Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De feiten
4. Het verzoek en het tegenverzoek
5.De beoordeling
van het verzoek en het tegenverzoek
[verzoeker] betoogt verder dat grof taalgebruik niet ongebruikelijk was binnen [verweerster] en dat hij zich in februari 2022 evenmin intimiderend en agressief jegens een andere collega heeft opgesteld. Daarnaast voert hij aan dat in zijn personeelsdossier geen enkele waarschuwing of andere aanwijzing te vinden is voor intimiderend gedrag, dat hij niet is gehoord over het incident dat aanleiding gaf tot het ontslag en dat zijn persoonlijke omstandigheden ertoe hadden moeten leiden dat [verweerster] niet tot ontslag op staande voet was overgegaan.
[verzoeker] heeft per 1 augustus 2022 echter al een andere baan gevonden, zodat hij – zoals hij zelf ook wel inziet – hooguit aanspraak kan maken op een bescheiden billijke vergoeding. [verzoeker] voert in dit kader aan dat het niet de bedoeling kan zijn dat een werkgever middels een onterecht ontslag op staande voet kostenneutraal van een werknemer kan af komen en dat [verweerster] voor dat ontslag dus niet mag worden beloond. Daarnaast wijst [verzoeker] erop dat zijn nieuwe baan een tijdelijke is voor de duur van een jaar met een proeftijd van een maand, dat hij in die nieuwe functie ongeveer 8 uur per week minder kan werken tegen zo’n 600 euro bruto per maand minder aan salaris en dat hij forse juridische kosten heeft moeten maken omdat er bij [verweerster] geen bereidheid was om tot een (passende) minnelijke regeling te komen.