ECLI:NL:RBOVE:2022:2226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
C/08/276624 / HA ZA 22-33
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldlening tussen Meer BV en gedaagde met betrekking tot een bedrag van € 37.500,00

In deze zaak staat centraal wat partijen zijn overeengekomen over een geldbedrag van € 37.500,00 dat door Meer BV aan gedaagde is overgemaakt. Meer BV stelt dat dit bedrag als een lening is verstrekt en vordert terugbetaling. Gedaagde betwist dit en stelt dat het bedrag is overgemaakt in het kader van een huurcontract voor een bedrijfsruimte. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst, ondanks de betwisting van gedaagde. De rechtbank wijst op de ondertekende overeenkomst en de allonge die de hoofdsom en aflossingsvoorwaarden vastlegden. Gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn verweer dat de betalingen huurbetalingen waren. De rechtbank concludeert dat gedaagde nog € 27.500,00 verschuldigd is aan Meer BV, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken door rechter E.C. Rozeboom op 20 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/276624 / HA ZA 22-33
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
MEER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Nieuw-Vennep,
eisende partij,
advocaat: mr. M.R. van Buiten,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto.
Partijen zullen hierna ‘Meer BV’ en ‘ [gedaagde] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen,
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2022, waar mr. Van Buiten spreekaantekeningen heeft voorgedragen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze zaak gaat het over de vraag wat partijen met elkaar zijn overeengekomen met betrekking tot een geldbedrag van € 37.500,00. Het staat vast dat Meer BV dat bedrag heeft overgemaakt naar [gedaagde] . Meer BV stelt dat zij dit geld heeft geleend aan [gedaagde] en wil terugbetaling daarvan. Dat is volgens [gedaagde] niet waar. Hij voert aan dat het geld is overgemaakt omdat Meer BV vier maanden lang een gedeelte van zijn bedrijfsruimte heeft gehuurd.
2.2.
De rechtbank volgt Meer BV in haar stelling dat partijen een geldlening zijn overeengekomen. Zij zal bij de beoordeling uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
3. De feiten
3.1.
Meer BV heeft in de periode van 5 december 2020 tot en met 24 januari 2021 in totaal € 37.500,00 overgemaakt naar [gedaagde] .
3.2.
[A] , de directeur van Meer BV, en [gedaagde] hebben een overeenkomst van geldlening ondertekend. De overeenkomst is gedateerd op 31 december 2020. Hierin is vastgelegd dat Meer BV een bedrag van € 37.500,00 (hoofdsom) heeft uitgeleend aan [gedaagde] . Verder staat in de overeenkomst dat de verschuldigde jaarlijkse rente nader zal worden vastgesteld, net als de termijn waarbinnen de aflossing moet plaatsvinden.
3.3.
Op 1 juli 2021 is een allonge opgemaakt, die hoort bij de geldlening van
31 december 2020. Hierin staat dat de resterende hoofdsom op dat moment € 30.500,00 is. Verder is in de allonge opgenomen dat er vanaf 1 september 2021 maandelijks een bedrag zal worden afgelost van € 2.500,00. Ook is er een rentepercentage vastgelegd van 2% per maand. De boekhouder van [A] heeft de allonge op 1 juli 2021 naar [gedaagde] gemaild. De allonge is niet door [A] of [gedaagde] ondertekend.
3.4.
Op 16 juli 2021 om 19.27 uur heeft [A] de volgende e-mail naar [gedaagde] verstuurd:
“ [gedaagde] goedenavond,
Wil je nog hier mee akkoord gaan,
Graag getekend voorstel terug kunnen
We het afhandelen,
Ps jaar geleden aan je geleend !
3.5.
Op 16 juli 2021 om 19.49 uur heeft [gedaagde] , voor zover van belang voor het geschil, in antwoord op de hiervoor genoemde mail, het volgende geschreven:
“Goedeavond [A] ,
Ik heb je telefonisch inderdaad zoals het in de aangepaste versie staat met je afgesproken. (…)
Mvg,
[gedaagde] ”
3.6.
Op 13 augustus 2021 en 1 september 2021 heeft de boekhouder van [A] een herinneringsmail verstuurd naar [gedaagde] . Hierin staat dat Meer BV geen betaling heeft ontvangen inzake de aflossing van de lening.
3.7.
Op 8 september 2021 heeft [gedaagde] € 1.500,00 contant betaald aan Meer BV. Daarnaast heeft [gedaagde] op 7 oktober 2021 de auto van [A] gerepareerd. Bij email van 7 oktober 2021 schrijft [A] aan [gedaagde] dat hij bevestigt dat de reparatie
€ 1.500,00 kost en dat die kosten zullen worden verrekend met de openstaande schuld.
3.8.
Daarna heeft [gedaagde] geen geldbedragen meer betaald aan Meer BV.

4.Het geschil

4.1.
Meer BV vordert betaling van de openstaande hoofdsom van € 27.500,00, te vermeerderen met de contractuele rente, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.050,00 en de proceskosten, beide posten te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.2.
Meer BV legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst tot geldlening zijn aangegaan, dat de hoofdsom bij allonge naar beneden is bijgesteld, en dat er na betaling en verrekening nog een bedrag van € 27.500,00 openstaat.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat sprake is van een geldleningsovereenkomst. [gedaagde] voert aan dat de betalingen van Meer BV zijn verricht ten behoeve van de huur van zijn bedrijfspand. Dat houdt volgens [gedaagde] in dat hij niets meer aan Meer BV is verschuldigd.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Meer BV in totaal € 37.500,00 heeft overgemaakt naar [gedaagde] . Partijen zijn (enkel) verdeeld over het antwoord op de vraag op grond waarvan deze betalingen zijn gedaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Is sprake van een huurovereenkomst?
5.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een geldlening en voert aan dat de gelden zijn overgemaakt op grond van een huurovereenkomst. Volgens [gedaagde] heeft hij zijn bedrijfsruimte vanaf oktober 2020 tot en met januari 2021 aan Meer BV (onder)verhuurd en moeten de overboekingen als huurbetalingen worden aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [gedaagde] naar foto’s, waarop in zijn visie te zien is dat zijn loods is gebruikt voor de opslag van groothandel artikelen. Meer BV houdt zich bezig met de import en export van zulke goederen. Daarentegen zijn op de foto’s geen artikelen te vinden die aan het autoschadebedrijf van [gedaagde] gerelateerd kunnen worden. Daarnaast baseert [gedaagde] zich op omschrijvingen die Meer BV heeft gebruikt voor twee van haar overboekingen, namelijk op 4 augustus 2020 “Helft hoor som investering” en op 13 augustus 2020 “2 gedeelte huur”.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de betwisting van [gedaagde] onvoldoende is gemotiveerd, gelet op de weerlegging daarvan van Meer BV. Allereerst kan op grond van de foto’s niet worden vastgesteld dat de bedrijfsruimte door Meer BV is gehuurd. Daargelaten dat de rechtbank uit de foto’s niet kan afleiden waar en wanneer deze zijn gemaakt, laten zij ook de mogelijkheid open dat, zoals Meer BV stelt, de ruimte door een andere partij, genaamd [B] , is gehuurd. Verder heeft Meer BV tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de omschrijvingen van de twee overboekingen betrekking hadden op de huur die [gedaagde] volgens zijn eigen huurovereenkomst moest betalen en dat de geldlening daar ook op zag: namelijk om [gedaagde] mogelijkheid te geven om zijn eigen huurovereenkomst aan te gaan. Tot slot is er geen huurovereenkomst of een ander schriftelijk stuk overgelegd waaruit de juistheid van het standpunt van [gedaagde] volgt. De rechtbank gaat daarom niet mee in het verweer van [gedaagde] dat Meer BV de geldbedragen heeft overgemaakt op grond van een huurovereenkomst.
Is sprake van een geldleningsovereenkomst?
5.4.
Het staat vast dat partijen een overeenkomst tot geldlening hebben ondertekend. Volgens [gedaagde] is die overeenkomst op verzoek van Meer BV gefingeerd, omdat de Rabobank haar in het kader van een financieel onderzoek vragen stelde over de overboekingen naar [gedaagde] . De reden dat [gedaagde] ermee heeft ingestemd om deze te ondertekenen, is dat hij Meer BV daarmee een vriendendienst wilde verlenen. Los daarvan is de geldleningsovereenkomst geantedateerd en pas opgemaakt nadat het geld is overgeboekt. De overeenkomst in kwestie is daarnaast incompleet, omdat de aflossingstermijn en het rentepercentage ontbreken, en onduidelijk, omdat daarin ten onrechte staat vermeld dat de lening strekt tot een woning, aldus [gedaagde] . Tot slot betwist [gedaagde] dat hij akkoord is gegaan met de allonge, wat ook volgt uit het feit dat hij deze niet heeft ondertekend.
5.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de geldleningsovereenkomst zou zijn gefingeerd. Het staat vast dat [gedaagde] de overeenkomst heeft ondertekend. Door het zetten van zijn handtekening onder de geldleningsovereenkomst heeft hij uitdrukkelijk verklaard akkoord te zijn met de inhoud daarvan. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegelicht waarom hij de overeenkomst zou ondertekenen als geen overeenstemming bestond over de inhoud daarvan. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat partijen zijn overeengekomen om geld te lenen, zoals in het document is verwoord. Afgezien daarvan is door Meer BV niet weersproken dat de overeenkomst ten behoeve van het financiële onderzoek door de Rabobank achteraf is opgemaakt. Uit het enkele feit dat Meer BV een beweegreden had om de gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen, kan echter niet worden afgeleid dat de geldleningsovereenkomst een schijnconstructie betreft. Datzelfde geldt voor het gegeven dat de overeenkomst in kwestie na het overboeken van de bedragen is opgemaakt.
5.6.
Ten aanzien van het standpunt van [gedaagde] dat de geldleningsovereenkomst onduidelijk en incompleet is, overweegt de rechtbank het volgende. Meer BV heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de geldleningsovereenkomst een fout bevat, aangezien het onjuist is dat de lening betrekking heeft op een woning. Omdat uit de overeenkomst nog steeds volgt dat sprake is van een geldlening, heeft deze vergissing geen juridische consequenties. Dat geldt ook voor het feit dat de aflossingstermijn en het rentepercentage niet zijn uitgewerkt. Die elementen zijn voor een geldleningsovereenkomst niet essentieel. Ten aanzien van deze punten geldt bovendien dat er in de allonge nadere afspraken over zijn gemaakt.
5.7.
Ook de allonge betwist [gedaagde] te zijn overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] evenwel onvoldoende onderbouwd dat de tekst: “
Ik heb je telefonisch inderdaad zoals het in de aangepaste versie staat met je afgesproken”geen betrekking heeft op de allonge. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er maar 22 minuten zijn verstreken tussen de e-mail van [A] , waarbij de allonge is gevoegd, en de e-mail van [gedaagde] en dat deze emailberichten in dezelfde reeks zijn verzonden. De rechtbank vat de e-mail van [gedaagde] dus op als een reactie op de allonge, inhoudende een akkoord.
Conclusie
5.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van een geldleningsovereenkomst. Gelet op de allonge, waarbij de hoofdsom naar beneden is gesteld, de contante aflossing en de verrekening, is [gedaagde] op dit moment nog een bedrag van € 27.500,00 verschuldigd aan Meer BV. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot terugbetaling daarvan. In de allonge is overeengekomen dat er na betaling van de laatste termijn rente zal worden berekend van 2% per maand over het uitstaande saldo. Bij dagvaarding is door Meer BV kenbaar gemaakt dat dit een fout is en dat de rente 2% per jaar moet zijn. Tegen deze contractuele rente is geen specifiek verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
Meer BV maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De eisende partij heeft aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Daarnaast is ook de vordering ten aanzien van de wettelijke rente toewijsbaar, omdat deze door [gedaagde] niet wordt weersproken en op de wet is gegrond.
Proceskosten en nakosten
5.10.
Meer BV vordert een volledige proceskostenveroordeling, omdat [gedaagde] haar onnodig op kosten heeft gejaagd. Zij legt daaraan ten grondslag dat de door [gedaagde] gevoerde verweren misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren. De verweren hadden volgens Meer BV, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met het betrokken belang van Meer BV achterwege moeten blijven.
5.11.
Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad is een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten alleen denkbaar in ‘buitengewone omstandigheden’. Hierbij moet volgens de Hoge Raad gedacht worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. De Hoge Raad wijst erop dat bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen terughoudendheid past. De reden daarvan is dat eenieder het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, wat omvat dat een gedaagde partij zich in rechte mag verdedigen. [1] De rechtbank is van oordeel dat Meer BV onvoldoende heeft onderbouwd waarom in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden op grond waarvan een volledige proceskostenveroordeling gerechtvaardigd is.
5.12.
Wel zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten deze procedure overeenkomstig het liquidatietarief, omdat [gedaagde] in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten worden aan de zijde van Meer BV begroot op:
- dagvaarding € 107,22
- griffierecht € 2.837,00
- salaris gemachtigde €
1.442,00(2 punten, voor de dagvaarding en de
mondelinge behandeling × € 721,00)
totaal € 4.386,22
5.13.
Daarnaast is de vordering tot betaling van de wettelijke rente toewijsbaar, omdat deze door [gedaagde] niet is onweersproken en op de wet is gegrond.
5.14.
Tot slot worden de nakosten toegewezen en begroot zoals in het dictum is verwoord.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Meer BV van € 27.500,00, te vermeerderen met de contractuele rente ter hoogte van 2% per jaar over € 27.500,00 vanaf 1 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Meer BV van € 1.050,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure en begroot deze aan de zijde van Meer BV tot op heden op € 4.386,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na vandaag tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten en begroot deze op € 163,00, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na vandaag uit eigen beweging aan dit vonnis heeft voldaan;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. (ED)

Voetnoten

1.HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 en HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.