ECLI:NL:RBOVE:2022:2198

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1219 en ak_21_1406
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor telecommast

In deze zaak hebben eisers, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een telecommast. De rechtbank Overijssel heeft op 27 juli 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in redelijkheid is verleend en dat de bezwaren van eisers ongegrond zijn. Eisers hebben gezondheidsrisico's en alternatieve locaties aangedragen, maar de rechtbank concludeert dat verweerder geen reden had om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2022 behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag voor de telecommast heeft ingediend en dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank heeft ook de communicatie met omwonenden beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet in strijd is met de wet. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 21/1219 en 21/1406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers]

, uit [plaats 1] , eisers in de procedure met zaaknummer ZWO 21/1219 ( [naam 1] e.a.), en
[eiser], uit [plaats 1] , eiser in de procedure met zaaknummer ZWO 21/1406
( [naam 2] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder

(gemachtigde: R.J. Kuiper).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[bedrijf]uit [plaats 2] (de vergunninghouder).

Procesverloop

In een besluit van 24 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een telecommast.
In besluiten van 22 juli 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren
van [naam 1] e.a. en [naam 2] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2022 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] en zijn echtgenote, [naam 5] , [naam 2] , de gemachtigde van verweerder
met P.L Drenth, beleidsmedewerker ruimtelijke ordening, en [naam 6] , namens de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting en conclusie
1. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning voor de telecommast in
stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die [naam 1] e.a. en
[naam 2] hebben aangevoerd: de beroepsgronden. De rechtbank zal [naam 1] e.a.
en [naam 2] hierna samen aanduiden als eisers.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen en dat deze daarom in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in
de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
2. Op 6 november 2020 heeft de vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een vrijstaande VDL telecommast van 40 meter hoog met toebehoren en een hekwerk. De mast zal dienen voor het plaatsen van antenne-installaties. In eerste instantie heeft de vergunninghouder in de aanvraag als beoogde locatie van de mast het perceel, kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 1] , genoemd. Per brief van 10 maart 2021 heeft de vergunninghouder de aanvraag voor wat betreft de locatie gewijzigd in het perceel, kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 2] (het perceel). De aanvraag is zo gepubliceerd.
Het perceel is een bosperceel dat ligt aan de [straatnaam 1] , aan de rand van [woonwijk]
in [plaats 1] . Eisers wonen allemaal op een afstand van ongeveer 20 tot 250 meter van de beoogde locatie van de telecommast.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” (het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming “bos”. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 3 meter. Het plaatsen van een telecommast met een hoogte van 40 meter is dus in strijd met het bestemmingsplan.
In het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning heeft betrekking op de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” en “handelen in strijd met het bestemmingsplan”. Om ondanks de strijd met het bestemmings-plan medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan, heeft verweerder gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in combinatie met artikel 18, aanhef en onder e, van de planregels van het bestemmingsplan. In de bestreden besluiten heeft verweerder de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Onafhankelijkheid voorzitter bezwaaradviescommissie
3.1
[naam 2] vraagt zich af of de plv. voorzitter van de bezwaaradviescommissie [de voorzitter] wel onafhankelijk en onpartijdig is. Hij voert aan dat [de voorzitter] als advocaat werkt bij een kantoor dat werkzaamheden uitvoert voor de vergunninghouder.
3.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat (de schijn bestaat dat) [de voorzitter] niet onafhankelijk of onpartijdig is. Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepsgrond een reactie aan [de voorzitter] gevraagd. Daarin geeft [de voorzitter] aan dat zijn kantoor geen werkzaamheden verricht voor de vergunninghouder. Ook schrijft hij dat hij tegen
één van de omwonenden heeft gezegd, dat hij hem/haar in deze procedure niet kan vertegenwoordigen vanwege zijn lidmaatschap van de bezwaaradviescommissie. [de voorzitter] sluit niet uit dat hij toen ook heeft gezegd dat dit op grond van de gedragsregels voor advocaten ook geldt voor zijn kantoorgenoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om
te twijfelen aan de reactie van [de voorzitter] , mede omdat [naam 2] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Inspraak en communicatie
4.1
[naam 2] stelt zich met de andere eisers op het standpunt dat de communicatie voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning niet goed is verlopen. Hij stelt daartoe onder meer dat verweerder wisselende verklaringen heeft afgelegd over de vraag wie de adressen heeft aangeleverd van de omwonenden die moesten worden uitgenodigd voor de informatiebijeenkomst. Ook voert hij aan dat slechts een beperkt aantal omwonenden is uitgenodigd voor die bijeenkomst en dat dit bovendien vooral mensen waren die in de buurt wonen van de hoogspanningsmast waarin de antenne-installaties
nu hangen in plaats van mensen die in de buurt wonen van de beoogde locatie van de telecommast. Verder vindt hij dat de overdracht van deze zaak binnen de gemeente na
de pensionering van de behandelend ambtenaar niet goed is gegaan. Daardoor hebben de omwonenden ruim een half jaar niets van verweerder gehoord, terwijl het overleg tussen verweerder en de vergunninghouder in de tussentijd wel doorging. [naam 2] vindt
dat hij en de andere omwonenden daardoor zijn benadeeld, met name voor wat betreft de zoektocht naar alternatieve locaties.
4.2
Verweerder verwijst voor wat betreft de gevoerde communicatie naar het communicatieplan dat deel uitmaakt van het primaire besluit. Verweerder is van mening
dat de vergunninghouder en de gemeente er veel aan hebben gedaan om de omwonenden
te betrekken bij het plaatsen van de mast. Verweerder erkent dat de communicatie beter
had gekund. Hij wijst erop dat het primaire besluit is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure en dat daarbij is voldaan aan de wettelijke vereisten.
Volgens verweerder was burgerparticipatie geen vereiste.
4.3
De rechtbank ziet in de manier waarop verweerder en de vergunninghouder voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning hebben gecommuniceerd
met de omwonenden geen aanleiding om te oordelen dat deze vergunning niet in stand
kan blijven.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het “Communicatieplan antennebeleid Gemeente Hellendoorn” dat als bijlage is gevoegd bij
de beleidsnota “Antennebeleid 2011” van de gemeente Hellendoorn (het Antennebeleid).
De rechtbank is het met [naam 2] en de andere eisers eens dat de communicatie
vóór het verlenen van de omgevingsvergunning beter had gekund. De selectie van de omwonenden die zijn uitgenodigd voor de informatiebijeenkomst, lijkt vrij willekeurig
te zijn geweest. Ook was het naar het oordeel van de rechtbank beter geweest voor het draagvlak en de kwaliteit van de besluitvorming als verweerder en vergunninghouder met
de omwonenden om tafel waren gaan zitten om te spreken over de keuze voor deze locatie voor de telecommast en over alternatieve locaties. Dat dit niet (of onvoldoende) is gebeurd,
kan echter niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Nu het initiatief voor de aanvraag is uitgegaan van de vergunninghouder, bestond er voor verweerder geen verplichting om een inspraakbijeenkomst te organiseren of om de locatie
in overleg met de omwonenden te bepalen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet. [1]
Gezondheidsrisico’s
5.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geen omgevingsvergunning
had mogen verlenen voor het plaatsen van een telecommast op deze locatie, omdat de antennes die in de telecommast geplaatst zullen worden elektromagnetische straling afgeven met negatieve effecten op de gezondheid en het welzijn van de omwonenden. Volgens eisers is tijdens de hoorzitting duidelijk geworden dat in de toekomst 5G antennes in de mast geplaatst zullen worden. Deze veroorzaken laagfrequente, niet ioniserende straling. Daardoor worden elektrische velden en stromen in het lichaam opgewekt en dit leidt tot opwarming van het lichaam. Volgens eisers komen uit wetenschappelijk onderzoek aanwijzingen naar voren dat kinderen die wonen in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen (met dezelfde laagfrequente, niet ioniserende straling) mogelijk meer kans hebben om leukemie te krijgen. Op grond daarvan heeft het Intenational Agency for Research on Cancer deze ELF-velden aangemerkt als mogelijk kankerverwekkend. Eisers zijn van mening dat de omstandigheid dat de vergunning is verleend voor het bouwen van de mast en niet voor het plaatsen van antennes, niet wegneemt dat de gemeente indirect verantwoordelijk is voor de gezondheidsrisico’s die worden veroorzaakt door het later (vergunningsvrij) plaatsen van de antennes in de mast. Eisers hebben verwezen naar de
Wet publieke gezondheid, artikel 12, tweede lid, onder c, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, de Universele Verklaring Rechten van de Mens en het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2019 in de zaak Urgenda.
5.2
Verweerder heeft in de gestelde gezondheidsrisico's geen aanleiding gezien de omgevingsvergunning voor een mast op de beoogde locatie te weigeren. Hij heeft verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing. Daarin is onder verwijzing naar het Antennebeleid aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor de gezondheid bij het Rijk ligt en dat het
Rijk in dit kader de standpunten van de Gezondheidsraad volgt. Ook verweerder volgt in
dit kader de Gezondheidsraad. Verder wijst verweerder erop dat de antennes die in de mast worden geplaatst, moeten voldoen aan de daarvoor gestelde blootstellingslimieten en dat
dit wordt gecontroleerd door het Agentschap Telecom. Daarom ziet verweerder geen reden om de vergunning om gezondheidsredenen te weigeren. Daarbij neemt verweerder mede in aanmerking dat de vergunning enkel ziet op het plaatsen van de mast en dat het aanbrengen van de antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie vergunningvrij is.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eisers gestelde gezondheidsrisico’s geen reden heeft hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het plaatsen van de telecommast. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
5.3.1
De aangevraagde omgevingsvergunning ziet alleen op het bouwen van de telecommast en niet op het plaatsen van antenne-installaties in die mast. Omdat een mast van 40 meter niet past in het bestemmingsplan, heeft verweerder gebruik gemaakt van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Bij het toepassen van die bevoegdheid heeft verweerder beleidsruimte. Als verweerder van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Daarom moet verweerder een belangenafweging maken. In het kader van die belangenafweging moet verweerder ook rekening houden met de eventuele gezondheidsrisico’s die gepaard kunnen gaan met het plaatsen van antenne-installaties in de mast. Verweerder heeft dat ook gedaan door te verwijzen naar het standpunt van de Gezondheidsraad. De rechtbank toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
5.3.2
In het advies van 2 september 2020 van de vaste Commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad (de commissie) staat dat er nu nog geen onderzoeken bestaan naar de invloed op de gezondheid van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische velden met de frequenties die voor 5G zijn gereserveerd. De commissie heeft daarom geïnventariseerd of er een samenhang bekend is tussen enerzijds blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden en anderzijds het optreden van ziekten en aandoeningen. Voor geen van de ziekten en aandoeningen die de commissie heeft onderzocht, zoals het optreden van kanker en verminderde mannelijke vruchtbaarheid, acht de commissie de samenhang tussen blootstelling en de ziekte of aandoening aangetoond of waarschijnlijk. De commissie ziet geen reden om het gebruik van lagere frequentiebanden voor 5G (tot 3,5 GHz) te stoppen of te beperken. [2]
Daarnaast geldt dat voor de effecten van radiofrequente elektromagnetische velden blootstellingslimieten zijn opgesteld. Zoals verweerder heeft aangegeven, worden deze limieten in Nederland gehandhaafd door het Agentschap Telecom. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat niet binnen deze blootstellingslimieten kan worden gebleven, als de telecommast wordt gebruikt om daarin antenne-installaties te hangen, ook niet als deze zijn bestemd voor 5G.
Eisers hebben geen publicaties, rapporten of andere stukken naar voren gebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de commissie.
Ook hebben zij niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de blootstellingslimieten onvoldoende bescherming bieden tegen de elektromagnetische velden. [3] Eisers hebben hun standpunt dat de meeste gemeenten een afstand van ten minste 400 meter tussen een telecommast en (woon)bebouwing in acht nemen, niet onderbouwd, laat staan dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat die afstand noodzakelijk is om gezondheidsrisico’s
te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het standpunt van
de Gezondheidsraad aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor de telecommast in verband met de door eisers gestelde gezondheidsrisico’s had moeten weigeren. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Alternatieve locaties en Antennebeleid
6.1
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de telecommast niet op een andere locatie kan worden gebouwd.
Zij hebben als alternatieve mogelijkheden gewezen op een locatie in het bosje aan de [straatnaam 2] , een locatie achter de uitkijkberg bij de [straatnaam 2] en een locatie
bij het sportterrein van [sportclub] . [naam 2] voert aan dat de laatstgenoemde locatie op grond van het Antennebeleid de voorkeur heeft boven de beoogde locatie. Daarom is het bestreden besluit volgens [naam 2] in strijd met dit beleid.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eisers aangedragen alternatieve locaties geen aanleiding heeft hoeven zien om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Zij zal dit hierna toelichten.
6.2.1
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het bestuursorgaan moet beslissen
op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Als een bouwplan waarvoor een afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking dwingen, als op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van een van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [4]
6.2.2
Volgens het door verweerder gehanteerde Antennebeleid vindt de plaatsing van antenne-installaties bij voorkeur plaats op/in (ingedeeld op volgorde van meest wenselijk naar minst wenselijk): 1) bedrijventerreinen; 2) sportterreinen of andere knooppunten van menselijke activiteiten; 3) bebouwde kom en 4) buitengebied.
6.2.3
Onder meer uit het principeverzoek en het onderzoeksverslag van november 2019 blijkt dat de vergunninghouder en verweerder onderzoek hebben gedaan naar eventuele alternatieve locaties voor het plaatsen van een telecommast en/of antennes. De uitkomst
van deze onderzoeken is dat het plaatsen van antennes op bestaande hoge gebouwen of infrastructurele werken binnen het zoekgebied niet mogelijk is. In het zoekgebied staat geen bebouwing die voldoende hoog is om radiotechnisch voldoende dekking te krijgen.
Het plaatsen van nieuwe antennes in de nabijgelegen hoogspanningsmast is ook niet mogelijk, omdat Tennet daarmee niet akkoord gaat. Het plaatsen van een mast bij de spoorlijn of de N35 is ook geen optie, omdat deze locaties te ver uit het zoekgebied
liggen voor een goede radiotechnische dekking. Verder is aangegeven dat plaatsing
in waardevolle landschappen als het Natura 2000-gebied het Wierdense Veld en de omliggende NNN-gronden niet wenselijk is, omdat de openheid en natuurwaarden van
deze gebieden daardoor zouden worden aangetast. Ook is gesteld dat plaatsing in de verderop gelegen open landschappen afbreuk doet aan de dekking en de capaciteit van
het netwerk. Uiteindelijk is gekozen voor een plek aan de rand van [woonwijk] ,
mede omdat de meeste gebruikers van de mast zich in die wijk bevinden.
Verweerder heeft toegelicht dat antennemasten nabij woonwijken onoverkomelijk zijn
om voldoende dekking te kunnen (blijven) realiseren. De meest optimale plek om de dekking in [woonwijk] te verbeteren zou in het midden van de wijk zijn.
Het antennebeleid gaat echter uit van het vermijden van woongebieden. Om zo min mogelijk woningen te confronteren met de antennemast en om toch voldoende dekking te kunnen blijven realiseren is gekozen voor de locatie aan de [straatnaam 1] aan de rand van het woongebied. Door de antennemast in het bosperceel te plaatsen wordt deze afgeschermd door opgaand groen en wordt deze vanuit de woonwijk gezien zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Van alternatieve locaties waar een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt,
is volgens verweerder niet gebleken.
6.2.4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat met de genoemde alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder en de vergunninghouder hebben toegelicht
dat de door eisers aangedragen locaties qua dekking minder geschikt zijn dan de locatie in het bosperceel aan de [straatnaam 1] . De locaties in het bosje aan de [straatnaam 2] en achter de uitkijkberg bij de [straatnaam 2] liggen niet aan de rand van [woonwijk] maar een stuk van die wijk af. Daarbij komt dat deze locaties liggen in het buitengebied, op de overgang naar het Natura 2000-gebied Wierdense Veld. Daarom zijn die locaties op grond
van het Antennebeleid minder gewenst dan de gekozen locatie, welke binnen (of tegen) de bebouwde kom ligt. Daarbij komt nog dat het bosje aan de [straatnaam 2] een smal lijnelement is met beplanting met een hoogte van ongeveer 15 tot 20 meter. Daardoor zou op die locatie de helft van de mast boven de beplanting uitsteken, wat daar landschappelijk niet gewenst is. De locatie bij het sportterrein van [sportclub] is volgens het Antennebeleid weliswaar wenselijker dan de gekozen locatie, maar deze locatie ligt helemaal aan de andere kant van [woonwijk] en [plaats 3] . Daarom is ook deze locatie
qua dekking minder geschikt dan de gekozen locatie. De rechtbank ziet geen aanleiding
om te twijfelen aan de door verweerder en de vergunninghouder gegeven toelichting. Hieruit volgt dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
Horizonvervuiling
7.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat de telecommast leidt tot horizonvervuiling. De mast wordt weliswaar omringd door bomen, maar deze verliezen in het najaar hun blad waardoor de mast dan zichtbaar is.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder in de door eisers gestelde horizonvervuiling geen aanleiding te zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Er is geen reden voor het oordeel dat de plaatsing van de telecommast op het perceel zal leiden tot een onevenredige inbreuk op de beeldkwaliteit in het gebied. Zoals verweerder heeft aangegeven, kan niet worden voorkomen dat de mast zichtbaar is. Door de plaatsing in
het bosperceel wordt de mast zoveel mogelijk onttrokken aan het zicht van omwonenden
en gebruikers van de openbare ruimte. Daarbij komt dat de stadsbouwmeester van Het Oversticht heeft geadviseerd dat het plan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Waardedaling
8.1
Eisers stellen dat de waarde van hun onroerende zaken zal afnemen door het plaatsen van de telecommast en dat zij daardoor financiële schade zullen leiden.
8.2
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Eisers hebben hun stelling niet onderbouwd. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de mast een nadelige invloed heeft op de waarde van hun woning. De enkele vrees voor waardevermindering is geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. [5] Daarbij komt dat eisers eventueel een tegemoetkoming in de planschade kunnen vragen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Natuurvergunning
9.1
Verder betogen eisers dat in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb) niet is onderzocht of het bouwplan leidt tot het verstoren van beschermde diersoorten. Volgens
hen moeten voor de bouw van de mast tien bomen worden gerooid, terwijl in die bomen rode eekhoorns leven. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers een usb-stick
met videobeelden van een eekhoorn ingediend.
9.2
De rechtbank ziet in dit betoog geen reden om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt in een geval als dit waarin de aanvraag om een omgevingsvergunning niet ook betrekking heeft op een benodigde ontheffing op grond van de Wnb, dat de vraag of deze ontheffing kon worden verleend aan de orde komt in een eventueel te voeren procedure op grond van de Wnb. Dit doet er niet aan af dat verweerder geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan had mogen verlenen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen
dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank doet zo’n geval zich hier niet voor. Verweerder heeft aangegeven dat een deskundig medewerker van de gemeente (een ecoloog) de locatie op diverse momenten in het voor- en najaar heeft onderzocht op de aanwezigheid van (nesten van) beschermde soorten en dat deze niet zijn aangetroffen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat
de omgevingsvergunning voor de telecommast in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer ZWO 21/1219 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer ZWO 21/1406 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).

Artikel 2.10, eerste lid

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: (…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12; (…).

Artikel 2.12, eerste lid

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: (…)
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, (…).
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (het bestemmingsplan)
Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming “bos”.

Artikel 5 Bos

5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor “bos” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bos; b. water; c. toegangswegen, voet- en fietspaden; d. extensief recreatief medegebruik; e. nutsvoorzieningen; f. het behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
5.2
Bouwregels
(…) b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden naast de aanvullende werking van de bouwverordening als bedoeld in artikel 21 van deze regels, dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m. (…).

Artikel 18 Algemene afwijkregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat: (…)
e. ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte niet meer dan 40 m ten opzichte van het maaiveld bedraagt; (…).
De afwijkingen worden niet toegepast indien:
a. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
c. het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging (r.o.) 4.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2159.
2.Advies 2020/16 van 2 september 2020.
3.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504.
4.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar r.o. 7.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1207, en r.o. 9.3.4 van de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3511.
5.De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2380.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720.