ECLI:NL:RBOVE:2022:2157

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
08-953265-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugstransporten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juli 2022 een ontnemingsbeslissing genomen tegen de veroordeelde, die in het verleden betrokken was bij drugstransporten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten ter hoogte van € 32.615,32, dat hij moet terugbetalen aan de Staat. De vordering van de officier van justitie, die de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, werd behandeld tijdens een openbare zitting op 17 juni 2022. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft de vordering betwist en gepleit voor vrijspraak van de feiten waarop de vordering is gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde uit zijn bewezen verklaarde strafbare feiten voordeel heeft genoten, en heeft de hoogte van dit voordeel berekend op basis van zowel concrete als abstracte methoden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de opbrengsten van drugstransporten en andere onverklaarbare inkomsten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, alsmede de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-953265-17
Datum vonnis: 15 juli 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] (Bondsrepubliek Duitsland).

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 32.615,32.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 17 juni 2022. De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de hoofdzaak. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A.A. Reah heeft zijn vordering gehandhaafd.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak voor de feiten waarop de vordering is gebaseerd. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het te ontnemen bedrag dient te worden gematigd. De raadsman gaat daarbij uit van 18 transporten met een gemiddelde vergoeding van € 650,-- per transport, zodat slechts tot een voordeel van € 11.700,-- gekomen kan worden.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 15 juli 2022 veroordeeld – voor zover van belang – voor de strafbare feiten:
feit 1 en feit 2
de eendaadse samenloop van
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
De rechtbank neemt dit vonnis als grondslag voor de ontnemingsvordering. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat in deze procedure als vaststaand wordt aangenomen dat bovenstaande feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, Sr.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals die in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ zijn beschreven en ontleent aan de inhoud daarvan de begroting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank merkt op dat de vordering tot wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen uit de bewezen verklaarde strafbare feiten (zie onder ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (concrete methode)’) gepleegd in de periode van 1 februari 2018 tot en met 7 mei 2018 en op voordeel dat de veroordeelde uit andere strafbare feiten dan de strafbare feiten die zijn bewezen verklaard heeft verkregen (zie onder ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (abstracte methode)’) in de periode daaraan voorafgaand.
3.2.1
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (concrete methode)
De rechtbank overweegt dat in het ‘rapport wederrechtelijk verkregen voordeel’ wordt uitgegaan van 25 drugstransporten in de periode van 1 februari 2018 tot en met 7 mei 2018, hetgeen overeenkomt met de bewezenverklaring in de hoofdzaak. De rechtbank gaat derhalve uit van deze hoeveelheid transporten.
Opbrengst
Op basis van verklaringen van een koerier van de veroordeelde en van de veroordeelde zelf over de hoogte van de ontvangen vergoedingen is uitgegaan van € 800,-- aan opbrengst per transport. [1] Bij 25 transporten tegen een vergoeding van € 800,-- bedraagt de totale opbrengst € 20.000,--.
Kosten [2]
De gemaakte kosten zijn volgens voornoemd rapport:
Huurkosten auto € 785,38
Brandstofkosten € 1.051,30
In totaal dus: € 1.834,68
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen uit de bewezen verklaarde strafbare feiten (€ 20.000,00 minus € 1.834,68 =) € 18.165,32.
3.2.2
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (abstracte methode)
Op basis van artikel 36e, derde lid, Sr kan ook voordeel aan de veroordeelde worden ontnomen verkregen door andere strafbare feiten dan waarvoor hij is veroordeeld als aannemelijk is dat hij daaruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en er een veroordeling heeft plaatsgevonden voor een feit dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Dit voordeel kan berekend worden aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. Daarbij wordt berekend hoeveel contant geld de veroordeelde heeft gehad en welk deel daarvan kan worden verklaard uit contant geld dat de veroordeelde al had of dat hij legaal heeft verkregen. Het contante geld dat daardoor niet kan worden verklaard, wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. Het is aan de veroordeelde om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening incorrect is. Een enkele ontkenning is onvoldoende.
De rechtbank stelt vast dat de hierboven onder 3.1 weergegeven veroordeling betrekking heeft op misdrijven die worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank merkt daarbij op dat feit 1 altijd met deze straf wordt bedreigd en dat feit 2 in deze zaak aan de voorwaarde voldoet, omdat het gaat om een grote hoeveelheid van (telkens) meer dan 500 gram softdrugs.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ook aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan die zijn bewezen verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank dat in 2015 en 2017 TCI-meldingen zijn gedaan waarin naar voren is gebracht dat de veroordeelde zich bezighield met drugstransporten. Daarnaast is er een bedrag van
€ 25.050,-- aan contant geld aangetroffen in de kast van de veroordeelde en heeft zijn inmiddels overleden vrouw verklaard wel eens briefjes van € 500,-- te hebben gestort. Zij wist niet waar het geld vandaan kwam. [3] Tot slot heeft de veroordeelde – gelet op de hieronder weergegeven berekening – in de periode van 1 januari 2016 tot en met
30 november 2017 opbrengsten ontvangen uit onverklaarbare bronnen.
De rechtbank merkt op dat het niet nodig is dat precies is vast te stellen met welke strafbare feiten de veroordeelde dit voordeel heeft behaald en of hij die strafbare feiten zelf heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt voorts dat de veroordeelde de abstracte berekening niet gemotiveerd heeft betwist en ten aanzien van zijn inkomsten zonder enige onderbouwing heeft gesteld dat hij andere inkomsten zou hebben gehad. De veroordeelde heeft dan ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de – aan de hand van de eenvoudige kasopstelling gemaakte – berekening van het voordeel onjuist is.
Eenvoudige kasopstelling
De rechtbank overweegt dat uit de bankafschriften van de bankrekening van de veroordeelde blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 november 2017 in totaal voor een bedrag van € 19.000,00 aan contante bankstortingen heeft plaatsgevonden. [4] Blijkens de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen beschikte de veroordeelde in 2016 en 2017 echter slechts over een (giraal) nettoloon van € 1.946,00:
[afbeelding]
Daar komt bij dat uit de verstrekte gegevens van Belastingdienst Oost blijkt dat in 2016 en 2017 ook geen sprake is geweest van andere inkomsten. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank beslaat het uit onverklaarbare bron ontvangen geld aldus een bedrag van € 17.054,00. Gelet op hetgeen de politie in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ heeft gerelateerd [6] , zal de rechtbank echter uitgaan van een bedrag van € 14.450,00 aan ontvangsten uit onverklaarbare bron.
3.2.3
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [7]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt in totaal dus:
(Concrete) voordeelsberekening (1 februari 2018 t/m 4 mei 2018) € 18.165,32
(Abstracte) voordeelsberekening (1 januari 2016 t/m 30 november 2017)
€ 14.450,00 +
Totaal € 32.615,32
3.2.4
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 32.615,32.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 32.615,32.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.
Mr. M. Scheeper is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van onderzoek BYRON (ONRAA17121)