ECLI:NL:RBOVE:2022:2064

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/08/265745 / HA ZA 21-202
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake aansprakelijkheid voor ontwerpfouten en benoeming deskundige in bouwgeschil

In deze zaak heeft eiser [A] verzet aangetekend tegen een eerder vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin werd geoordeeld dat gedaagde [B] niet tekort was geschoten in haar verplichtingen met betrekking tot de bouw van een aanbouw aan de woning van [A]. [A] stelt dat er gebreken zijn aan het dak van de aanbouw, die volgens hem het gevolg zijn van ontwerpfouten door [B] of onvoldoende toezicht tijdens de uitvoering. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 2 maart 2022 geoordeeld dat [B] in verzet kan worden ontvangen, maar dat er geen bewijs is dat [B] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de oorzaak van de gebreken te onderzoeken en de kosten van herstel vast te stellen. De deskundige, ir. G.W.N. Jol, is benoemd en zal de vragen van de rechtbank beantwoorden, waaronder de oorzaak van luchtlekken en schimmelvorming. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van [A] afgewezen, omdat de lekkage niet relevant is voor de beoordeling van de ontwerpfouten. De rechtbank heeft ook bepaald dat [A] het voorschot voor de kosten van de deskundige moet betalen en dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/265745 / HA ZA 21-202
Vonnis in verzet van 13 juli 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
hierna te noemen [A] ,
advocaten mrs. M.L. Beeren-Kuijpers en N.F.W. Sturris te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCHITECTENBUREAU [B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
hierna te noemen [B] ,
advocaten mrs. J. Schutrups en T.B. van Dreumel te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022;
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van 28 maart 2022 van de zijde van [A] ;
  • de antwoordakte van 30 maart 2022 van de zijde van [B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Wat vooraf ging

2.1.
[B] heeft in opdracht van [A] een ontwerp vervaardigd voor de verbouwing en uitbreiding van de woning van [A] (hierna: de woning). [A] stelt dat het dak van de nieuwe aanbouw niet deugt en dat de oorzaak hiervan is gelegen in ontwerpfouten die zijn toe te rekenen aan [B] dan wel het onvoldoende toezicht houden door [B] tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Het gaat volgens [A] om de volgende gebreken:
het gebrek aan ventilatie in de overstekken;
luchtlekken in de aansluiting tussen het dak van de woning en het overstek;
luchtlekken bij de ventilatieroosters;
e opbouw van het dak is niet geïsoleerd.
2.2.
[A] wil dat [B] hem een vervangende schadevergoeding betaalt, omdat nakoming niet meer mogelijk is. Daarnaast vordert [A] betaling van de gemaakte advieskosten.
2.3.
Bij vonnis van 2 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat [B] in haar verzet kan worden ontvangen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat [B] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van het (gestelde) ondeugdelijk toezicht houden op het bouwproces. Uitleg van de afspraken tussen partijen rechtvaardigt niet de conclusie dat de werkzaamheden in het kader van het bouwmanagement ook de uitoefening van toezichthoudende en controlerende taken betreffende de kwaliteit van de uit te voeren en uitgevoerde werkzaamheden door derden omvat. Dit betekent dat [B] niet aansprakelijk is voor gebreken in het dak van de aanbouw van de woning van [A] die hun oorzaak vinden in uitvoeringsfouten. Ten aanzien van de gebreken hierboven benoemd onder a en b heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet hun oorzaak vinden in een ontwerpfout van [B] . Voor de gebreken onder c en d, waarvan niet duidelijk is wat de oorzaak van de gebreken is, is de rechtbank voornemens om een deskundige te benoemen. De rechtbank acht het ook nodig dat de deskundige zich uitlaat over de wijze van herstel en de daarmee gepaard gaande kosten, nu dit ook onderwerp van geschil is tussen partijen. De rechtbank heeft daarbij de volgende vragen voorgesteld:
Kunt u vaststellen wat de oorzaak/ oorzaken is/zijn van de luchtlekken bij de ventilatieroosters in het dak van de aanbouw van [A] ? Kunt u bij de beantwoording van de vraag betrekken of en zo ja in welke mate procentueel gezien het gebrek is veroorzaakt door een ontwerpfout? Wilt u bij de beantwoording van de vraag de bevindingen van Nieman en EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
Kan nachtelijke uitstraling een oorzaak zijn van de schimmelvorming tegen de onderzijde van het dak van het overstek? In welke mate procentueel gezien wordt de nachtelijke uitstraling veroorzaakt door een ontwerpfout? Wilt u bij de beantwoording van de vraag de bevindingen van Nieman en EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
In welke mate hebben procentueel gezien de luchtlekken bij de ventilatieroosters bedoeld onder vraag 1 en de nachtelijke uitstraling bedoeld onder vraag 2 bijgedragen aan de schimmelvorming?
Op welke wijze kunnen de luchtlekken bij de ventilatieroosters in het dak van de aanbouw van [A] worden hersteld en welke kosten gaan hiermee gepaard?
Op welke wijze kan de schimmelvorming tegen de onderzijde van het dak van het overstek worden hersteld en welke kosten gaan hiermee gepaard?
Wilt u bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 het hersteladvies van Nieman, de offerte van OCB van 15 april 2020, de facturen van OCB en de reactie hierop van EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

3.De standpunten van partijen

Standpunt [A]

3.1.
stelt dat na het tussenvonnis zich een ernstige lekkage heeft voorgedaan bij het door [B] ontworpen deel van de woning van [A] . [A] heeft direct opdracht gegeven aan expertisebureau Nieman om de schadeoorzaak te onderzoeken. [A] verwacht dat de schade groot is. Indien Nieman zou vaststellen dat de schade (mede) wordt veroorzaakt door ontwerpfouten van [B] , dan zal [A] haar eis vermeerderen en in dat geval lijkt [A] het efficiënt de te benoemen deskundige te verzoeken zich over dit voorval uit te laten. [A] vraagt daarom om aanhouding van de zaak, om de mogelijkheid te krijgen het aanvullende rapport van Nieman te overleggen, haar eis te vermeerderen en enkele vragen te formuleren die meegenomen kunnen worden in het deskundigenonderzoek. [B] zou daarna de gelegenheid moeten krijgen om te reageren op het aanvullende rapport van Nieman en de door [A] voorgestelde vragen, waarna vonnis kan worden gewezen waarbij de deskundige wordt benoemd.
3.2.
Ten aanzien van de persoon van de deskundige stelt [A] dat er geen bezwaar is tegen de benoeming van een deskundige met expertise op het gebied van architectuur en dakconstructies, maar stelt dat de deskundige ook expertise zal moeten hebben op het gebied van bouwfysica.
3.3.
Ten aanzien van de te stellen vragen stelt [A] voor om de tweede vraag aan te vullen met het volgende (samengevat):
Wilt u bij de beantwoording van de vraag de bevindingen van Nieman en EMN betrekken en de principedetails van OCB Bouw met opmerkingen zoals door [B] ontvangen tijdens de aanbesteding (productie 12 bij dagvaarding) en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
Standpunt [B]
3.4.
verzet zich tegen het aanhoudingsverzoek. De lekkage is niet relevant voor het door de deskundige te verrichten onderzoek. Voor de vraag of er sprake is van een ontwerpfout door [B] dient het door [B] vervaardigde ontwerp te worden beoordeeld. Dat ontwerp wordt niet anders of veranderd door de lekkage. Ook het gegeven dat [A]
misschienzijn eis wil uitbreiden is geen grond voor aanhouding. Indien [A] zijn eis wil vermeerderen, dan heeft hij daarvoor bij akte de mogelijkheid. Verder is [B] op geen enkele manier betrokken bij het nieuwste rapport dat Nieman in opdracht van [A] heeft opgesteld, dan wel zal opstellen. Het voorstel dat [B] bij akte daarop nog mag reageren is mosterd na de maaltijd. [B] heeft verder belang bij een spoedige afdoening van de procedure, zodat ook daarom geen grond voor aanhouding bestaat.
3.5.
Ten aanzien van de persoon van de deskundige stelt [B] dat er geen bezwaar is tegen de benoeming van een deskundige met expertise op het gebied van architectuur en dakconstructies. Volgens [B] kan met een deskundige worden volstaan. Expertise op het gebied van bouwfysica is volgens [B] niet nodig. [B] kan geen concrete kandidaat noemen. [B] kan zich vinden in de vragen van de rechtbank en verzet zich tegen de voorgestelde aanvullende vraag van [A] . De opmerkingen van OCB op het ontwerp van [B] zijn namelijk niet relevant.

4.De beoordeling

Het aanhoudingsverzoek

4.1.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van [A] af. [A] heeft immers enkel gesteld
mogelijkmet een eisvermeerdering te willen komen afhankelijk van een onderzoeksrapport dat ten tijde van het aanhoudingsverzoek nog niet was afgerond. De rechtbank leidt uit het aanhoudingsverzoek af dat in geval van eisvermeerdering, de feitelijke grondslag van de vordering zou worden uitgebreid. Immers, bij dagvaarding heeft [A] zijn schadeposten concreet afgebakend en daarbij tevens gesteld dat de oorzaak van die schade reeds is hersteld (randnr. 33 en 34 van de dagvaarding). De huidige omvang van het geding beperkt zich daarmee – kort gezegd – dan ook tot schade bestaande uit onder meer de kosten van herstel van de gebreken als genoemd onder 2.1. Als gevolg van het tussenvonnis van 2 maart 2022 is het geschil verder afgebakend en heeft deze thans betrekking op de vraag of er sprake is van ontwerpfouten in het ontwerp van [B] die tot de schadeposten onder c en d, als geciteerd in 2.1, hebben geleid. De gestelde lekkages vallen daarmee buiten de omvang van dit geding, zodat een eventueel eindvonnis ook niet op die schadeposten betrekking heeft. Het ligt aldus in de rede dat, nu voor deze schade kennelijk een andere feitelijke grondslag geldt, [B] voor die schade zo nodig ook in een aparte procedure kan worden betrokken.
4.2.
Tegen die achtergrond bezien acht de rechtbank het, gelet op het voorgaande, in strijd met de eisen van een goede procesorde om de procedure aan te houden, zodat [A] zich op een eisuitbreiding kan beraden. Dit klemt temeer nu die aanhouding tot aanzienlijke vertragingen in het geding zou kunnen leiden. Daarbij wijst de rechtbank er ook op dat het op de weg van de eisende partij ( [A] ) ligt om reeds bij dagvaarding de omvang van het geschil af te bakenen (artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv)), onder meer door de feitelijke grondslag van die vordering te omschrijven, zodat de huidig voorgestelde aanhouding in verband met een eventuele uitbreiding van de feitelijke grondslag in dit stadium van het geding, waarbij reeds een inhoudelijk tussenvonnis is gewezen op basis van de huidige feitelijke grondslag van het geding, ook om die reden in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde.
Ten aanzien van de deskundige en de vraagstelling
4.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door [A] voorgestelde vraag over te nemen. [A] heeft niet onderbouwd wat de toegevoegde waarde is van die vraag. Voor zover de deskundige de principedetails van OCB Bouw met opmerkingen zoals [B] die heeft ontvangen relevant acht, kan de deskundige dit in de beantwoording van (onder meer) vraag 6 verwerken.
4.4.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om bij de benoeming van een deskundige rekening te houden met zijn expertise op het gebied van bouwfysica. [A] heeft immers niet onderbouwd wat daarvan de toegevoegde waarde is. Aldus zal de rechtbank voor zowel de vragen als de expertise van de deskundige aansluiten bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 2 maart 2022 heeft overwogen.
4.5.
De rechtbank heeft, nu partijen zelf geen deskundige hebben voorgesteld, ir. G.W.N. Jol als mogelijke deskundige benaderd. Hij heeft verklaard deskundig te zijn en
bereid te zijn om het deskundigenonderzoek uit te voeren en stelt vrij te staan ten opzichte van partijen. Om die reden zal tot benoeming van de heer Jol als deskundige worden overgegaan.
4.6.
De deskundige heeft op 10 juni 2022 een e-mail met bijlage met een begroting van zijn kosten toegezonden aan de rechtbank, welke begroting aan dit vonnis zal worden gehecht. De rechtbank is voornemens het voorschot te bepalen op het in deze begroting opgenomen bedrag van € 10.067,20 (inclusief BTW). Daarbij overweegt de rechtbank – ten overvloede – dat de door de deskundige in de kostenbegroting genoemde regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau, zoals omschreven in de RVOI 2001, niet van toepassing is nu de deskundige door de rechtbank wordt benoemd. De regels voor het uit te voeren deskundigenonderzoek volgen uit de wet en de Leidraad deskundigen in civiele zaken [1] .
4.7.
Omdat partijen nog niet in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op de hoogte van dit voorschot, zal de rechtbank partijen de mogelijkheid bieden hiertegen gemotiveerd bezwaar te maken op de wijze zoals hierna onder de beslissing is opgenomen.
4.8.
De rechtbank zal verder, conform het uitgangspunt van de wet, bepalen dat het voorschot door [A] als de oorspronkelijk eisende partij zal dienen te worden voldaan.
4.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Als aan een van deze verplichtingen niet wordt voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.10.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundige doet toekomen, moet hij/zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
4.11.
De rechtbank zal de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Kunt u vaststellen wat de oorzaak/ oorzaken is/zijn van de luchtlekken bij de ventilatieroosters in het dak van de aanbouw van [A] ? Kunt u bij de beantwoording van de vraag betrekken of en zo ja in welke mate procentueel gezien het gebrek is veroorzaakt door een ontwerpfout? Wilt u bij de beantwoording van de vraag de bevindingen van Nieman en EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
Kan nachtelijke uitstraling een oorzaak zijn van de schimmelvorming tegen de onderzijde van het dak van het overstek? In welke mate procentueel gezien wordt de nachtelijke uitstraling veroorzaakt door een ontwerpfout? Wilt u bij de beantwoording van de vraag de bevindingen van Nieman en EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
In welke mate hebben procentueel gezien de luchtlekken bij de ventilatieroosters bedoeld onder vraag 1 en de nachtelijke uitstraling bedoeld onder vraag 2 bijgedragen aan de schimmelvorming?
Op welke wijze kunnen de luchtlekken bij de ventilatieroosters in het dak van de aanbouw van [A] worden hersteld en welke kosten gaan hiermee gepaard?
Op welke wijze kan de schimmelvorming tegen de onderzijde van het dak van het overstek worden hersteld en welke kosten gaan hiermee gepaard?
Wilt u bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 het hersteladvies van Nieman, de offerte van OCB van 15 april 2020, de facturen van OCB en de reactie hierop van EMN betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.2.
benoemt tot deskundige:
ir. G.W.N. Jol MSc
[adres]
[telefoonnummer]
[e-mailadres]
het voorschot
5.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vooralsnog vast op een bedrag van € 10.067,20 (inclusief BTW);
5.4.
bepaalt dat partijen, desgewenst, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk bij de rechtbank bezwaar kunnen maken tegen de hoogte van dit voorschot;
5.5.
indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op voormeld bedrag;
5.6.
indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal daarover worden geoordeeld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing;
5.7.
bepaalt dat [A] het voorschot binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) dient over te maken en bepaalt dat deze nota en betaalinstructies niet eerder worden toegezonden dan nadat de termijn als bedoeld in 5.4 ongebruikt is verstreken, dan wel, indien wel bezwaar is gemaakt, het voorschotbedrag bij afzonderlijke beslissing als bedoeld in 5.6 is vastgesteld;
5.8.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
5.9.
bepaalt dat de griffie het procesdossier, nadat betaling van het voorschot heeft plaatsgevonden, in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen;
5.10.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
5.11.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige partijen bij een onderzoek (van het object) ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek (van het object) ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- indien partijen bij het onderzoek (van het object) ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd;
5.12.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken als deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
5.13.
draagt de deskundige op om uiterlijk vijf maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend deskundigenbericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
5.14.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
5.15.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
5.16.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
5.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.