ECLI:NL:RBOVE:2022:2329

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/264545 / HA ZA 21-154
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onrechtmatige onttrekking van gelden en non-concurrentiebeding in managementovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een tussenvonnis in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Suplementos para Mascotas Munoz Magana SA en Summma International B.V. De rechtbank behandelt de vraag of een bestuurder onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan de vennootschap en of hij een boete verschuldigd is wegens het overtreden van een non-concurrentiebeding in de managementovereenkomst. De procedure is gestart door Summma en Suplementos, die vorderingen hebben ingesteld tegen [X], de gedaagde, die in reconventie vorderingen heeft ingediend tegen hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de managementovereenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd op grond van dwaling en dat de bestuurder in beginsel de boete verschuldigd is, maar dat er aanleiding is om deze te matigen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van hun standpunten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/264545 / HA ZA 21-154
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUMMMA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Deventer,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
SUPLEMENTOS PARA MASCOTAS MUNOZ MAGANA SA,
gevestigd te San Francisco (Mexico),
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. P.J.P. van Huizen te Rotterdam,
tegen
[X], handelend onder de naam
[bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Summma, Suplementos en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte tot eisvermeerdering;
  • de aanvullende productie 13 van Summma en Suplementos;
  • de mondelinge behandeling van 2 maart 2022;
  • de spreekaantekeningen van Summma en Suplementos.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze zaak ligt in conventie de vraag voor of een bestuurder onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan een vennootschap en of hij een boete aan die vennootschap is verschuldigd wegens het overtreden van het in de managementovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding. In reconventie is de vraag aan de orde of aanleiding bestaat tot vernietiging van de betreffende overeenkomst en tot schadevergoeding wegens het niet nakomen van die overeenkomst.

3.De feiten

3.1.
Suplementos heeft een onderneming die zich bezighoudt met de productie en verkoop van diervoeding. Zij heeft haar hoofdvestiging in Mexico.
3.2.
In het voorjaar van 2020 heeft [X] Suplementos ervan weten te overtuigen om activiteiten te starten in Europa. In verband hiermee is Summma opgericht.
3.3.
Op 19 mei 2020 hebben Summma en [X] een managementovereenkomst gesloten (hierna te noemen: de managementovereenkomst) op grond waarvan Summma aan [X] een managementfee van € 46.000,00 per jaar verschuldigd was. Die overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
1 Services
(…)
1.2
The Manager shall be in charge of the general an the daily management of the Company, which includes the performance of the following services for the Company:
1.2.1
leading the operational, administrative, financial and technical management of the Company to ensure the proper functioning of the Company; and
(…)
1.2.4
the implementation of the strategy and the business plan as determined by the board of directors of the Company.
1.3
Notwithstanding the scope of “daily management”, decisions regarding the following matters are expressly excluded from the competences of the Manager and are expressly reserved for the board of directors of the Company:
1.3.1
Strategy: (i) the creation of new activities or a substantial change or termination of existing activities which have a material impact on the Company; (ii) the purchase or sale of companies or significant assets; and (iii) decisions on strategic partnerships.
(…)
5 Non-competition and non-solicitation
5.1
The Manager shall not engage in any of the activities described in Article 5.2 during the term of this Agreement and for an additional period of 18 months after the termination of this Agreement (regardless of the mode of termination) (the “Non-competition Period”), (…)
5.2
During the Non-competition Period, the Manager shall not:
(i) be involved in any activities which are identical or similar to the activities exercised by the
Company or any of its affiliated companies at any time during the period within which the
Manager provided Services, and which compete or could compete with those activities;
(ii) induce or attempt to induce any person who is or was the client, supplier or any other business
relation of the Company or any of its affiliated companies at any time during the period within
which the Manager provided Services, to terminate or significantly diminish its business
activities with the Group or to change the conditions of their relation with the Group to its
detriment;
(…)
5.3
The obligations of non-competition and non-solicitation described in this Article 5, are geographically limited to the territory where the Company or any of its affiliated companies has developed activities at any time during the period within which the Manager provided the Services. (…)
5.4
If the Manager commits any infringement of the provisions of this Article 5, the Manager shall pay damages to the Company, without the necessity for a notice. These damages are set at a fixed sum of EUR 100,000, to be increased with EUR 5,000 for each day, or part of a day, that such infringement continues after the notice of the Manager by the Company for this infringement, without prejudice to the Company’s right to claim additional damages if it can establish that is has incurred a prejudice exceeding the above amounts.
5.5
The Manager acknowledges that the provisions of this Article 5 are reasonable and necessary to protect the legitimate interests of the Company and the Group. (…)
(…)
7 Intellectual Property
7.1
The Manager hereby irrevocably and unconditionally transfers and agrees to transfer any rights or interests concerning the results of any intellectual activity directly or indirectly related to the Services to the Company or any company of the Group designated by the Company for that purpose. Such transfer shall include (without limitation) every creation, discovery, study, idea, system, method, research, process or know-how whether or not protected by an intellectual property right such as (but not limited to) copyrights, patents, drawings, models, brands, trademarks, domain names, every right connected to software or a data base that has been built by the Manager under or in connection with the performance of this Agreement or the Services (hereinafter the “Intellectual Property Rights”).
(…)
3.4.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat als handelsnaam van Summma onder meer ‘Aware Pet Products’ vermeld. Suplementos heeft die naam op enig moment als merk laten registreren bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (hierna te noemen: EUIPO).
3.5.
Op 26 januari 2021 heeft Summma de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd.
3.6.
Per brief van 26 februari 2021 heeft [X] op grond van dwaling de vernietiging ingeroepen van de managementovereenkomst.
3.7.
[X] is sinds januari 2022 werkzaam als ‘business development director Europe’ voor Nodes Mexico S.A. De C.V. (hierna te noemen: Nodes).

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Na wijziging van eis vorderen Summma en Suplementos bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [X] te veroordelen tot betaling aan Summma van:
- een bedrag van € 60.197,87, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- een bedrag van € 1.376,98 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met € 5.000,00 per dag dat de overtreding van het non-concurrentiebeding uit de managementovereenkomst vanaf 1 januari 2022 voortduurt en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente;
II. [X] te veroordelen tot betaling aan Suplementos van:
- een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente;
- een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. een voorbehoud te verlenen aan Summma en Suplementos, teneinde iedere mogelijke schade wegens lasterlijke uitingen ten aanzien van Summma en Suplementos op [X] te verhalen;
IV. [X] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, voor zover deze niet door hem worden erkend, met veroordeling van Summma en Suplementos in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[X] vordert:
I. voor recht te verklaren dat het in artikel 5 van de managementovereenkomst opgenomen
non-concurrentiebeding komt te vervallen;
II. te bepalen dat de in artikel 7 van de managementovereenkomst bedoelde overdracht van de ‘intellectual property rights’ komt te vervallen en dat deze rechten weer aan [X] toekomen, inclusief de handelsnaam ‘Aware Pet Foods’ en dat Summma en Suplementos op straffe van verbeurte van een dwangsom al het noodzakelijke moeten doen om die rechten weer in het bezit te brengen van [X] , waaronder aanpassing van de registratie van de betreffende handelsnaam bij het EUIPO;
III. te bepalen dat het Summma en Suplementos op straffe van verbeurte van een dwangsom niet meer is toegestaan producten conform de receptuur van [X] op de markt te brengen;
IV. Summma en Suplementos hoofdelijk te veroordelen om aan [X] de door hem geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede om als voorschot op de toe te kennen schadevergoeding een bedrag van
€ 10.000,00 te betalen;
V. veroordeling van Summma en Suplementos in de kosten van deze procedure.
4.5.
Summma en Suplementos voeren verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
de vorderingen van Suplementos
5.1.
De rechtbank ziet aanleiding eerst de geldvorderingen van Suplementos te bespreken. Suplementos vordert uit hoofde van onverschuldigde betaling veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag van € 10.000,00, met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
5.2.
Aangezien Suplementos niet, zoals Summma, in Nederland is gevestigd maar in Mexico, dient eerst onderzocht te worden of de Nederlandse rechter ten aanzien van het geschil tussen haar en [X] rechtsmacht toekomt en zo ja, welk recht van toepassing is op de vorderingen van Suplementos op [X] .
5.3.
Omdat [X] in Nederland woont en Nederland lid is van de Europese Unie, is de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 Brussel I bis-verordening bevoegd van de vorderingen van Suplementos op [X] kennis te nemen. Op grond van artikel 7 lid 2 Rv heeft de Nederlandse rechter ook rechtsmacht ten aanzien van de vorderingen van [X] op Suplementos. De in dit artikel bedoelde uitzondering van onvoldoende samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie is niet aan de orde.
5.4.
Op grond van artikel 10 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) wordt de
niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking – waaronder op grond van lid 1 van de betreffende bepaling ook is begrepen onverschuldigde betaling – beheerst door het recht van het land waar de ongerechtvaardigde verrijking zich voordoet. Aangezien de gestelde verrijking zich in Nederland zou hebben voorgedaan, is het Nederlands recht van toepassing op de vorderingen van Suplementos op [X] .
5.5.
[X] erkent de door Suplementos gevorderde hoofdsom van € 10.000,00, zodat dit bedrag in het te wijzen eindvonnis toewijsbaar is. In verband met de vertraging in de betaling, is de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente eveneens toewijsbaar. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente bestaat geen aanleiding, nu tussen Suplementos en [X] geen sprake is geweest van een handelsovereenkomst.
5.6.
De door Suplementos gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 komen ook voor toewijzing in aanmerking. Suplementos heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het op grond van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde bedrag.
de vorderingen van Summma
5.7.
Summma vordert allereerst betaling van een bedrag van € 60.197,87, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Zij legt aan die vordering ten grondslag dat [X] zich op regelmatige basis en geheel onrechtmatig gelden toebehorend aan Summma heeft toegeëigend door storting van die gelden op de bankrekening van zijn eenmanszaak of op zijn privé-bankrekening. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Summma als productie 2 verschillende overzichten overgelegd die betrekking hebben op de periode juli 2020 tot en met januari 2021.
5.8.
[X] betwist niet dat hij een bedrag van in totaal € 60.197,87 vanaf de bankrekening van Summma op zijn privérekening, althans op de bankrekening van zijn eenmanszaak, heeft gestort, zodat hiervan kan worden uitgegaan. [X] voert ook geen verweer tegen de door Summma als productie 2 overgelegde overzichten. De rechtbank gaat er daarom tevens van uit dat de in die overzichten vermelde data en bedragen juist zijn.
5.9.
[X] erkent dat hij van het bedrag van € 60.197,87 een bedrag van € 6.800,00 aan Summma dient terug te betalen, zodat dit deel van de betreffende vordering toewijsbaar is.
5.10.
Wat betreft de overige betalingen van € 53.397,87 stelt [X] zich op het standpunt dat Summma onvoldoende heeft onderbouwd dat die betalingen onrechtmatig zijn. Ook voert [X] aan dat die betalingen zakelijke kosten betroffen die hij uit eigen zak heeft betaald, althans dat die betalingen zijn te beschouwen als aan hem toekomende beloningen. Volgens [X] ontbrak het in de bedrijfsvoering van Summma in die periode namelijk aan voldoende liquide middelen en heeft het lang geduurd voordat er in Nederland een bankrekening kon worden geopend, zodat hij zakelijke kosten in eerste instantie uit eigen middelen en via zijn privé creditcard heeft betaald. Op verzoeken van [X] aan Summma om een factuur te betalen werd bovendien vaak afwijzend gereageerd of Summma stelde de betaling uit, zodat [X] zich genoodzaakt zag kosten voor te schieten. De betreffende kosten zijn vervolgens via een declaratieformulier gedeclareerd en die formulieren moeten nog (digitaal) in de administratie van Summma aanwezig zijn, aldus steeds [X] .
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuurder van een vennootschap niet zomaar gelden vanaf de bankrekening van die vennootschap naar zichzelf mag overboeken en dat dergelijke overboekingen alleen geoorloofd zijn als daarvoor een goede reden bestaat in de rechtsverhouding tussen bestuurder en vennootschap. Indien ten aanzien van het bedrag van € 53.397,87 komt vast te staan dat een dergelijke reden ontbreekt, is sprake van onrechtmatig handelen en zal [X] dat bedrag aan Summma moeten terugbetalen. De bewijslast dat sprake is van onrechtmatig handelen rust op Summma. Aan bewijslevering wordt echter pas toegekomen, indien [X] de stellingen van Summma voldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat is op dit moment nog niet het geval.
[X] heeft zijn standpunt dat het bedrag van € 53.397,87, althans een deel daarvan, voorgeschoten zakelijke kosten betreft, namelijk nauwelijks onderbouwd, terwijl ervan moet worden uitgegaan dat hij het voorschieten van bepaalde kosten door het overleggen van bank- of creditcardafschriften kan onderbouwen. Hier komt bij dat de rechtbank aanleiding ziet hogere eisen te stellen aan de stelplicht van [X] . Vast staat immers dat [X] in een periode van een half jaar een bedrag van ruim € 60.000,00 naar zichzelf heeft overgemaakt, hetgeen zeer opmerkelijk is. Hoewel van [X] verwacht had mogen worden dat hij zijn verweer op dit punt al nader had onderbouwd, ziet de rechtbank in het verhandelde ter zitting aanleiding hem daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. [X] heeft ter zitting namelijk nader toegelicht dat hij zich genoodzaakt zag tot het aanspreken van zijn eigen liquide middelen omdat hij van Summma geen geld kreeg en Summma heeft dit vervolgens niet weersproken. Ook is ter zitting meer duidelijkheid gekomen over de mentale gezondheid van [X] , die mede de oorzaak lijkt te zijn van het uitblijven van een deugdelijke onderbouwing. De rechtbank zal [X] dus de kans geven bij akte alsnog bankafschriften en/of creditcardafschriften in het geding te brengen waaruit volgt dat hij inderdaad kosten voor Summma heeft voorgeschoten. Daarbij dient hij op die afschriften duidelijk te arceren welke betalingen voorgeschoten kosten betreffen en op een overzichtelijke manier in de akte per betaling voldoende gemotiveerd toe te lichten op welke kosten van Summma de betalingen precies betrekking hebben. De rechtbank benadrukt dat [X] deze toelichting op een zodanige wijze dient te presenteren, dat de door de rechtbank gevraagde duidelijkheid bij lezing van de akte zonder nader speurwerk kan worden verkregen; de producties die [X] bij deze akte in het geding zal kunnen brengen dienen dus vooral ter onderbouwing, en mogen voor de rechtbank geen ‘zoekplaatje’ vormen waarin de rechtbank dan zelf zal moeten gaan speuren om een goed overzicht te krijgen. De akte zelf dient, kortom, de gevraagde duidelijkheid in een heldere en overzichtelijk gepresenteerde toelichting te geven, en de producties (met arceringen) zullen moeten dienen als bewijsstukken van die toelichting in de akte. Summma krijgt vervolgens de gelegenheid te reageren. Voor zover de rechtbank daartoe aanleiding ziet, zal hierna – mogelijk maar niet zonder meer – een nieuwe mondelinge behandeling gepland worden teneinde de betalingen in kwestie met partijen te bespreken. Indien [X] niet met een nadere onderbouwing komt van het betreffende verweer, of een niet voldoende duidelijke of anderszins ondeugdelijke, zal de rechtbank dit verweer passeren. Dit leidt er dan toe dat ervan wordt uitgegaan dat [X] zich het bedrag van € 53.397,87 op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend en dat [X] ook dat bedrag aan Summma zal moeten terugbetalen.
5.12.
Summma vordert ook betaling van de in artikel 5.4 van de managementovereenkomst genoemde boete. Volgens Summma heeft [X] namelijk het in artikel 5.1 genoemde non-concurrentiebeding overtreden door per januari 2022 werkzaamheden voor Nodes te verrichten en in dit kader meerdere klanten van Summma te benaderen.
5.13.
[X] betwist dat hij klanten van Summma heeft benaderd, maar heeft ter zitting wel erkend dat hij met zijn werkzaamheden voor Nodes het non-concurrentiebeding overtreedt. [X] wijst echter op de vernietiging van de managementovereenkomst en betoogt daarnaast dat Summma geen belang heeft bij naleving van het
non-concurrentiebeding, omdat hij maar kort bij Summma heeft gewerkt en de bedrijfsactiviteiten in die periode zeer beperkt zijn geweest.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat [X] zich door ondertekening van de managementovereenkomst heeft verbonden aan het non-concurrentiebeding en daarmee gelet op het bepaalde in artikel 5.5 van die overeenkomst in beginsel ook het belang van Summma bij naleving van dat beding heeft erkend.
5.15.
Gelet op hetgeen hierna in reconventie wordt overwogen, gaat het beroep van [X] op de vernietiging van de managementovereenkomst niet op, zodat dit verweer wordt gepasseerd.
5.16.
Nu vast staat dat [X] het non-concurrentiebeding heeft overtreden, is hij in beginsel de in artikel 5.4 van de managementovereenkomst genoemde boete verschuldigd. [X] heeft ter zitting echter onweersproken betoogd dat hij nauwelijks invulling heeft kunnen geven aan zijn functie bij Summma, zodat het ervoor moet worden gehouden dat [X] niet veel kennis heeft opgedaan van concurrentiegevoelige informatie en dat de concurrentie die hij Summma aandoet dus niet, of slechts in zeer geringe mate, voortbouwt op zijn dienstverband bij Summma. Hier komt bij dat de op grond van artikel 5.4 verschuldigde boete draconisch is, zeker in verhouding tot de managementfee die Summma aan [X] verschuldigd was. Gelet hierop, leidt het boetebeding naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Aangezien in de stellingen van [X] een beroep op matiging besloten ligt, is de rechtbank dan ook van oordeel dat matiging van de boete aan de orde is en wel tot het bedrag van de schadevergoeding op grond van de wet. Omdat onduidelijk is hoe hoog dit bedrag is, zal de rechtbank Summma in de gelegenheid stellen zich bij akte hierover uit te laten. [X] mag vervolgens op die akte reageren.
5.17.
De rechtbank ziet niet in welk belang Summma en Sumplementos hebben bij het door hen gevorderde voorbehoud voor het verhalen van de schade wegens lasterlijke uitlatingen, zodat dit deel van hun vorderingen in het eindvonnis zal worden afgewezen. Het staat Summma en Suplementos indien zij daartoe aanleiding zien vrij de gestelde schade in een afzonderlijke procedure op [X] te verhalen.
in reconventie
5.18.
De rechtbank constateert dat de vorderingen van [X] zowel jegens Summma als jegens Suplementos zijn ingesteld. Aangezien Suplementos echter geen partij is bij de managementovereenkomst en [X] niet heeft gesteld op grond waarvan de vorderingen jegens Suplementos toewijsbaar zijn, kunnen zijn vorderingen jegens Suplementos niet worden toegewezen.
5.19.
De rechtbank stelt verder vast dat in reconventie, anders dan kennelijk de bedoeling was, geen verklaring voor recht is gevorderd dat de managementovereenkomst is vernietigd of wordt vernietigd of wordt ontbonden. Evenmin is vernietiging of ontbinding van die overeenkomst gevorderd. Gelet op de vorderingen van [X] , ligt wel de vraag voor of de managementovereenkomst op grond van dwaling rechtsgeldig is vernietigd.
5.20.
[X] stelt zich op het standpunt bij het aangaan van de overeenkomst een verkeerde voorstelling van zaken te hebben gehad. Ter zitting heeft hij toegelicht dat die verkeerde voorstelling betrekking had op de kwaliteit van de producten van Summma en op de herkomst van de grondstoffen van die producten. Volgens [X] was de kwaliteit van de producten niet goed, waardoor deze onverkoopbaar en levensgevaarlijk voor dieren waren, en bleken de grondstoffen van de producten niet uit Mexico maar uit de Verenigde Staten te komen, waardoor deze volgens hem eveneens slecht scoorden op het punt van de diervriendelijkheid.
5.21.
Voor zover dit standpunt van [X] al juist is, hetgeen Summma betwist, geldt dat het enkele feit dat [X] een verkeerde voorstelling van zaken heeft gehad omtrent de kwaliteit van de producten en de herkomst van de grondstoffen van die producten, nog niet maakt dat de managementovereenkomst rechtsgeldig op grond van dwaling is vernietigd. Daarvoor dient sprake te zijn van één van de in artikel 6:228 lid 1 BW genoemde situaties en [X] heeft nauwelijks feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit het geval is. Het is dus de vraag of een dergelijke situatie zich heeft voorgedaan. Wat hier echter ook van zij, ook indien dit inderdaad het geval is, kan het beroep op dwaling naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. In een situatie als de onderhavige waarin een managementovereenkomst wordt aangegaan met een nieuw bedrijf dat door een buitenlandse vennootschap in Nederland is opgericht, is het namelijk altijd afwachten met wie men precies in zee is gegaan. Van [X] had, zeker omdat hij zich op het standpunt stelt dat de diervriendelijkheid van de producten voor hem erg belangrijk was, bovendien verwacht mogen worden dat hij ten aanzien van de kwaliteit van de producten en de herkomst van de grondstoffen daarvan onderzoek had gedaan om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen, hetgeen hij kennelijk heeft nagelaten. Een eventuele dwaling dient naar het oordeel van de rechtbank op grond van lid 2 van artikel 6:228 BW dan ook voor rekening van [X] te blijven.
5.22.
De conclusie uit het voorgaande is dat de managementovereenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd. Dit leidt ertoe dat de door [X] gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. Dit geldt ook voor de vordering tot het vervallen verklaren van artikel 7 van de managementovereenkomst en tot overdracht van de ‘intellectual property rights, alsmede voor de vordering tot het verbieden van het gebruik van de receptuur van [X] . Overigens betwist Summma dat van dit laatste sprake is geweest.
5.23.
[X] vordert ook betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede een voorschot op die schadevergoeding. Hij stelt zich in dat kader op het standpunt dat Summma de gemaakte afspraken niet is nagekomen en dat hij daardoor zijn taken niet kon uitvoeren. Volgens [X] zou Summma voor het opzetten van het nieuwe bedrijf met een strategie en een businessplan komen, geld aan hem ter beschikking stellen en het merk ‘Aware Pet Products’ (hierna te noemen: Aware) in de markt zetten. Dit merk is, zo stelt [X] , een idee van hem waaraan hij jarenlang heeft gewerkt en in welk kader hij onder meer receptuur voor producten heeft ontwikkeld die hij met het sluiten van de managementovereenkomst aan Summma heeft overgedragen. Volgens [X] bleek in de praktijk echter dat er geen ondersteuning en budget kwam vanuit Summma, dat Summma niet met een strategie of businessplan kwam, dat het in de markt zetten van het merk Aware ook niet van de grond kwam en dat binnen Aware in strijd met de uitgangspunten van [X] werd gewerkt. Aware was het levenswerk van [X] en Summma dient hem een schadevergoeding te betalen nu hem door het niet nakomen van de op Summma rustende verplichtingen en het beëindigen van de samenwerking de mogelijkheid is ontnomen Aware tot groei te brengen en daarmee substantiële inkomsten te verwerven, aldus [X] .
5.24.
Summma betwist dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming. Volgens haar rustte op haar slechts de verplichting tot betaling van de managementfee en is zij die verplichting nagekomen.
5.25.
De rechtbank stelt voorop dat zij de vordering van Summma beschouwt als een vordering uit hoofde van artikel 6:74 BW en dus niet artikel 6:277 BW, nu van een buitengerechtelijke ontbinding van de managementovereenkomst geen sprake is geweest en [X] de ontbinding van die overeenkomst ook niet heeft gevorderd.
5.26.
De rechtbank constateert dat in de managementovereenkomst geen verplichting is opgenomen tot het op voorhand verstrekken van andere financiële middelen aan [X] dan de managementfee. Ook is in die overeenkomst niets bepaald omtrent het in de markt zetten van het merk Aware of over het naleven van de uitgangspunten van [X] , zodat wat dit betreft geen sprake kan zijn van een toerekenbare tekortkoming.
Wat betreft het businessplan en de strategie staat in artikel 1.2.4 van de managementovereenkomst vermeld dat [X] zich dient bezig te houden met de implementatie van de strategie en het businessplan dat door de Raad van Bestuur van Summma is opgesteld. In artikel 1.3 staat vermeld dat beslissingen op het gebied van de strategie niet door [X] maar door Summma worden genomen. Voor zover uit deze bepalingen al een verplichting tot het bepalen van de strategie en het opstellen van een businessplan kan worden afgeleid, geldt dat ook indien Summma die verplichting niet is nagekomen, [X] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. Gesteld noch gebleken is namelijk dat [X] Summma ter zake van het nakomen van de gestelde verplichting in gebreke heeft gesteld, zodat van verzuim aan de zijde van Summma geen sprake is geweest.
Ten aanzien van de schadevergoeding wegens het beëindigen van de samenwerking geldt tot slot dat de stellingen van [X] niet op die schadevergoeding zijn gericht en hij het recht op die schadevergoeding dus niet (voldoende) heeft toegelicht. Voor het geval al komt vast te staan dat de managementovereenkomst ten onrechte per direct is beëindigd, heeft [X] op dit punt derhalve niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat alleen al om die reden daaraan voorbij moet worden gegaan. De door [X] gevorderde schadevergoeding en het voorschot daarop zullen dus in het te wijzen eindvonnis eveneens worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
8 juni 2022voor akte uitlating aan de zijde van [X] omtrent hetgeen hiervoor in r.o. 5.11 is overwogen en voor akte uitlating aan de zijde van Summma en Suplementos omtrent hetgeen in r.o. 5.16 is overwogen;
6.2.
bepaalt dat partijen vervolgens vier weken de gelegenheid krijgen op elkaars akten te reageren;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
6.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.