ECLI:NL:RBOVE:2022:2527

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
C/08/284396 / KG ZA 22-170
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een paard in faillissementszaak met betwiste eigendom

In deze zaak vordert de faillissementscurator, mr. R.G.A. Luinstra, de afgifte van een paard genaamd Diva Dylanthé, dat volgens hem tot de faillissementsboedel behoort. De gedaagde, die het paard verzorgt, weigert afgifte omdat zij meent eigenaar te zijn. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de curator afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond. De curator had conservatoir beslag gelegd op het paard, maar de rechter oordeelt dat de eigendomsvraag eerst moet worden beantwoord voordat het paard kan worden verkocht. De curator heeft niet voldoende onderbouwd dat er een dringende noodzaak is om het paard nu al af te geven, vooral gezien het risico dat het paard mogelijk in eigendom toebehoort aan de gedaagde. De voorzieningenrechter heeft ook de eigendomsvraag besproken, maar concludeert dat de curator voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het paard tot de boedel behoort. De vordering van de curator wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/284396 / KG ZA 22-170
Vonnis in kort geding van 5 september 2022
in de zaak van
MR. R.G.A LUINSTRA ,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene] ,
kantoorhoudende en woonplaats kiezende te Groningen,
eiser,
advocaat mr. D.P. Schildknecht te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
advocaat: mr. F. Havers, advocaat te Deventer,
gedaagde.
Partijen zullen hierna ‘de curator’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties genummerd 1 t/m 26, en aanvullende producties 27 t/m 40,
  • producties 1 t/m 4 van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 22 augustus 2022,
  • de pleitnota van mr. Schildknecht,
  • de pleitnota van mr. Havers.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
1.3.
De curator heeft naast [gedaagde] nog een andere partij gedagvaard. Met deze partij ( [X] ) heeft de curator tijdens de mondelinge behandeling een vaststellingsovereenkomst gesloten.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[betrokkene] was eigenaar van een eenmanszaak, die een paardenfokkerij dreef. Op 9 maart 2021 is [betrokkene] failliet verklaard. Mr Luinstra is benoemd tot curator. De curator heeft ten behoeve van de afwikkeling van het faillissement meerdere paarden uit de boedel verkocht. Van twee paarden werd de eigendom van [betrokkene] betwist. Degenen die de paarden verzorgen en berijden stellen dat zij eigenaar zijn geworden van het betreffende paard. De curator stelt daarentegen dat deze beide paarden behoren tot de faillissementsboedel. De curator heeft conservatoir beslag gelegd op de paarden en vordert in dit kort geding afgifte van de paarden met het doel de paarden te kunnen verkopen. Met één van de gedaagden is inmiddels een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft daarom betrekking op één gedaagde en één paard.

3.De feiten

3.1.
Bij vonnis van 9 maart 2021 van de rechtbank Noord-Nederland is [betrokkene] (handelend onder de namen Double-x-Stables, x Stables, DXS, Double X Consultancy en DXC en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 56104723) in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. R.G.A. Luinstra benoemd tot curator.
3.2.
[gedaagde] is houder van het paard genaamd Diva Dylanthé, een merrie met levensnummer 528003000803297 (hierna ook te noemen ‘het paard’). Zij heeft het paard sinds 31 oktober 2020 gestald bij Pensionstal [A] in [plaats] .

4.Het geschil

4.1.
Luinstra q.q. vordert in kort geding veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan de curator af te geven het paard genaamd Diva Dylanthé, een merrie, geboren op 16 april 2008 met levensnummer 528003000803297, met daarbij het bij het paard behorende paspoort en stamboekpapier, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag of deel van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000,=, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten, waaronder de beslagkosten en de nakosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
De curator stelt dat zijn spoedeisend belang erin is gelegen dat er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van de boedel. Daarnaast dient het faillissement met de nodige voortvarendheid afgewikkeld te worden. Ten slotte heeft hij gewezen op het voornemen van [gedaagde] om het paard te laten dekken. De curator stelt dat het niet gewenst is dat een drachtig paard deel uitmaakt van de boedel. De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat geen sprake is van een mogelijk dusdanige inbreuk op het eigendomsrecht dat er plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening. In het kader van de afwikkeling van het faillissement van [betrokkene] dient uitgemaakt te worden of [gedaagde] eigenaar van het paard is dan wel dat het paard deel uitmaakt van de boedel. Het maakt daarbij geen verschil of het paard door [gedaagde] in [plaats] gestald is of niet. Daarbij is van belang dat de curator het belang van de boedel voldoende veiliggesteld heeft door conservatoir beslag te leggen op het paard. De curator stelt terecht dat
de afwikkeling van het faillissement met de nodige voortvarendheid moet gebeuren, maar dat betekent niet dat de door de curator voorgestane verkoop van het paard moet plaatsvinden zonder dat vaststaat aan wie het paard in eigendom toebehoort. Het ligt in de rede dat bij de afwikkeling van het faillissement die vraag eerst beantwoord wordt. [gedaagde] heeft in dat verband niet zonder grond een beroep gedaan op een restitutierisico. Wanneer het paard nu zou worden verkocht, is immers de mogelijkheid aanwezig dat het paard in eigendom toebehoort aan [gedaagde] en toch door de curator wordt verkocht. Niet ondenkbeeldig is in dat geval een betwisting van de geldigheid van de op de verkoop volgende levering. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat onvoldoende spoedeisend belang bestaat bij de door de curator gevorderde voorlopige voorziening. Het laatste argument van de curator, de mogelijkheid dat het paard gedekt wordt, maakt dit niet anders. De curator heeft de onwenselijkheid voor de boedel van het dekken van het paard namelijk niet verder uitgelegd.
5.2.
Het gebrek aan het vereiste spoedeisend belang leidt tot het oordeel dat de gevraagde voorziening moet worden afgewezen.
De eigendomsvraag
5.3.
Ten behoeve van partijen zal de voorzieningenrechter hierna nog wel ingaan op de eigendomsvraag.
5.4.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] eerder een leaseovereenkomst was aangegaan met [betrokkene] ten aanzien van het paard genaamd ‘Hot & Spicy’, dat dit paard door [betrokkene] aan een derde is verkocht en dat [betrokkene] ten tijde van het sluiten van genoemde leaseovereenkomst voor ‘Hot & Spicy’ ook eigenaar was van het paard. Partijen twisten over de voortzetting van de leaseovereenkomst met een ander paard, namelijk het paard Diva Dylanthé. Volgens [gedaagde] is de leaseovereenkomst niet voortgezet en is de gang van zaken als volgt geweest. Het paard Hot & Spicy zou worden verkocht door [betrokkene] en [gedaagde] zou meedelen in de winst op dat paard als tegenprestatie voor haar trainingsarbeid. Vervolgens heeft wel de verkoop van Hot & Spicy plaatsgevonden maar niet de winstdeling. In plaats daarvan heeft [betrokkene] aan [gedaagde] een ander paard in eigendom gegeven. Dat betrof het paard Diva Dylanthé, dat toen dus eigendom van [betrokkene] was. Volgens [gedaagde] is het paard op 30 oktober 2020 aan haar geleverd. Het betoog van [gedaagde] is echter niet onderbouwd met zodanige schriftelijke stukken dat daaruit concreet blijkt dat sprake is geweest van eigendomsoverdracht van het paard aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft in dit verband gewezen op het registratiebewijs en het paspoort van het paard, die op haar, [gedaagde] ’s naam gesteld zijn. Dit zijn echter, zoals de curator onweersproken aangevoerd heeft, geen eigendomsbewijzen.
5.5.
Partijen hebben opmerkingen gemaakt over het dragen van kosten voor het paard. De curator vestigt de aandacht op Whatsappberichten van eind oktober 2020 en de periode daarna waaruit blijkt dat [betrokkene] kosten voldoet die ten behoeve van het paard zijn gemaakt (productie 23 bij dagvaarding). Als [gedaagde] eigenaar zou zijn geworden van het paard, ligt het niet voor de hand dat [betrokkene] nog steeds kosten voor het paard voldoet [gedaagde] heeft stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij de nodige kosten gedragen heeft. In dat verband wijst de curator terecht op de inhoud van de volgens hem gesloten leaseovereenkomst, die bepaalde kosten voor rekening van de lessee laat komen zoals de kosten voor verplichte inentingen en kosten voor ontwormen en bekappen/beslaan van het paard. Dat [gedaagde] rekeningen heeft betaald voor dergelijke behandelingen kan dus uit de door de curator gesteld leaseovereenkomst voortvloeien en maakt daarom niet zonder meer dat zij als eigenaar kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vindt de lezing van de curator over de eigendom van het paard in belangrijke mate steun in het voorgaande. Dat Csizamazia, zoals [gedaagde] stelt, aan haar aangeboden heeft de kosten van de paardenosteopaat en -masseur, te vergoeden, omdat die behandeling vóór levering van het paard in opdracht van [betrokkene] zou plaatsvinden, maar wegens tijdgebrek toen niet meer uitgevoerd is, maakt dat niet anders. [betrokkene] kan die kosten immers ook als eigenaar voor haar rekening genomen hebben.
5.6.
Partijen hebben voor het overige nog berichtenverkeer van [gedaagde] en [betrokkene] in het geding gebracht, waaruit af te leiden zou zijn dat [gedaagde] de eigendom van het paard verkregen heeft dan wel dat [betrokkene] die eigendom juist behouden heeft. De voorzieningenrechter acht de inhoud van deze berichten echter niet van dien aard dat hij daaraan in het kader van dit kort geding nog veel gewicht aan toe kan kennen. In ieder geval doen deze berichten voor zover [gedaagde] deze in het geding gebracht heeft de voorzieningenrechter niet afwijken van zijn hierna weergegeven oordeel.
5.7.
De bezitter wordt, zoals [gedaagde] naar voren brengt, vermoed de rechthebbende te zijn (artikel 3:119 BW). Dit vermoeden is echter weerlegbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de curator dat vermoeden in het kader van dit kort geding voldoende weerlegd. Tegenover de hiervoor genoemde onderbouwde aanwijzingen van de curator staat slechts de niet verder onderbouwde stelling van [gedaagde] over de overdracht van het paard door [betrokkene] aan [gedaagde] . De voorzieningenrechter verbindt daaraan de slotsom dat de curator voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat het paard tot de boedel behoort, waarbij het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter, later oordelend, in die zin zal beslissen.
5.8.
De voorzieningenrechter overweegt nog het volgende. Beide partijen verwijzen naar de overeenkomst die [betrokkene] gesloten heeft met een Oekraïense partij, waarbij [betrokkene] haar bedrijf met de daarin aanwezige paarden aan die Oekraïense partij verkocht heeft. Daarbij staat ook het paard met naam vermeld. Volgens curator valt hieruit af te leiden dat [betrokkene] zich voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op het standpunt stelde dat het paard haar eigendom was. [gedaagde] is van mening dat, indien de overeenkomst op 1 mei 2020 gesloten is, [betrokkene] vanaf die datum geen eigenaar van het paard was onder de toevoeging dat [gedaagde] te goeder trouw het paard door [betrokkene] geleverd heeft gekregen, zodat de eigendomsoverdracht krachtens artikel 3:86, eerste lid, BW rechtsgeldig is.
Op vragen van de voorzieningenrechter heeft de curator over de overeenkomst verklaard dat de koper niet betaald heeft, dat niet geleverd is, dat de koper nooit om nakoming gevraagd heeft en dat de overeenkomst niet ontbonden is. [gedaagde] heeft dat niet, in elk geval niet voldoende, betwist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is veel onduidelijk gebleven over de overeenkomst en de achtergrond daarvan. Aan de inhoud van de overeenkomst kunnen partijen daarom in het kader van het kort geding geen argumenten ontlenen.
Eén ding is wel duidelijk: vooralsnog is niet gebleken dat het paard is op grond van de overeenkomst aan een Oekraïense partij geleverd is. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat de overeenkomst geen gevolgen voor de eigendom van het paard gehad heeft.
Slotsom
5.9.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de curator afwijzen, zoals hiervoor onder 5.2 is omschreven. Met betrekking tot de kosten van de procedure heeft [gedaagde] verzocht om de curator te veroordelen in de volledige kosten van de procedure aan de kant van [gedaagde] . De voorzieningenrechter zal daartoe niet overgaan omdat daar geen aanleiding voor bestaat.
5.10.
De curator zal echter wel op de gebruikelijke manier, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
Griffierecht € 314,00
Salaris gemachtigde
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

6.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter,
6.1.
wijst de vordering van de curator af;
6.2.
veroordeelt de curator in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 1.330,00;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2022. [1] (ap)

Voetnoten

1.type: