ECLI:NL:RBOVE:2022:2517

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
9683893 \ EJ VERZ 22-53
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling verkrijgingsvorderingen uit nalatenschap na overlijden vader

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de verkrijgingsvorderingen uit de nalatenschap van de vader van verzoeker en verweerder sub 2, die in 2019 is overleden. Verweerders hebben een boedelbeschrijving opgesteld en de verkrijgingsvorderingen van de erfgenamen vastgesteld. Verzoeker is het niet eens met deze vaststelling en vraagt de kantonrechter om de omvang van zijn verkrijgingsvordering vast te stellen of om een boedelnotaris te benoemen. Verweerders hebben in hun tegenverzoek gevraagd om de verkrijgingsvordering vast te stellen op het bedrag dat uit de boedelbeschrijving volgt. De kantonrechter heeft in deze beschikking zelf de verkrijgingsvorderingen vastgesteld.

De procedure begon met een verzoekschrift van verzoeker, dat op 11 februari 2022 is ingediend. Na een mondelinge behandeling op 5 april 2022 en verdere akten van beide partijen, heeft de kantonrechter op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan. De vader van verzoeker en verweerder sub 2 was gehuwd met verweerder sub 1 en had bij testament zijn echtgenote en beide zoons als erfgenamen benoemd. De boedelbeschrijving toonde een saldo van de nalatenschap van € 411.932,00 aan, met een erfdeel van € 137.310,66 voor ieder van de erfgenamen.

Verzoeker heeft zijn verzoek gewijzigd en vraagt nu om zijn verkrijgingsvordering vast te stellen op € 177.547,50. De kantonrechter oordeelt dat de fiscale grondslag voor de waardering van de pensioenvoorziening van verweerder sub 1 moet worden gehanteerd, en dat de boedelbeschrijving correct is. De verkrijgingsvorderingen worden vastgesteld op € 137.310,66 voor ieder van de zoons. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9683893 \ EJ VERZ 22-53
Beschikking van de kantonrechter van 16 augustus 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, verder te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H. ten Kortenaar (Praktijk voor Rechtsbijstand Ten Kortenaar B.V.)
tegen

1.[verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerder 2] en [verweerder 1] ,
gemachtigde: mr. M.G. Hop.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, ontvangen op 11 februari 2022.
1.2.
[verweerder 2] en [verweerder 1] hebben een verweerschrift ingediend, ontvangen op 25 maart 2022.
1.3.
Het verzoek is mondeling behandeld op 5 april 2022 waar, [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde en [verweerder 2] , eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen is besproken.
1.4.
Daarna hebben [verweerder 2] en [verweerder 1] op 24 mei 2022 een akte ingediend. [verzoeker] heeft daarop gereageerd bij antwoordakte, ingediend op 17 juni 2022.
1.5.
Ten slotte is bepaald dat er vandaag een beschikking wordt gewezen.

2.Waar gaat het geschil over?

De vader van [verzoeker] en [verweerder 2] en de echtgenoot van [verweerder 1] is [2019] overleden. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben een boedelbeschrijving opgemaakt en hebben op grond daarvan de verkrijgingsvorderingen van de erfgenamen vastgesteld. [verzoeker] is het niet eens met die vaststelling. [verzoeker] wil daarom dat de kantonrechter de omvang van zijn verkrijgingsvordering uit de nalatenschap van zijn vader zal vaststellen of dat er een boedelnotaris wordt benoemd om dat te doen. De kantonrechter zal in deze beschikking zelf tot vaststelling overgaan.

3.De feiten

3.1.
Deze procedure heeft betrekking op de nalatenschap van [X] (hierna te noemen: erflater), geboren te [plaats] op [1934] en overleden te [plaats] [2019] .
3.2.
[verzoeker] en [verweerder 2] zijn de beide zoons van erflater. Erflater was bij leven gehuwd met [verweerder 1] .
3.3.
Erflater heeft bij testament van 10 oktober 1980 beschikt over zijn nalatenschap. Daarin zijn tot zijn erfgenamen benoemd zijn echtgenote en de beide zoons, ieder voor een derde deel. Er is geen executeur benoemd. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
3.4.
Erflater was directeur en grootaandeelhouder van het aan hem toebehorende bedrijf “ [A] B.V.”. Erflater werkte voorheen voor de financiële verslaglegging van de vennootschap samen met Administratiekantoor [B] B.V. Na het overlijden heeft [B] op verzoek van [verweerder 1] en in samenwerking met [verweerder 2] een boedelbeschrijving opgesteld met betrekking tot de nalatenschap van erflater.
3.5.
Uit de boedelbeschrijving volgt dat het saldo van de nalatenschap € 411.932,00 bedraagt en dat ieders erfdeel € 137.310,66 bedraagt.

4.Het geschil

Het verzoek van [verzoeker]

4.1.
Na de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [verzoeker] bij akte zijn verzoek gewijzigd. [verzoeker] verzoekt nu aan de kantonrechter om te beslissen dat de verkrijgingsvordering van [verzoeker] wordt vastgesteld op € 177.547,50. Voor het geval de kantonrechter dit verzoek toewijst, heeft [verzoeker] geen belang bij zijn eerdere verzoek tot benoeming van een boedelnotaris. Mocht de kantonrechter niet tot voornoemde vaststelling komen, dan verzoekt [verzoeker] een boedelnotaris te benoemen om de verkrijgingsvordering vast te laten stellen.
In alle gevallen verzoekt [verzoeker] om [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede om hen te veroordelen tot terugbetaling aan [verzoeker] van het bedrag dat [verzoeker] heeft moeten betalen voor de inschakeling van de deskundige drs. [C] .
Het verweer en het tegenverzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2]
4.2.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben verweer gevoerd. Zij concluderen tot afwijzing van de (gewijzigde) verzoeken van [verzoeker] . Zij vragen in de vorm van een zelfstandig tegenverzoek om de vordering ex artikel 4:13 lid 3 BW voor zowel [verzoeker] als [verweerder 2] vast te stellen op een bedrag van € 137.310,66, zoals volgt uit de opgemaakte boedelbeschrijving. Zij verzoeken daarbij om [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Op de mondelinge behandeling van het verzoek is gebleken dat de vraag die partijen verdeeld houdt vooral betrekking heeft op de waardering van de pensioenvoorziening van [verweerder 1] die is opgenomen in de boedelbeschrijving (productie 1 bij het verweerschrift). Volgens die boedelbeschrijving bestaat die voorziening uit een som van € 506.271. Deze voorziening maakt dat het saldo van het eigen vermogen van [A] B.V. op de boedelbeschrijving uitkomt op een bedrag van € 391.081. [verzoeker] meent dat het saldo van de B.V. hoger uitvalt omdat de pensioenvoorziening voor een lager bedrag, namelijk € 264.850, moet worden opgenomen. Het verschil in waardering heeft te maken met de vraag of de commerciële waarde van de pensioenvoorziening moet worden gehanteerd of dat de fiscale waarde moet worden gehanteerd in deze boedelbeschrijving.
5.2.
Op de mondelinge behandeling is daarom afgesproken dat partijen gezamenlijk een deskundige zouden benaderen om de vraag van partijen te beantwoorden.
5.3.
Dat is gebeurd. Partijen hebben in een emailbericht van 19 april 2022 aan drs. [C] (Crowe Foederer B.V. te Eindhoven) de vraag voorgelegd:
Is de waardering van een pensioen in eigen beheer bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap gebaseerd op fiscale of commerciële grondslagen?
In zijn antwoord van 22 april 2022 schrijft drs. [C] (onder meer):
Volgens artikel 21 successiewet 1956 is de grondslag voor de waarde bepaling de waarde in het economische verkeer en voor het pensioen in eigen beheer is dat dus de commerciële waarde.
[verzoeker] heeft daarna nog om een verduidelijking gevraagd aan drs. [C] :
1. In de “te verdelen erfenis” dient de post ‘Pensioenvoorziening’ te worden opgenomen voor de fiscale waarde (€ 264.850,-). Is dit juist?2. Indien het antwoord op vraag 1 “ja” luidt klopt het dan dat het totaal (eigen) vermogen van de besloten vennootschap [A] B.V. stijgt met € 241.421,-. Dit is het verschil tussen de commerciële- en de fiscale waarde.
Het antwoord daarop van drs. [C] luidt:
Het antwoord op vraag 1 is nee, dit is niet juist. Vraag 2 behoeft dan geen beantwoording.
5.4.
Na beantwoording van de vragen door de deskundige hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] de conclusie getrokken dat op de boedelbeschrijving de juiste cijfers zijn gehanteerd. Zij hebben hun eerdere verzoek om de verkrijgingsvordering vast te stellen op € 137.310,66 gehandhaafd. [verzoeker] heeft echter ondanks het bericht van de deskundige gevraagd om zijn verkrijgingsvordering vast te stellen op € 177.547,50.
5.5.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de commerciële waarde moet worden gehanteerd als grondslag ten behoeve van de aangifte erfbelasting, maar dat dit niet betekent dat dit ook geldt voor de (civielrechtelijke) vaststelling van zijn verkrijgingsvordering. Volgens [verzoeker] heeft de deskundige daarover onduidelijkheid laten bestaan doordat de deskundige bij de beantwoording van de vraag van partijen in zijn toelichting schrijft:
De fiscale grondslag is van belang voor de bepaling van het fiscaal belastbare bedrag inzake de vennootschapsbelasting. Tevens is dit bedrag van belang voor het bepalen van een eventuele fictieve verkrijging conform de Successiewet.
Uit de akte van [verzoeker] begrijpt de kantonrechter dat [verzoeker] zijn standpunt baseert op de zojuist hiervoor geciteerde zin uit het bericht van de deskundige waar het gaat om een eventuele fictieve verkrijging conform de Successiewet. [verzoeker] heeft echter niet nader toegelicht op basis van welke bepaling hij meent te moeten uitgaan van de fiscale grondslag bij de vaststelling van de pensioenaanspraak die is opgenomen in de boedelbeschrijving uit productie 1 bij het verweerschrift.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het standpunt van [verzoeker] niet volgt. De kantonrechter betrekt in dit oordeel dat in artikel 21 lid 1 Successiewet 1956 als uitgangspunt is bepaald:
Het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.Verder is voor het oordeel in deze zaak van belang dat partijen gezamenlijk een deskundige hebben benaderd voor de beantwoording van hun vraag over de waardering van de pensioenaanspraak. De deskundige heeft daarop – tot tweemaal toe – een duidelijk antwoord gegeven, namelijk dat voor deze aanspraak de commerciële waarde moet worden gehanteerd (zie hiervoor onder 5.3). Concrete feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn door [verzoeker] niet aangevoerd. De waarde van de pensioenvoorziening zoals opgenomen in de boedelbeschrijving uit productie 1 bij het verweerschrift betreft de commerciële waarde. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een aanpassing van de boedelbeschrijving op dat punt. Voor het overige is onvoldoende gesteld of gebleken dat de boedelbeschrijving onjuistheden zou bevatten. Dat betekent dat de verkrijgingsvordering van [verzoeker] uit de nalatenschap van zijn vader moet worden vastgesteld op € 137.310,66 en dat het verzoek van [verzoeker] tot benoeming van een boedelnotaris moet worden afgewezen.
5.7.
Dit laatste houdt tegelijk in dat het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] wordt toegewezen. De verkrijgingsvorderingen van [verzoeker] en [verweerder 2] zullen, als bedoeld in artikel 4:15 lid 1 BW in samenhang met artikel 4:13 lid 3 BW, worden vastgesteld op een bedrag van € 137.310,66 voor ieder van hen.
Proceskosten
5.8.
In zaken waarin partijen familie zijn van elkaar en waarin het geschil heeft te maken met die familierelatie is het gebruikelijk om de proceskosten te compenseren. Dat zal de kantonrechter in dit geval ook doen. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten heeft te dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter,
ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker] :
6.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
ten aanzien van het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] :
6.2.
stelt de verkrijgingsvorderingen van [verzoeker] en [verweerder 2] uit de nalatenschap van [erflater] voornoemd vast op een bedrag van € 137.310,66 voor ieder van hen;
en in alle gevallen,
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022. (ap)
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.