en [B] zijn voorstel. [B] : “kan ik mee leven”; [A] : “niet akkoord”. Daarmee was mijn conclusie dat we nog niet akkoord zijn met dit voorstel, (…).
3.19.
Op 26 februari 2021 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met EWC opgezegd per 1 april 2021.
3.20.
Na de uitdiensttreding van [eiser] heeft EWC hem voor zijn inzet in 2020 een bonus betaald van € 10.000,00 bruto.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – EWC bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot:
primair
betaling van een bedrag van € 990.000,00 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder gelijktijdige verschaffing – op straffe van verbeurte van een dwangsom – van een deugdelijke bruto/nettospecificatie en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede betaling van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
subsidiair
betaling van een bedrag van € 15.241,891 bruto aan overuren, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder gelijktijdige verschaffing – op straffe van verbeurte van een dwangsom – van een deugdelijke bruto/nettospecificatie en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede betaling van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
primair en subsidiair
betaling van een bedrag van € 6.725,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en van de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
EWC voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert in deze zaak primair betaling van een bonus van 1 miljoen euro, verminderd met het bedrag van € 10.000,00 dat EWC reeds aan bonus over het jaar 2020 aan hem heeft uitbetaald. [eiser] legt aan die vordering primair ten grondslag dat EWC in het gesprek van 20 november 2020 aan hem een onvoorwaardelijke en rechtens afdwingbare toezegging heeft gedaan tot betaling van een bonus van 1 miljoen euro en dat EWC die toezegging dient na te komen. Volgens [eiser] is de betreffende toezegging door de beide bestuurders van EWC gedaan, althans in het bijzijn van de beide bestuurders, en gebeurde dit vanwege de door hem in 2020 verrichte uitzonderlijke prestaties en de enorme omzetstijging die EWC in dat jaar heeft gerealiseerd. De ontvangst van de bonus stond los van de intentie om aandeelhouder van EWC te worden en aan die ontvangst zijn ook geen andere voorwaarden gesteld, aldus [eiser] . Voor het geval geoordeeld wordt dat wel sprake is geweest van een voorwaardelijke toezegging, namelijk dat de ontvangst van de bonus gekoppeld is aan de in de e-mail van [B] van 30 november 2020 genoemde voorwaarden, betoogt [eiser] dat de betreffende voorwaarden zijn vervuld.
Subsidiair legt [eiser] aan de betreffende vordering ten grondslag dat EWC zeer hoge verwachtingen heeft gewekt, waarop zij op grond van goed werkgeverschap niet meer kan terugkomen, althans dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een werknemer een bonus van deze omvang voor te houden en die vervolgens niet uit te keren. Volgens [eiser] gaf EWC in het gesprek van 20 november 2020 en nadien namelijk ten minste blijk van het ernstige voornemen tot het uitbetalen van de bonus en is het in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel om die bonus vervolgens niet uit te betalen.
5.2.
EWC betwist dat zij in het gesprek van 20 november 2020 een rechtens afdwingbare toezegging heeft gedaan dat [eiser] een bonus van 1 miljoen euro zou ontvangen, alsmede dat zij hoge verwachtingen heeft gewekt die zouden moeten worden nagekomen. Volgens EWC hebben [A] en [B] in het gesprek van 20 november 2020 alleen verkend of er een bonus zou moeten worden toegekend en is [eiser] vanwege de bij EWC geldende transparantie en zijn aanstaande toetreding als aandeelhouder bij deze gedachtenspinsels betrokken. [A] en [B] konden het, zo stelt EWC, in het betreffende gesprek ook niet eens worden over de voorwaarden waaronder de bonus zou moeten worden uitgekeerd, aangezien [B] wilde dat [C] dezelfde bonus zou ontvangen als [eiser] en er eerst overeenstemming zou zijn over de participatie van [eiser] in EWC. Wat betreft het voorstel in de e-mail van 30 november 2020 stelt EWC zich op het standpunt dat daaruit glashelder bleek dat [eiser] daaraan pas rechten kon ontlenen als [A] met dat voorstel instemde en dat het tot die instemming niet is gekomen.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het gesprek van 20 november 2020 over het toekennen van een bonus van 1 miljoen euro aan [eiser] is gesproken, zodat hiervan kan worden uitgegaan. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser] uit dat gesprek niet de conclusie mocht trekken dat aan hem ter zake van die bonus een concrete en rechtens afdwingbare toezegging is gedaan. In dit kader wordt vooropgesteld dat het van meet af aan de bedoeling van partijen was dat [eiser] zou gaan participeren in EWC, maar dat hij om privéredenen ervoor heeft gekozen eerst tijdelijk bij EWC in dienst te treden. Partijen hebben vóór het gesprek van 20 november 2020 verschillende keren gesproken over de wijze waarop de participatie van [eiser] in EWC vorm zou moeten krijgen. Zij konden hierover echter niet tot concrete afspraken komen, ook niet na de inschakeling van Take 5. Vast staat dat in het gesprek van 20 november 2020 tussen [A] , [B] en [eiser] ook de door partijen gewenste participatie van [eiser] aan de orde is gekomen en dat [A] en [B] wat dit betreft (wederom) met een nieuw idee zijn gekomen. Gelet op deze voorgeschiedenis mocht [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet één onderdeel van het gesprek van 20 november 2020, namelijk de kwestie over de bonus, loskoppelen van de rest van het gesprek en ervan uitgaan dat over dat onderdeel wel direct tussen partijen overeenstemming was bereikt. Dit geldt temeer nu [eiser] ter zitting heeft verklaard dat partijen op 20 november 2020 uit elkaar zijn gegaan met het streven om hun nieuwe plannen vóór 18 december 2020 uitgewerkt te hebben.
5.4.
Bij het voorgaande komt nog dat [eiser] ter zitting heeft beaamd dat in het gesprek van 20 november 2020 tussen [A] en [B] onenigheid was over de bonus voor de anderen en niet heeft weersproken dat [B] al in dat gesprek duidelijk heeft gemaakt dat als [eiser] een bonus van 1 miljoen zou ontvangen, [C] dit bedrag ook zou moeten krijgen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat die voorwaarde inderdaad al op 20 november 2020 is gesteld, hetgeen ook aansluit bij het mailverkeer tussen [eiser] , [B] en [A] eind november/begin december 2020. [eiser] had dan ook moeten beseffen dat het toekennen van een bonus aan hem nog geen uitgemaakte zaak was. Dit geldt temeer nu EWC onweersproken heeft gesteld dat [B] enkele dagen na het gesprek van 20 november 2020 reeds telefonisch aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij en [A] het nog niet eens waren over de bonus en het nog wachten was op de instemming van [A] . [eiser] mocht er ook niet van uitgaan dat de discussie over de bonus voor [C] geheel los stond van de vraag of hij een bonus zou ontvangen, zeker niet nu hij zelf stelt dat het toekennen van de bonus niets van doen had met zijn toekomstige participatie in EWC. Overigens lijkt het appberichtje van 20 november 2020 van [eiser] aan zijn vader waarin vermeld staat “Als lijkt mij geen goed idee” eveneens te wijzen in de richting van een voorwaardelijke toezegging.
5.5.
[eiser] kan evenmin rechten ontlenen aan de e-mail van [B] van 30 november 2020. Boven die e-mail staat immers duidelijk vermeld dat [eiser] zonder bevestiging van [A] geen akkoord heeft en vaststaat dat [A] die bevestiging nooit heeft gegeven. [A] heeft immers niet op de e-mail van 30 november 2020 gereageerd en heeft juist naar aanleiding van de e-mail van [eiser] van 7 december 2020 duidelijk gemaakt niet akkoord te zijn met het daarin vermelde onderdeel over de bonus. De vraag of voldaan is aan de in de e-mail van 30 november 2020 vermelde voorwaarden doet dan ook niet ter zake. [eiser] betoogt nog dat de instemming van [A] niet vereist was aangezien [B] als enig bestuurder van Evosolutions B.V., zijnde de algemeen directeur van EWC, bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen, maar de kantonrechter gaat aan dit standpunt voorbij. EWC wijst er namelijk terecht op dat [A] en [B] op grond van de statuten gezamenlijk besluiten dienen te nemen en dat [B] intern aansprakelijk zou zijn jegens EWC indien hij dit uitgangspunt zou negeren.
5.6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 5.3 en 5.4 is overwogen, faalt ook het betoog van [eiser] dat EWC zeer hoge verwachtingen heeft gewekt waarop zij op grond van goed werkgeverschap of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid niet meer zou mogen terugkomen. Van het wekken van zeer hoge verwachtingen is geen sprake geweest. Het enkele praten over hoge bonussen levert in de gegeven omstandigheden ook geen slecht werkgeverschap op, nu het de bedoeling was dat [eiser] zou participeren in EWC en sprake was van zeer hoge winsten. De conclusie is dan ook dat de primaire vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
5.7.
[eiser] vordert subsidiair betaling van een bedrag van € 15.241,81 bruto aan overuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat hij in 2020 heel hard en veel heeft gewerkt en minstens 515,10 overuren heeft gemaakt. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiser] als productie 9 een aantal overzichten overgelegd die gebaseerd zijn op de rittenregistratie van zijn auto. Volgens [eiser] zijn de overuren in opdracht van EWC, althans met haar uitdrukkelijke wetenschap en instemming gemaakt, zodat deze betaald moeten worden tegen een uurloon van € 29,59 bruto, inclusief vakantietoeslag.
5.8.
EWC beaamt op zichzelf dat [eiser] in 2020 hard heeft gewerkt, maar betwist dat zij opdracht heeft gegeven tot overwerk, althans dat zij met het maken van overuren heeft ingestemd. Volgens EWC verrichtte [eiser] zijn werkzaamheden solitair en was hij vaak op pad, zodat er weinig zicht bestond op de uren die hij daadwerkelijk werkte. [eiser] was bovendien dusdanig vrij in zijn werk dat hij zelf zijn tijd indeelde en bijvoorbeeld ook onder de reguliere werktijden tijd kon doorbrengen met zijn kinderen, aldus EWC. Voor zover toch wordt aangenomen dat er overuren voor vergoeding in aanmerking komen, betwist EWC bij gebrek aan wetenschap het in productie 9 van [eiser] opgenomen aantal overuren.
5.9.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de vergoeding van overuren. Op grond van vaste jurisprudentie is in een dergelijk geval slechts plaats voor een overwerkvergoeding, indien ten minste komt vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen of dat uit de specifieke omstandigheden van het geval blijkt dat hij daarmee heeft ingestemd (HR 6 maart 1998, NJ 1998/527).
5.10.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat van deze situatie sprake is slechts aangevoerd dat het vele werk niet gedaan had kunnen worden als hij niet veel had overgewerkt en dat EWC heel goed wist dat hij zeer veel werkte en dit vele werken in stand
heeft gelaten. De kantonrechter acht deze stellingen mede gelet op het door EWC gevoerde verweer echter onvoldoende concreet om aan te nemen dat EWC [eiser] inderdaad impliciet heeft opgedragen over te werken, althans met het verrichten van overwerk heeft ingestemd. Zij passeert daarom dit betoog van [eiser] . Dit leidt ertoe dat ook de subsidiaire vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
5.11.
Nu [eiser] geheel in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van EWC begroot op een bedrag van € 2.988,00 aan salaris gemachtigde (2 salarispunten x tarief € 1.494,00).

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van EWC begroot op € 2.988,00;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.
(SL(O)