ECLI:NL:RBOVE:2022:2245

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
ak_21_1412
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging sluitingstijden in drank- en horecavergunning

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van de burgemeester van Rijssen-Holten, waarbij aan eiser een drank- en horecavergunning is verleend voor de horeca-inrichting "[bedrijf]". Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de sluitingstijden die in de vergunning zijn opgenomen, die afwijken van de sluitingstijden zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit van 26 november 2020, dat de sluitingstijden vaststelt, niet voldoende gemotiveerd is vanuit de belangen van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en milieu, maar enkel vanuit het geldende planologische regime. Dit is volgens de rechtbank onjuist en leidt tot de conclusie dat de burgemeester niet de juiste belangenafweging heeft gemaakt.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de beslissing op bezwaar onbevoegd is genomen door het college van burgemeester en wethouders, aangezien deze bevoegdheid bij de burgemeester ligt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank wijst erop dat de beperking tot avondopenstelling blijft gelden, omdat deze voortvloeit uit het bestemmingsplan. Eiser kan geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank draagt verweerder op het griffierecht te vergoeden en kent een proceskostenvergoeding toe aan eiser, die is vastgesteld op € 2.870,50.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: H. Reuver),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (verweerder)

(gemachtigde: J.J. Paalman - Stam).

Inleiding

1. Bij besluit van 1 juni 2020 heeft de burgemeester van Rijssen-Holten aan eiser
een drank- en horecavergunning en vrijstelling van de exploitatievergunningsplicht verleend voor de horeca-inrichting “ [bedrijf] ”, gevestigd aan de [adres] in [plaats] .
Tegen deze vergunning heeft [naam] te [plaats] (hierna te noemen: [naam] ) bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 26 november 2020 heeft de burgemeester besloten om de drank- en horecavergunning van eiser in stand te laten, met dien verstande dat de sluitingstijd wordt afgestemd op de bestemming “horeca tot en met horecacategorie 2 (avondopenstelling)”.
De vrijstelling van de exploitatievergunningsplicht is eveneens in stand gelaten.
Bij een brief van 26 november 2020 heeft de burgemeester aan eiser meegedeeld dat de horeca-inrichting aan de [adres] in [plaats] geopend mag zijn tot maximaal 0.00 uur, dit in afwijking van de tijden die genoemd staan in artikel 2:29 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rijssen-Holten 2020 (hierna: de APV).
Op 10 december 2020 heeft eiser tegen het besluit op bezwaar van 26 november 2020 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraken van de voorzieningenrechter van 22 januari 2021 is het verzoek, voor zover
is verzocht om het besluit van 26 november 2020 te schorsen, afgewezen (AWB 20/2484)
en het beroep tegen dat besluit kennelijk ongegrond verklaard (AWB 20/2485).
Voorts heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van dezelfde datum (AWB 21/73) de brief van 26 november 2020 aangemerkt als een primair besluit en het beroep aangemerkt als bezwaar tegen dat primaire besluit. Voorts is het verzoek, voor zover dat wordt aangemerkt als gericht tegen dat primaire besluit, toegewezen en dat besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is daarbij bepaald dat voor verzoekers horeca-inrichting gedurende de duur van de schorsing de in artikel 2:29
van de APV genoemde sluitingstijden gelden.
Bij gewijzigd besluit van 12 maart 2021 heeft de burgemeester op grond van het bepaalde
in artikel 2:29 van de APV de sluitingstijden voor eisers horeca-inrichting in zoverre vastgesteld dat de inrichting en het terras dagelijks tussen 0.00 en 6.00 uur gesloten moeten zijn.
Na door eisers daartegen ingediende bezwaren heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2021 het besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen dat laatste besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 maart 2020 een aanvraag om een exploitatievergunning en een aanvraag om een drank- en horecavergunning heeft ingediend ten behoeve van de exploitatie van de horeca-inrichting “ [bedrijf] ”, gevestigd aan de [adres] in [plaats] .
In zijn aanvraag heeft eiser de volgende door hem gewenste openingstijden vermeld:
- op maandag tot en met donderdag van 11.00 uur tot 01.00 uur;
- op vrijdag en zaterdag van 11.00 uur tot 03.00 uur;
- op zondag de hele dag gesloten.
3.1
In artikel 2:29, eerste lid, van de APV is bepaald dat openbare inrichtingen met uitzondering van 1 januari, gesloten zijn op maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 2.00 uur en 6.00 uur en dat geen bezoekers mogen worden toegelaten op maandag tot en met vrijdag tussen 0.30 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 1.30 uur en 6.00 uur.
3.2
De rechtbank stelt vast dat de burgemeester op grond van artikel 2:29, vierde lid, van de APV door middel van een besluit andere sluitingstijden kan vaststellen. Dat is in dit geval gebeurd bij het primaire besluit van 26 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 12 maart 2021.
Het betreft hier een bevoegdheid van verweerder waarbij hij beschikt over beslissingsruimte. De bestuursrechter mag het gebruik van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen. Dit houdt in dat de rechter, naast toetsing aan de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften, in dit geval de APV, moet beoordelen of verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Zij doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3
De rechtbank stelt vast dat artikel 2:29 in de APV is opgenomen in hoofdstuk 2 “Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu”. Bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om voor een horeca-inrichting andere sluitingstijden vast te stellen dan in artikel 2:29, eerste lid, van de APV zijn genoemd, moet de burgemeester in dat kader
het algemeen belang van de openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu afwegen tegen de belangen van de exploitant van de betreffende horeca-inrichting.
De rechtbank stelt echter vast dat het besluit niet is gemotiveerd vanuit de belangen
van de openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu, maar vanuit het geldende planologische regime. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Het verklaart ook waarom verweerder niet heeft kunnen komen tot de vereiste belangenafweging.
3.4
Voorts stelt de rechtbank vast dat de beslissing op bezwaar onbevoegd is genomen door het college van burgemeester en wethouders. Het betreft immers een bevoegdheid van de burgemeester. Hoewel de burgemeester de beslissing op bezwaar voor zijn rekening zou kunnen nemen, is daar naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor nu zoals hiervoor is aangegeven het primaire besluit van 26 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 12 maart 2021, onjuist is en moet worden herroepen.
3.5
Het beroep is derhalve gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen.
4. Dit betekent echter niet dat de beperking tot de avondopenstelling niet blijft gelden. Die beperking volgt onweersproken rechtstreeks uit het bestemmingsplan “Wonen- [plaats] ”, waar voor het adres aan de [adres] in [plaats] de bestemming “Centrum-Buurtcentrum” is opgenomen met de functieaanduiding: “horeca tot en met horeca-categorie 2”, en in bijlage 3 van dat bestemmingsplan ten aanzien van horeca categorie 2 is bepaald dat deze in (een deel van) de avonduren geopend zijn, dus tot uiterlijk 0.00 uur.
5. Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel is de rechtbank
van oordeel dat dit niet opgaat omdat de avondopenstelling volgt uit het geldende bestemmingsplan.
6. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan, nog daargelaten dat het beroep daarop niet is onderbouwd, om dezelfde reden geen rol spelen.
7. Het verzoek om schadevergoeding is op geen enkele wijze onderbouwd en kan om die reden niet slagen.
8. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank er op dat verweerder in de drank- en horecavergunning en vrijstelling van de exploitatievergunningsplicht had kunnen volstaan met een verwijzing naar het geldende planologische regime wat betreft de beperking tot een avondopenstelling, dan wel de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.28, tweede lid van de APV had kunnen weigeren vanwege strijd met het bestemmingsplan, ervan uitgaande dat een categorie 3 horeca met nachtopenstelling werd aangevraagd.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
10.. De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van eiser uitsluitend bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Omdat de rechtbank het primaire besluit van 26 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 12 maart 2021 herroept, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van zowel de proceskosten in beroep als in bezwaar. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank de vergoeding voor deze kosten vast op € 2.870,50.
(1 punt voor het indienen van het als bezwaarschrift aangemerkte beroep van 10 december 2020, 0,5 punt voor het aanvullende bezwaar van 23 maart 2021, en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-,)
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-; de wegingsfactor bedraagt 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 26 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 12
maart 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.870,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.