ECLI:NL:RBOVE:2022:2327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9460781 \ CV EXPL 21-4077
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onverschuldigde betaling en vorderingen in reconventie tussen een hotel en een boekhouder

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2022, staat een geschil centraal tussen [X], een hotelhouder, en [Y], zijn boekhouder. [X] vordert terugbetaling van bedragen die hij aan [Y] heeft betaald voor boekhoudkundige diensten, die hij als onverschuldigd beschouwt. [Y] heeft de boekhouding voor [X] verzorgd, maar [X] stelt dat hij teveel heeft betaald en dat er geen rechtsgrond was voor bepaalde betalingen. De kantonrechter oordeelt dat [X] inderdaad een bedrag van € 2.735,57 onverschuldigd heeft betaald en dat [Y] dit bedrag moet terugbetalen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van [Y] in reconventie, die betrekking heeft op een factuur van € 1.934,79, wordt afgewezen omdat de kantonrechter oordeelt dat [Y] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. De procedure omvatte eerdere vonnissen en mondelinge behandelingen, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betalingen van [X] aan [Y] voor een deel zonder rechtsgrond zijn verricht, en dat [Y] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9460781 \ CV EXPL 21-4077
Vonnis van 12 juli 2022
in de zaak van
[X] h.o.d.n. Hotel Schroder,
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [X] ,
gemachtigde: mr. J. Bouter,
tegen
[Y],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [Y] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[Y] heeft de boekhouding voor [X] verzorgd. In deze zaak staat in conventie de vraag centraal of [X] daarvoor teveel aan [Y] heeft betaald en of [X] daarom aanspraak kan maken op terugbetaling van een bedrag plus bijkomende kosten (wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten). In reconventie gaat het om de vraag of [X] nog een factuur van € 1.934,79 plus bijkomende kosten aan [Y] moet betalen.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [X] gevorderde hoofdsom gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. [X] heeft een bedrag van € 2.735,57 onverschuldigd aan [Y] betaald. [Y] moet dit bedrag terugbetalen. Ook moet hij wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten vergoeden. De tegenvordering van [Y] komt niet voor toewijzing in aanmerking. [Y] zal zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.

2.De procedure

2.1.
Eerder heeft de kantonrechter vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 11 januari 2022. In dat tussenvonnis is een mondelinge behandeling van de zaak bevolen.
2.2.
Op 25 maart 2022 heeft [X] een conclusie van antwoord in reconventie ingediend.
2.3.
Vervolgens heeft er op 13 juni 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn hierbij verschenen. [X] was samen met zijn gemachtigde aanwezig. De griffier heeft van wat er besproken is, aantekeningen gemaakt.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [X] de eerste conclusie van antwoord van [Y] van 2 november 2021 niet gekregen heeft. Daarom heeft de kantonrechter [X] in de gelegenheid gesteld om hiervan alsnog kennis te nemen en hier uiterlijk op 28 juni 2022 schriftelijk op te reageren. [X] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.5.
De kantonrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Die beslissing wordt vandaag in dit vonnis opgenomen en toegelicht.

3.Wat er vast staat

3.1.
[X] heeft een eenmanszaak en drijft een hotel in Amsterdam (hierna ook: het hotel). Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat als handelsnaam, naast de in deze procedure gebruikte naam ‘Hotel Schroder’, ook de naam ‘AAA Industrial Machine Export h/o’ staat geregistreerd.
3.2.
Verder is [X] bestuurder en enig aandeelhouder van een besloten vennootschap genaamd ‘AAA Industrial Machines Export B.V.’ (hierna: de BV).
3.3.
[Y] is boekhouder. Hij heeft een eenmanszaak en drijft een administratiekantoor tot het doen van belastingaangiften.
3.4.
[X] heeft [Y] in 2017 gevraagd om de boekhouding voor hem te verzorgen. [Y] is hiermee akkoord gegaan.
3.5.
[X] heeft in de periode van 6 februari 2017 tot en met 29 november 2018 vanaf de bankrekening van het hotel voor in totaal € 8.977,10 aan betalingen aan [Y] verricht. Daarnaast heeft [X] op 31 oktober 2017 vanaf de bankrekening van ‘AAA Industrial Machine Export BV h/o’ € 594,30 aan [Y] betaald.
3.6.
Op 20 december 2017 heeft [X] een e-mail naar [Y] gestuurd waarin hij schrijft:
“Good day Sir.
We can not go further with you, Kindly close the years 2016 and 2017.
Because I found you bit costly and i cant afford. (…)”
3.7.
[Y] heeft de opzegging van [X] geaccepteerd.
3.8.
Vanaf september 2018 tot eind 2019 heeft er tussen partijen (en later ook de gemachtigde van [X] ) een mailwisseling plaatsgevonden over de fiscale jaarrekening en aangifte inkomstenbelasting over 2017 van het hotel, het al dan niet achterhouden van administratie door [Y] , een factuur van [Y] van 28 november 2018 van € 1.934,79 en terugbetaling van een bedrag dat [X] teveel aan [Y] stelt betaald te hebben.
3.9.
Uiteindelijk is het belastingjaar 2017 door [Y] afgerond en is de boekhouding afgegeven. Voornoemde factuur van [Y] van € 1.934,79 is onbetaald gebleven en [Y] heeft geen bedrag aan [X] terugbetaald.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[X] vordert in conventie - enigszins samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat
a) primair: [X] onverschuldigd aan [Y] heeft betaald;
b) subsidiair: [Y] door [X] ongerechtvaardigd is verrijkt; en
c) meer subsidiair: [Y] onrechtmatig heeft gehandeld en/of wanprestatie heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de schade die [X] hierdoor heeft geleden;
II. [Y] zal veroordelen tot terugbetaling van het teveel betaalde van primair
€ 5.820,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover, gerekend vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
III. [Y] zal veroordelen tot betaling van primair € 662,02 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [Y] zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover.
4.2.
[Y] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [X] , met veroordeling van [X] in de proceskosten.
in reconventie
4.3.
[Y] vordert in reconventie veroordeling van [X] tot betaling van de factuur van 28 november 2018 van € 1.934,79 plus bijkomende kosten (buitengerechtelijke kosten, wettelijke (handels)rente en proceskosten).
4.4.
[X] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Y] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
in conventie en reconventie
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
[X] heeft in totaal € 9.571,40 aan [Y] betaald. [X] stelt dat dat meer is dan hij had hoeven te betalen. Volgens [X] moest hij namelijk maximaal € 2.800,00 excl. btw
(€ 3.751,00 incl. btw) aan [Y] voldoen. [X] vordert in conventie in hoofdsom terugbetaling van het teveel betaalde bedrag van (€ 9.571,40 minus € 3.751,00 =) € 5.820,40.
Onverschuldigde betaling
5.2.
[X] baseert zijn vordering tot terugbetaling primair op onverschuldigde betaling. Voor onverschuldigde betaling is vereist dat de prestatie zonder rechtsgrond is verricht. Dat houdt in dat er op het moment van presteren geen rechtsverhouding aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt.
5.3.
Om te beoordelen of hiervan sprake is, is het van belang om de verschillende betalingen die door [X] aan [Y] zijn verricht, te onderscheiden. Uit het door [X] overgelegde rekeningafschrift (productie 5 bij dagvaarding) blijkt ten aanzien van het hotel het volgende:
er is negen keer een bedrag van € 281,93 en twee keer een bedrag van € 281,00 overgemaakt;
middels vijf deelbetalingen is er in totaal een bedrag van € 2.119,92 op de factuur met nummer 18040 betaald;
middels vier deelbetalingen is er in totaal een bedrag van € 1.193,54 op de factuur met nummer 17068 betaald;
er is € 423,00 op de factuur met nummer 17050 betaald;
middels vier deelbetalingen is er in totaal € 1.500,00 op de facturen met nummers 18009 en 17067 betaald;
er is € 641,27 betaald onder vermelding van cliëntnummer 55082.
5.4.
Daarnaast is er vanaf de bankrekening van ‘AAA Industrial Machine Export BV h/o’ € 594,30 betaald op de factuur met nummer 17067 (productie 7 bij dagvaarding). Dit wordt als betaling 7 aangemerkt.
5.5.
Hierna zal de kantonrechter per betaling beoordelen of deze betaling al dan niet zonder rechtsgrond is verricht.
Betaling 1
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij hebben afgesproken dat [Y] de boekhouding voor het hotel over 2017 voor een bedrag van maximaal € 2.800 excl. btw zou verzorgen. Dit bedrag werd door middel van maandelijkse voorschotbedragen betaald. De deelbetalingen die onder betaling 1 vallen, zien op deze afspraak. Deze betalingen zijn niet zonder rechtsgrond verricht. [X] vordert dit bedrag ook niet terug.
Betalingen 2, 3 en 4
5.7.
Betalingen 2, 3 en 4 zien op de facturen met nummers 18040, 17068 en 17050. Uit de stukken blijkt dat deze facturen zijn gericht aan het hotel en zien op werkzaamheden voor het hotel over de belastingjaren 2015 en 2016.
5.8.
[X] stelt dat deze betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. Volgens [X] heeft hij met [Y] alleen afspraken gemaakt voor de boekhouding over 2017 en zou daarvoor een vaste prijs van maximaal € 2.800,- excl. btw in rekening worden gebracht. Het idee hierachter was dat [X] aan [Y] niet meer zou gaan betalen dan aan zijn vorige boekhouder. De boekhouding over 2015 en 2016 was al lang gedaan en daarvoor was de vorige boekhouder al ruimschoots betaald. Het was niet de bedoeling dat deze boekhouding dunnetjes overgedaan zou worden door [Y] , met alle kosten van dien. Hiervoor is geen opdracht gegeven, laat staan dat [X] op voorhand zou zijn medegedeeld wat de kosten daarvan zouden zijn, aldus [X] .
5.9.
[Y] heeft gemotiveerd betwist dat [X] de bedragen als genoemd onder 2, 3 en 4 heeft betaald zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestond. Volgens [Y] bleek dat de vorige boekhouder van [X] bepaalde zaken vóór het jaar 2017 niet goed had gedaan en die administratie zou [Y] bijwerken/verwerken/herstellen. Zo heeft [Y] onder andere de aangiften loonbelasting per maand over 2016, de aangiften inkomstenbelasting over 2015 en 2016 en de belastingaanslagen en subsidies over de jaren 2014 tot en met 2016 verzorgd voor het hotel. De vorige boekhouder had dit allemaal nog niet gedaan en [X] wist dat ook. [Y] verwijst hierbij naar een e-mail die de vorige boekhouder van [X] op 21 februari 2017 naar [X] stuurde. De over de jaren 2015 en 2016 uitgevoerde werkzaamheden vallen niet onder de prijsafspraak voor het hotel over 2017, aldus [Y] . Met [X] is afgesproken dat voor deze (extra) werkzaamheden het reguliere uurtarief zou gelden en dat is ook in rekening gebracht. [X] heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de verrichte (extra) werkzaamheden of tegen de door hem ontvangen facturen. Hij heeft de facturen zonder protest behouden en betaald. De uiteindelijke kosten per belastingjaar zijn ook niet hoger dan bij de vorige boekhouder, aldus nog steeds [Y] .
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [X] zijn stellingen, tegenover de betwisting van [Y] , onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter zal daarom aannemen dat er meer werkzaamheden zijn uitgevoerd dan partijen aanvankelijk waren overeengekomen en dat hiervoor een overeenkomst bestond zoals door [Y] is aangevoerd. Daartoe weegt in de eerste plaats mee dat uit de e-mail van [X] , waarin hij de overeenkomst met [Y] opzegt (r.o. 3.5), volgt dat [X] aan [Y] vraagt om naast 2017 ook 2016 af te sluiten. Verder weegt mee dat de vorige boekhouder van [X] op 21 februari 2017 een e-mail naar [X] stuurde waarin onder andere staat:
‘(…)
Teneinde de overdracht niet te frustreren en wegens onjuiste druk van de zijde van [Y] doe ik u als bijlagen nog toekomen de administraties van 2015 en 2016. Ik benadruk – en zo is dat ook in de prints aangegeven – dat deze administraties in deze staat niet geschikt zijn om te dienen als basis voor belastingaangiften. Hetzelfde geldt voor de eveneens bijgevoegde print aangifte LH december 2016. Voor indiening zult u zelf zorg moeten dragen. Ik wens daar geen verantwoordelijkheid meer voor te dragen.(…)”.
Uit deze e-mail, waarvan [X] de ontvangst niet heeft betwist, volgt dat de door de vorige boekhouder opgestelde administraties van 2015 en 2016 nog niet compleet waren. Tot slot weegt mee dat [X] niet gemotiveerd heeft weersproken dat de door [Y] over deze jaren gefactureerde werkzaamheden zijn verricht en dat het hiervoor in rekening gebrachte (uur)tarief redelijk is.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de betalingen als genoemd onder 2, 3 en 4 niet zonder rechtsgrond zijn verricht. [X] kan geen aanspraak maken op terugbetaling van deze bedragen.
Betalingen 5 en 6
5.12.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de facturen met nummers 18009 en 17067 (betaling 5) zijn gericht aan de BV en zien op werkzaamheden voor de BV over de jaren 2015 en 2016. Verder blijkt uit de overgelegde facturen dat het cliëntnummer van de BV 55082 is, zodat aangenomen moet worden dat ook de betaling genoemd onder 6 op de BV ziet.
5.13.
[X] stelt dat hij er niet eerder dan tijdens deze procedure achter is gekomen dat het hotel facturen die aan de BV gericht waren heeft betaald. [X] heeft de onderliggende facturen naar eigen zeggen nooit ontvangen. Hij betaalde het bedrag dat [Y] aan hem doorgaf en zette daar ook het kenmerk bij dat hij van [Y] doorkreeg. De bedragen zijn in goed vertrouwen overgemaakt. Verder stelt [X] dat het hotel en de BV twee verschillende bedrijven zijn en dat het hotel niet verplicht was om voor de BV te betalen. Dat kan ook niet, want dan klopt de boekhouding niet, aldus [X] . Tot slot stelt [X] zich op het standpunt dat hij niet gehouden is voor werkzaamheden die [Y] over 2015 en 2016 voor de BV uitgevoerd stelt te hebben, te betalen.
5.14.
[Y] betwist dat [X] bepaalde facturen niet heeft ontvangen. Volgens [Y] heeft hij de facturen altijd per e-mail naar [X] gestuurd en werden deze zonder protest door [X] behouden en betaald. [Y] voert aan dat hij werkzaamheden voor de BV heeft uitgevoerd en dat deze werkzaamheden buiten de prijsafspraak voor het hotel voor 2017 vielen. [X] wist dat hij hiervoor moest betalen en dat heeft hij ook gedaan. Door nu pas een beroep te doen op onverschuldigde betaling heeft [X] volgens [Y] de op hem rustende klachtplicht geschonden, aldus [Y] . Daarnaast beroept [Y] zich op rechtsverwerking.
5.15.
De kantonrechter stelt voorop dat vaststaat dat het hotel facturen die voor de BV waren, heeft betaald. Verder staat vast dat het hotel en de BV twee verschillende entiteiten zijn. Niet gesteld of gebleken is dat het hotel op enige manier gehouden was om betalingen voor de BV te verrichten. Aangenomen moet daarom worden dat genoemde facturen onverschuldigd zijn betaald door het hotel.
Van schending van de klachtplicht en/of rechtsverwerking, zoals [Y] heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Niet vastgesteld kan worden dat [X] niet binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt dat hij voornoemde facturen namens het hotel onverplicht had betaald, heeft geprotesteerd. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is het bovendien nodig dat [X] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht op terugbetaling. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij [Y] gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [X] zijn aanspraak niet meer geldend zal maken. Zulke bijzondere omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Enkel tijdsverloop is hiervoor onvoldoende.
[Y] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 2.141,27.
Betaling 7
5.16.
Voor betaling 7 geldt tot slot het volgende. Deze betaling is verricht vanaf een andere bankrekening dan de andere betalingen. Deze bankrekening staat op naam van ‘AAA Industrial Machine Export BV h/o’. Dat is de tweede handelsnaam die door het hotel ook gebruikt wordt. Dat deze betaling door het hotel is gedaan, is door [Y] ook niet betwist. De kantonrechter zal hier daarom van uitgaan. Omdat het bij deze betaling om hetzelfde factuurnummer (17067) gaat als bij betaling 5 en deze factuur op de BV ziet, maar betaald is door het hotel, geldt ook voor deze betaling dat deze zonder rechtsgrond is verricht. [X] heeft recht op terugbetaling van € 594,30 door [Y] .
Tussenconclusie
5.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de betalingen als genoemd onder 5, 6 en 7 zonder rechtsgrond zijn verricht. De kantonrechter zal voor recht verklaren dat [X] de facturen van [Y] die aan de BV gericht zijn en die vanaf de bankrekening van het hotel zijn voldaan, onverschuldigd heeft betaald. [Y] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van (€ 2.141,27 plus € 594,30 =) € 2.735,57.
De (meer) subsidiaire grondslagen
5.18.
Op basis van de primaire grondslag wordt slechts een gedeelte van de door [X] gevorderde hoofdsom toegewezen. De kantonrechter komt daarom voor het overige (afgewezen) gedeelte toe aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen, te weten ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad en/of wanprestatie. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
5.19.
[X] heeft met betrekking tot de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag dezelfde feiten en omstandigheden gesteld als bij de primaire grondslag. Om het resterende gedeelte van de hoofdsom toe te kunnen wijzen op basis van een van deze grondslagen, is kort gezegd vereist dat vastgesteld wordt dat [Y] geld ontvangen heeft zonder dat hij hiertoe gerechtigd was. Uit het hiervoor overwogene volgt reeds dat hier voor het resterende gedeelte van de hoofdsom niet aan voldaan wordt. De subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen kunnen dan ook niet tot een verdergaande terugbetalingsverplichting van [Y] leiden.
Bijkomende kosten
5.20.
[X] heeft over de hoofdsom wettelijke handelsrente gevorderd. Deze vordering is niet toewijsbaar, omdat de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW slechts kan worden toegewezen als de gevorderde geldsom voortvloeit uit een handelsovereenkomst en dat is hier niet het geval. De onderhavige verbintenis tot teruggave van de onverschuldigde betaling vloeit voort uit de wet.
De kantonrechter zal in plaats hiervan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen vanaf de dag van dagvaarding (21 september 2021).
5.21.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet betwist. Op grond van het rapport BGK-integraal zullen de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen op basis van een totale toewijsbare hoofdsom van € 2.735,57 en met toepassing van de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zodoende zal worden toegewezen een bedrag van € 398,56.
5.22.
Omdat [Y] in conventie overwegend in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [X] worden, op basis van het toegewezen bedrag, begroot op:
- explootkosten € 121,39
- griffierecht 240,00
- salaris gemachtigde 436,00 (2 punten x tarief € 218,-)
- nakosten
109,00
totaal € 906,36
5.23.
Omdat er bij proceskosten geen sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, is de gevorderde handelsrente over de proceskosten niet toewijsbaar. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. Dat gebeurt met inachtneming van de hierna in de beslissing te bepalen termijn.
in reconventie
5.24.
[Y] vordert in reconventie betaling van de factuur van 28 november 2018 van
€ 1.934,79 plus bijkomende kosten (buitengerechtelijke kosten, wettelijke (handels)rente en proceskosten).
De factuur van 28 november 2018
5.25.
[Y] stelt dat [X] , op grond van een overeenkomst die hij met [Y] heeft gesloten, gehouden is de factuur van 28 november 2018, die ziet op werkzaamheden die [Y] voor de BV over het jaar 2017 heeft uitgevoerd, te betalen.
5.26.
[X] heeft allereerst aangevoerd dat [Y] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze factuur ziet op de BV en de BV is geen partij in deze procedure, aldus [X] . Verder heeft [X] betwist dat hij het factuurbedrag verschuldigd is. Volgens [X] heeft hij met [Y] afgesproken dat alle werkzaamheden over 2017 - dus voor zowel het hotel als de BV - maximaal € 2.800,- excl. btw zouden kosten. De BV vertoont ook nauwelijks enige activiteit waardoor de administratie klein was, aldus [X] .
5.27.
De kantonrechter stelt vast dat voornoemde factuur is gericht aan de BV. Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de BV en het hotel verschillende entiteiten zijn. De BV is in deze procedure geen partij. Daarom kan de kantonrechter in deze procedure de vordering van [Y] niet beoordelen. Dat is tijdens de mondelinge behandeling ook al kort met partijen besproken. De kantonrechter moet [Y] in reconventie, zonder daarbij te onderzoeken wiens stellingen rechtens juist zijn, niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
5.28.
[Y] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Die kosten worden tot op heden aan de zijde van [X] begroot op
€ 187,00 (salaris gemachtigde 2,0 punten x 0,5 x tarief € 187,00). De kantonrechter hanteert bij de berekening van het salaris in reconventie een factor 0,5, omdat de vorderingen in reconventie (grotendeels) voortvloeien uit het verweer in conventie.
5.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [X] de facturen van [Y] die aan de BV gericht zijn en die vanaf de bankrekening van het hotel zijn voldaan, onverschuldigd heeft betaald;
6.2.
veroordeelt [Y] om aan [X] te betalen een bedrag van € 2.735,57 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, gerekend vanaf 21 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [Y] om aan [X] te betalen een bedrag van € 398,56 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
veroordeelt [Y] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 906,36 inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, gerekend vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart de beslissingen onder 6.2 tot en met 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie
6.7.
verklaart [Y] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
6.8.
veroordeelt [Y] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 187,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, gerekend vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022. (EB)