ECLI:NL:RBOVE:2022:2253

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/230215 / HA ZA 19-148 en C/08/236968 / HA ZA 19-407
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis ter vaststelling van verzekerde schade in civiele procedure tussen Triflex B.V. en Allianz Benelux N.V.

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 20 juli 2022 een tussenvonnis gewezen in de zaken tussen Triflex B.V. en Allianz Benelux N.V. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of Triflex aansprakelijk is voor de door eiseres, een besloten vennootschap, geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van verzekerde schade waarvoor Triflex op grond van de garantieovereenkomst aansprakelijk is. Eiseres heeft kosten voor herstelwerkzaamheden opgevoerd, die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om de schadeposten nader toe te lichten en te onderbouwen, en heeft daarbij specifieke aandacht gevraagd voor de verschillen in bedragen die door eiseres en de Raad van Arbitrage zijn genoemd. De rechtbank heeft ook de kosten van de uitvoerder, werkvoorbereider en projectleider beoordeeld, evenals de kosten voor huur van bouwplaatsmaterieel. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating aan de zijde van eiseres, waarna Triflex de gelegenheid krijgt te reageren. De beslissing in de vrijwaringszaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 20 juli 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/230215 / HA ZA 19-148 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten: mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam en mr. B.K.A. van Rijsbergen te Spijkenisse,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIFLEX B.V.,
gevestigd in Zwolle,
gedaagde,
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/236968 / HA ZA 19-407 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIFLEX B.V.,
gevestigd in Zwolle,
eiseres,
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
tegen
de naamloze vennootschap naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd in Brussel en kantoorhoudende in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , Triflex en Allianz genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eiseres] van 19 januari 2022;
  • de antwoordakte van Triflex van 30 maart 2022.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald in de hoofdzaak. De beslissing in de vrijwaringszaak is in voornoemd tussenvonnis aangehouden in afwachting van het vonnis in de hoofdzaak.
2. De verdere beoordeling
in de hoofdzaak
2.1.
In het tussenvonnis van 10 november 2021 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van verzekerde schade waarvoor Triflex op grond van de garantieovereenkomst jegens [eiseres] aansprakelijk is en dat de door [eiseres] gemaakte kosten voor herstelwerkzaamheden in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. [eiseres] is in dat vonnis in de gelegenheid gesteld de door haar opgevoerde schadeposten van in totaal € 1.139.119,64 nader toe te lichten en te onderbouwen, alsmede in te gaan op het door Triflex geuite verweer tegen die posten. Daarbij diende [eiseres] tevens meer duidelijkheid te geven over het verschil tussen het door haar genoemde bedrag van
€ 284.041,62 voor de herstelwerkzaamheden (of sloopwerkzaamheden) met betrekking tot de projecten B en D en het door de Raad van Arbitrage in dit kader gehanteerde bedrag van € 197.814,00. Ook diende [eiseres] in haar akte het door Triflex gestelde eigen risico van 10% te betrekken, alsmede in te gaan op de stelling van Triflex dat sprake is van eigen schuld. Tot slot is [eiseres] in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om met precisie te onderbouwen welk deel van het schikkingsbedrag van € 750.000,00 betrekking heeft op herstelwerkzaamheden of andere kosten(posten) die mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, waarbij reeds is overwogen dat een in het kader van een schikking betaald bedrag
als zodanigniet valt onder het in de polissen opgenomen schadebegrip.
De herstelkosten voor de projecten A, B en D
2.2.
[eiseres] heeft vervolgens in haar akte na het tussenvonnis toegelicht dat zij aan de hand van een door Solid Services opgestelde rapportage en een nota van herstel uit januari 2019 herstelwerkzaamheden heeft verricht en dat zij in oktober/november 2019 met die werkzaamheden is gestart, nadat in de arbitrale procedure in eerste aanleg duidelijk werd dat zij een herstel-/vervangingsverplichting had. Het uitgangspunt daarbij was herstel voor wat betreft de twee galerijflats van project A (Aalscholverlaan en Fazantlaan) en vervanging voor wat betreft de flats van de projecten B (2 keer Zwaluwenlaan) en D (Koninginnelaan). De werkzaamheden voor project A zijn geheel uitgevoerd en van de werkzaamheden voor de projecten B en D is een deel uitgevoerd, waaronder de voorbereidende werkzaamheden en de sloopwerkzaamheden. De overige werkzaamheden zijn na het bereiken van de schikking met Waterweg Wonen door Waterweg Wonen in eigen regie uitgevoerd, aldus steeds [eiseres] .
2.3.
[eiseres] heeft toegelicht dat de kosten die zij heeft gevorderd ter zake van de door haar gestelde herstel-/vervangingswerkzaamheden met betrekking tot de projecten A
(€ 105.078,02) en met betrekking tot de projecten B en D (€ 284.041,62) van in totaal
€ 389.119,64 (althans € 389.121,64) bestaan uit een bedrag van € 321.489,64 aan kosten van leveranciers en onderaannemers en een bedrag van € 67.632,00 aan kosten van de uitvoerder, werkvoorbereider en projectleider, die door [eiseres] ook wel interne uren genoemd worden. Volgens [eiseres] betreffen de herstelwerkzaamheden met betrekking tot project A een bedrag van € 86.817,38 aan kosten van leverancier/onderaannemer Rumitec B.V. (hierna te noemen: Rumitec), vermeerderd met 27% van de interne uren, zijnde
€ 18.260,64. De door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot de projecten B en D betreffen volgens [eiseres] € 234.670,26 aan kosten van leveranciers/onderaannemers inclusief algemene kosten, vermeerderd met 73% van de interne uren, zijnde € 49.371,36. Wat betreft het verschil tussen het bedrag van € 284.041,62 voor de herstelwerkzaamheden (of sloopwerkzaamheden) met betrekking tot de projecten B en D en het door de Raad van Arbitrage in dit kader gehanteerde bedrag van € 197.814,00 heeft [eiseres] toegelicht dat dit laatste bedrag aan de hand van de schadeopstelling van Waterweg Wonen is begroot en alleen ziet op de sloopwerkzaamheden, dat de daadwerkelijke kosten voor de sloopwerkzaamheden € 194.712,30 bedragen en dat [eiseres] ter zake van de projecten B en D meer schade heeft geleden dan alleen de kosten voor de sloopwerkzaamheden. Hiermee heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank het betreffende verschil voldoende opgehelderd.
2.4.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van het grootste deel van het bedrag van
€ 321.489,64, namelijk € 297.773,76, een groot aantal facturen overgelegd, die hierna per schadepost zullen worden besproken. De stelling van Triflex dat nergens uit blijkt dat die facturen zijn betaald, zal worden gepasseerd, nu de rechtbank geen enkele aanleiding heeft om ervan uit te gaan dat [eiseres] niet tot betaling van die facturen heeft of zal moeten overgaan. Wat betreft het resterende bedrag van € 23.715,88 dat [eiseres] niet met facturen heeft onderbouwd en volgens haar betrekking heeft op algemene kosten en op geleverde materialen, merkt de rechtbank reeds op dat dit niet kan worden toegewezen. [eiseres] heeft namelijk verzuimd toe te lichten hoe de opslag ter dekking van de algemene kosten precies is berekend. Wat betreft de materialen geldt dat niet gecontroleerd kan worden welke materialen er precies zijn geleverd en of deze inderdaad ten behoeve van de herstelwerkzaamheden zijn ingezet.
2.5.
Voor de bespreking van de verschillende schadeposten is van belang dat – zoals ook reeds uit de feiten in het tussenvonnis blijkt – onder het kopje ‘schadevergoeding’ in de polissen het volgende vermeld staat:
In geval van schade worden vergoed de kosten voor het herstel van het gebrek, of indien herstel niet mogelijk is, verwijderen en afvoeren van de beschadigde materialen alsmede levering en applicatie van vervangende gegarandeerde materialen of vervanging van de beschadigde ondergrond van het systeem (PU-Bodem Drukverdeler en lijm) met dien verstande dat nooit meer wordt vergoed dan maximaal 2 keer de oorspronkelijke aanneemsom van het te vervangen deel en de daarin verwerkte materialen.
sloopwerk € 194.712,302.6. [eiseres] heeft ter onderbouwing van de kosten van de sloopwerkzaamheden met betrekking tot de projecten B en D een groot aantal facturen van [A] Betonboringen overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met het overleggen van die facturen de betreffende schadepost voldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft Triflex verweer gevoerd tegen een aantal van de betreffende facturen dat er op neerkomt dat er een werkbon ontbreekt bij de factuur met nummer 20508, dat verschillende en deels onredelijk hoge uurtarieven zijn gehanteerd en dat sprake is van een dubbeltelling, maar de rechtbank gaat aan dat verweer voorbij. Triflex gaat met haar verweer namelijk uit van de veronderstelling dat op de facturen steeds daadwerkelijk gewerkte uren in rekening zijn gebracht en dat de facturen zouden moeten corresponderen met de tevens door [eiseres] overgelegde werkbonnen, maar de facturen bieden daartoe geen aanknopingspunt. Integendeel, op de facturen waartegen Triflex verweer heeft gevoerd zijn steeds termijnbedragen in rekening gebracht, hetgeen erop wijst dat deze juist niet zien op daadwerkelijk gewerkte uren, maar op een deel van de in totaal uitgevoerde werkzaamheden door [A] Betonboringen. Uit de omschrijving op de facturen in kwestie en daarbij behorende werkbonnen volgt dat deze betrekking hebben op sloopwerkzaamheden aan de Triflexvloer en op het aanbrengen van een tijdelijke vloerophoging. Deze werkzaamheden zijn terug te vinden in de eerdergenoemde rapportage van Solid Services en kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook als herstelwerkzaamheden worden aangemerkt. Dat [eiseres] ter zake van die werkzaamheden kennelijk een vaste prijs per verdieping is overeengekomen staat niet aan toewijzing van de betreffende schadepost in de weg. Het bedrag van € 194.712,30 is dus in beginsel toewijsbaar.
herstel galerijvloeren € 86.817,38
2.7.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van de eerdergenoemde kosten van de herstelwerkzaamheden met betrekking tot project A van € 86.817,38 de facturen van Rumitec overgelegd. De rechtbank leidt uit de omschrijving op deze facturen af dat deze echter niet alleen zien op project A, maar ook op de projecten B en D.
2.8.
Triflex stelt zich allereerst op het standpunt dat de op de facturen in kwestie in rekening gebrachte bouwplaatskosten en de huurkosten voor een schaftkeet en toiletunit van in totaal € 4.875,00 niet onder het in de polissen opgenomen begrip ‘schadevergoeding’ vallen. Zij meent kennelijk dat uitsluitend zuivere herstelkosten voor vergoeding in aanmerking komen en niet additionele kosten die gemaakt zijn om het herstel daadwerkelijk te kunnen uitvoeren, maar hiermee legt Triflex ‘de kosten voor het herstel van het gebrek’ uit het begrip ‘schadevergoeding’ naar het oordeel van de rechtbank te eng uit. De rechtbank passeert daarom dit verweer van Triflex.
2.9.
Triflex voert ook aan dat de op de facturen met nummers 1950001 (bedoeld zal zijn 195001), 195027, 195031, 195040, 195109 en 195127 in rekening gebrachte reparaties niet zijn toegelicht. Volgens Triflex vallen de betreffende kosten niet onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen, hebben deze geen betrekking op herstelwerkzaamheden en ontbreekt het causale verband tussen die kosten en enige tekortkoming van Triflex.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Op de facturen in kwestie en/of de daarbij behorende opdrachtbonnen staan omschrijvingen vermeld als ‘Triflex reparatie aan het vloerophoogsysteem’, alsmede adressen aan de Koninginnelaan of Zwaluwenlaan. De rechtbank acht dit voldoende om aan te nemen dat de facturen in kwestie zien op het herstel van de gebreken aan de Triflex-afwerkingslaag waar het in de onderhavige procedure om gaat. Dit geldt temeer nu niet gesteld of gebleken is dat sprake is geweest van andere dan die gebreken. Voor zover Triflex meent dat alleen definitieve herstelwerkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen en geen tijdelijke reparaties – waarvan hier sprake lijkt te zijn geweest – gaat de rechtbank niet in dat standpunt mee. Ook kosten voor tijdelijk herstel vallen naar het oordeel van de rechtbank onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen.
2.10.
Wat betreft de kosten die op de facturen met nummers 205106, 15500253 (bedoeld zal zijn 15500256), 15500010 en 1860295 in rekening zijn gebracht stelt Triflex zich eveneens op het standpunt dat een toelichting ontbreekt en/of dat deze kosten niet onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen vallen, alsmede dat niet vastgesteld kan worden dat deze betrekking hebben op herstelwerk. Ook betwist zij het causaal verband tussen de betreffende kosten en enige tekortkoming van Triflex. Uit de omschrijvingen op de facturen met nummers 15500256 en 1860295 en de omschrijvingen op de daarbij behorende opdrachtbonnen volgt naar het oordeel van de rechtbank echter eveneens voldoende dat de op die facturen in rekening gebrachte kosten betrekking hebben op het herstel van de gebreken aan de Triflex-afwerklaag. In die omschrijvingen staat namelijk vermeld dat deze zien op een ‘Triflex reparatie’, althans op geleverd Triflex materiaal voor een reparatie, voor/aan de Koninginnelaan, de Zwaluwenlaan, de Fazantlaan en de Aalschoverlaan te Vlaardingen.
2.11.
De op de factuur met nummer 205106 genoemde kosten komen naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor vergoeding in aanmerking. Die factuur heeft blijkens de omschrijving betrekking op het Triflex vloersysteem aan de Koninginnelaan en betreft kosten voor een proefopzet. Mede gelet op de datum waarop de betreffende werkzaamheden zijn verricht, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat die proefopzet geen verband houdt met het herstel van de gebreken aan de Triflex-afwerklaag. Zij gaat er dan ook van uit dat deze ter voorbereiding van de herstelwerkzaamheden heeft plaatsgehad – nog voordat duidelijk werd dat Waterweg Wonen de herstelwerkzaamheden op zich zou nemen – en dus kosten voor het herstel van de gebreken betreft.
De factuur met nummer 15500010 dateert uit 2015 en ziet blijkens de omschrijving op werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van een gezamenlijk onderzoek van Rumitec, [eiseres] en Solid Services in november 2014 en maart 2015. Gelet op deze omschrijving, had [eiseres] moeten toelichten waarom deze factuur onder het in de polissen opgenomen begrip ‘schadevergoeding’ valt. Nu zij dit heeft nagelaten, zullen de daarop in rekening gebrachte kosten van € 4.559,25 worden afgewezen. Van het bedrag van
€ 86.817,38 is dus een bedrag van € 82.258,13 in beginsel toewijsbaar.
bouwkundige werkzaamheden € 10.645,00
2.12.
[eiseres] heeft ook een aantal facturen van [B] B.V. overgelegd ter onderbouwing van bouwkundige werkzaamheden die in het kader van het herstel zouden zijn verricht. Zij heeft toegelicht dat die facturen hoofdzakelijk zien op reparaties die verricht zijn in de periode maart 2015 tot en met december 2018, dat die noodzakelijk waren in verband met de veiligheid van de bewoners en dat deze met name project D (Koninginnelaan) betroffen. Triflex betwist dat de op deze facturen in rekening gebrachte kosten onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen vallen, dat deze betrekking hebben op herstelwerkzaamheden en dat sprake is van een causaal verband tussen deze kosten en enige tekortkoming van Triflex. Daarnaast stelt Triflex zich op het standpunt dat de uurtarieven op de verschillende facturen niet overeenkomen en dat voor zover er een uurtarief van meer dan € 35,00 wordt gehanteerd, die uurtarieven niet redelijk zijn en moeten worden gematigd.
2.13.
De rechtbank leidt uit de omschrijving op de betreffende facturen en de daarbij behorende opdrachtbonnen af dat ook deze facturen wel degelijk betrekking hebben op het (tijdelijke) herstel van de gebreken aan de Triflex-afwerklaag. Voldoende duidelijk is geworden dat er tijdelijke herstelwerkzaamheden uitgevoerd moesten worden en dat [eiseres] daarvoor [B] B.V. heeft ingehuurd. [eiseres] heeft verder voldoende onderbouwd hoeveel zij daarvoor aan [B] B.V. heeft moeten betalen. Dat in het te betalen bedrag volgens Triflex een (te) hoog uurtarief is opgenomen – wat daar ook van zij, dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit productie 67 – betekent echter niet dat die kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt door [eiseres] . Het verweer van Triflex wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Dit betekent dat het bedrag van € 10.645,00 in beginsel toewijsbaar is.
huur bouwplaatsmaterieel € 3.284,00
2.14.
Van de door [eiseres] gevorderde schade maakt ook deel uit een bedrag van
€ 3.284,00 aan huur voor bouwplaatsmaterieel. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [eiseres] een flink aantal facturen van [C] Transport overgelegd. Triflex betwist de verschuldigdheid van de betreffende schadepost. Zij wijst erop dat iedere nadere toelichting op die schadepost ontbreekt en betwist wederom dat de betreffende kosten onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polis vallen en dat sprake is van een causaal verband tussen die kosten en enige tekortkoming van Triflex. Volgens Triflex blijkt uit niets dat deze kosten betrekking hebben op herstelwerkzaamheden en lijkt er sprake te zijn van een dubbeltelling, omdat verschillende facturen betrekking hebben op dezelfde weken of een overlapping vertonen van weken.
2.15.
De rechtbank leidt uit de facturen in kwestie af dat deze zien op de huur van containers en op de aan- en afvoer van die containers. Het gebruik van containers in het kader van het verrichten van bouwwerkzaamheden is zeer gebruikelijk en sluit ook aan bij de door [eiseres] in haar laatste akte opgesomde sloopwerkzaamheden, waarin melding wordt gemaakt van het gebruik van sloopafvalcontainers. Op de eerste factuur van [C] Transport staat vermeld “Container geplaatst Vlaardingen” en op alle facturen van [C] Transport staat het projectnummer sch0260751 vermeld. Dit nummer, althans het nummer 0260751, staat ook steeds vermeld op de opdrachtbonnen van [eiseres] die betrekking hebben op onder meer de door [A] Betonboringen en Rumitec verrichte werkzaamheden. Gelet hierop en op het feit dat de huurperiode van de containers ongeveer gelijk loopt met de sloopwerkzaamheden van [A] Betonboringen, gaat de rechtbank ervan uit dat de betreffende facturen inderdaad betrekking hebben op de sloopwerkzaamheden met betrekking tot de projecten B en D. De betreffende kosten vallen daarmee – mede gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 2.8 is overwogen – onder het begrip ‘schadevergoeding’ in de polissen, zodat deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Wat betreft de door Triflex gestelde dubbeltellingen en overlappingen geldt dat uit de facturen in kwestie – en dan met name de facturen van 11 en 18 november 2019 – kan worden afgeleid dat er 2 containers zijn geplaatst, de ene op 30 oktober 2019 en de andere op 12 november 2019. Voor de huur van die containers zijn steeds per container facturen verstuurd, zodat er van dubbeltellingen of overlappingen geen sprake is. Ook het bedrag van € 3.284,00 is dus in beginsel toewijsbaar.
overige facturen
2.16.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar schade ook nog facturen van [D] B.V. en [E] Advies overgelegd ter zake van asbestinventarisatie en
-onderzoek, van Ingenieursbureau [F] B.V. voor het inmeten van de galerijvloeren, van [G] Klus & Bouw voor timmerwerk en van [H] Groothandel, PPG Architectural Coatings en Stiho Utrecht voor het leveren van materialen. Triflex stelt zich ook ten aanzien van deze facturen op het standpunt dat een toelichting op de betreffende kosten ontbreekt en/of dat deze kosten niet onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen vallen, dat niet vastgesteld kan worden dat deze betrekking hebben op herstelwerk en dat geen sprake is van een causaal verband tussen de betreffende kosten en enige tekortkoming van Triflex.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat van de facturen in kwestie alleen de factuur van
[G] Klus & Bouw van € 280,00 in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de omschrijving op die factuur en de bijbehorende opdrachtbon volgt namelijk voldoende dat deze betrekking heeft op het herstel van de gebreken aan de Triflex-afwerklaag. Wat betreft de asbestinventarisatie/het asbestonderzoek geldt dat [eiseres] niets heeft gesteld over de noodzaak daarvan en dat deze werkzaamheden ook niet vermeld staan in de door [eiseres] opgesomde werkzaamheden. Dit geldt ook voor de werkzaamheden die op de factuur van [F] B.V. in rekening zijn gebracht. De facturen met betrekking tot de levering van materialen bieden ook geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om aan te nemen dat deze betrekking hebben op de herstel- of sloopwerkzaamheden in verband met de gebreken aan de Triflex-afwerklaag. De betreffende facturen komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
kosten uitvoerder, werkvoorbereider en projectleider
2.18.
Ter onderbouwing van de kosten van de uitvoerder, werkvoorbereider en projectleider – zijnde eigen personeel van [eiseres] – van € 67.632,00 heeft [eiseres] als onderdeel van productie 62 een specificatie overgelegd. In die specificatie is zeer gedetailleerd weergegeven welke uren met name de uitvoerder en projectleider wanneer hebben gewerkt. [eiseres] heeft in dit kader toegelicht dat het om verschillende redenen noodzakelijk was dat de uitvoerder en projectleider intensief bij de uitvoering van de herstel-/sloopwerkzaamheden betrokken waren, waaronder het stilleggen van de werkzaamheden door Waterweg Wonen, het in opdracht van Waterweg Wonen moeten beperken van de geluidsoverlast, de vele klachten van bewoners en de lopende procedures. De rechtbank acht deze toelichting in samenhang met de overgelegde specificatie – anders dan Triflex betoogt – voldoende om aan te nemen dat de uitvoerder, projectleider en in mindere mate de werkvoorbereider inderdaad werkzaamheden in het kader van de herstel- en sloopwerkzaamheden hebben verricht en dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren. Dat de uitvoerder en de projectleider door verschillende omstandigheden meer uren hebben moeten besteden aan de betreffende werkzaamheden dan normaal, maakt niet dat er geen causaal verband meer bestaat tussen die werkzaamheden en de tekortkoming van Triflex. Het verweer van Triflex op dit punt wordt dus gepasseerd. Triflex betoogt verder nog dat [eiseres] ook duidelijk had moeten maken welke werkzaamheden precies door de betreffende personen zijn verricht, maar de rechtbank is van oordeel dat dit ondoenlijk is. Ook aan dat verweer van Triflex gaat de rechtbank dus voorbij.
2.19.
Het is echter de vraag of alle op de overgelegde specificatie genoemde kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Triflex stelt zich namelijk op het standpunt dat de werkzaamheden in verband met de coronacrisis vanaf week 13 tot week 36 van 2020 stil hebben gelegen en dat [eiseres] desalniettemin (aanzienlijke) kosten over die periode vordert. Aangezien [eiseres] zelf ook spreekt over het stilleggen van de werkzaamheden in verband met de coronacrisis en uit de facturen van [A] Betonboringen en van Rumitec lijkt te volgen dat de sloop- en herstelwerkzaamheden tussen maart en september 2020 zo goed als stil hebben gelegen, ziet de rechtbank aanleiding [eiseres] in de gelegenheid te stellen op dit verweer van Triflex te reageren.
2.20.
Triflex betoogt ook nog dat de kosten van de uitvoerder en projectleider helemaal geen schade betreffen, omdat [eiseres] die kosten ook had gehad indien de begeleiding door de uitvoerder en de projectleider niet had plaatsgehad, maar dit standpunt volgt de rechtbank niet. Indien [eiseres] de betreffende werkzaamheden niet door haar eigen uitvoerder en projectleider had laten uitvoeren, was zij immers genoodzaakt geweest deze werkzaamheden tegen betaling door derden te laten uitvoeren. De werkzaamheden betreffen dus wel degelijk een schadepost voor [eiseres] .
Het schikkingsbedrag van € 750.000,00
2.21.
Ten aanzien van het schikkingsbedrag van € 750.000,00 heeft [eiseres] zich in haar laatste akte op het standpunt gesteld dat dit hele bedrag te kwalificeren is als kosten van herstel dan wel kosten van vervanging. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat Waterweg Wonen de herstel-/vervangingswerkzaamheden op eigen moment in eigen regie heeft genomen en dat [eiseres] ter compensatie daarvan het bedrag van € 750.000,00 aan haar heeft voldaan.
2.22.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in deze redenering. Uit de tussen [eiseres] en Waterweg Wonen gesloten vaststellingsovereenkomst volgt dat het bedrag van
€ 750.000,00 ziet op een prijsvermindering voor het door [eiseres] verrichte werk. Weliswaar is onderdeel van de gemaakte afspraken ook dat [eiseres] aan Waterweg Wonen toestemming heeft gegeven om de werkzaamheden voor herstel/vervanging zelf ter hand te nemen, maar dit maakt nog niet dat het bedrag van € 750.000,00 onder het begrip ‘schadevergoeding’ uit de polissen valt. Ook is onduidelijk gebleven voor welk deel van het bedrag dit zou gelden. [eiseres] heeft namelijk niet gesteld en onderbouwd welke werkzaamheden Waterweg Wonen precies heeft uitgevoerd en welke kosten hiermee gemoeid waren. Gelet op de uitspraak in hoger beroep van de Raad van Arbitrage staat bovendien vast dat [eiseres] een veel lager bedrag dan het bedrag van € 750.000,00 aan Waterweg Wonen verschuldigd is geworden en dat het grootste deel van dat bedrag dus wel degelijk betrekking heeft op de afkoop van het risico dat [eiseres] liep. De Raad van Arbitrage oordeelde immers dat (slechts) een deel van de door Waterweg Wonen resterende schade ter hoogte van € 342.500,- voor rekening van [eiseres] kwam. [eiseres] heeft in dit kader nog wel een beroep gedaan op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2823), maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. Voor zover [eiseres] zich überhaupt al jegens Triflex, die niet de verzekeraar is, op dit arrest zou kunnen beroepen, volgt de rechtbank namelijk het verweer van Triflex dat geen directe noodzaak bestond een schikking te treffen. De omstandigheid dat [eiseres] het risico liep om meer verschuldigd te zijn, omdat de schade bij Waterweg Wonen in totaal bijna 3 miljoen bedroeg, is voor het aannemen van een dergelijke noodzaak onvoldoende. De uitspraak van de Raad van Arbitrage in hoger beroep was immers aanstaande en [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maakten dat zij die uitspraak niet kon afwachten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiseres] bij het treffen van de schikking niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, zodat het beroep op voornoemd arrest niet kan slagen.
2.23.
Voor zover [eiseres] nog meent dat zij op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad aanspraak kan maken op het bedrag van € 750.000,00, passeert de rechtbank dit standpunt als onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Het bedrag van € 750.000,00 zal dus worden afgewezen.
Eigen schuld
2.24.
Hoewel de door [eiseres] geleden schade gelet op het voorgaande nog niet definitief kan worden vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding wel reeds in te gaan op het beroep dat Triflex doet op eigen schuld. Ter onderbouwing van dit beroep voert Triflex verschillende grondslagen aan, waarvan de rechtbank op voorhand de meeste passeert. Dit betreft ten eerste de stelling dat [eiseres] de werkzaamheden onjuist heeft uitgevoerd, aangezien in het tussenvonnis reeds is overwogen dat Triflex haar stelling dat [eiseres] de Triflex-producten niet overeenkomstig de van toepassing zijnde systeemomschrijvingen/
verwerkingsvoorschriften heeft verwerkt onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling dat [eiseres] een deel van de schade zelf heeft veroorzaakt door pas na 5 jaar tot herstel over te gaan, nu Triflex met deze stelling aan de haal gaat met stellingen van [eiseres] zelf die inmiddels niet meer ter zake doen. Deze stellingen zijn namelijk aangevoerd in het kader van het betoog dat ook sprake is van corrosievorming, maar [eiseres] heeft haar vordering met betrekking tot die corrosievorming niet gehandhaafd. De stelling van Triflex dat de schade ook mede is ontstaan doordat [eiseres] andere materialen heeft toegepast dan in het bestek is voorgeschreven passeert de rechtbank eveneens, omdat deze stelling is gebaseerd op het arbitrale vonnis in eerste aanleg en dat vonnis in hoger beroep is vernietigd. De rechtbank gaat tot slot ook voorbij aan hetgeen Triflex onder de randnummers 6.3 tot en met 6.5 van haar laatste akte op het punt van de eigen schuld heeft aangevoerd, omdat zij deze nieuwe standpunten in deze fase van de procedure in strijd met de goede procesorde acht. [eiseres] heeft daar namelijk niet meer op kunnen reageren. Hiermee resteert de stelling van Triflex dat een deel van de schade is veroorzaakt door onzorgvuldig werken door [eiseres] . Triflex heeft echter ter onderbouwing van dat standpunt slechts verwezen naar de uitspraak in hoger beroep van de Raad van Abitrage en de rechtbank acht dit onvoldoende om het beroep op eigen schuld te honoreren. De procedure bij de Raad van Arbitrage betrof immers een procedure tussen andere procespartijen waarin een ander toetsingskader aan de orde was. Van Triflex had dan ook verwacht mogen worden dat zij de stelling dat sprake was van onzorgvuldig werken nader had toegelicht en onderbouwd. Nu zij dit heeft nagelaten, slaagt haar beroep op eigen schuld niet.
Het eigen risico
2.25.
De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen af dat zij het erover eens zijn dat per project (dus drie keer) een eigen risico geldt van 10% van het schadebedrag met een minimum van € 10.000,00, zodat de rechtbank hen hierin zal volgen. Triflex heeft verweer gevoerd tegen de berekening van het eigen risico door [eiseres] en heeft zich in dat kader onder meer op het standpunt gesteld dat [eiseres] de door haar opgevoerde schadeposten per project had moeten en kunnen splitsen. De rechtbank ziet in dit verweer aanleiding [eiseres] op te dragen in haar akte tevens een overzicht op te nemen van de verschillende schadeposten uitgesplitst per project, voor zover een dergelijke splitsing mogelijk is. Daarbij dient zij rekening te houden met hetgeen hiervoor omtrent de verschillende schadeposten is overwogen.
2.26.
De rechtbank merkt reeds op dat met de incassokosten en kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, die op een later moment zullen worden besproken, naar haar oordeel geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van het eigen risico. De betreffende kosten zijn immers – mogelijk – verschuldigd op grond van de wet en vallen buiten het in de garantieovereenkomst onder het kopje ‘eigen risico voor de verwerker’ bedoelde schadebedrag.
Slotsom
2.27.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating aan de zijde van [eiseres] . Triflex zal hierna de gelegenheid krijgen te reageren.
2.28.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de vrijwaringszaak
2.29.
Gelet op de beslissing in de hoofdzaak, ziet de rechtbank aanleiding de beslissing in de vrijwaringszaak wederom aan te houden en die zaak te verwijzen (in beginsel) naar de rol van 26 oktober 2022 voor vonnis, met dien verstande dat in de hoofdzaak en vrijwaringszaak tegelijk vonnis zal worden gewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
17 augustus 2022voor akte uitlating aan de zijde van [eiseres] , zoals hiervoor in r.o. 2.19 en 2.25 is overwogen;
3.2.
bepaalt dat Triflex vervolgens vier weken de gelegenheid krijgt te reageren;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de vrijwaringszaak
3.4.
houdt iedere beslissing aan;
3.5.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
26 oktober 2022voor vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. E.C. Rozeboom en mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.