In deze zaak vordert de faillissementscurator, mr. R.G.A. Luinstra, de afgifte van een paard genaamd Diva Dylanthé, dat volgens hem tot de faillissementsboedel behoort. De gedaagde, die het paard verzorgt, weigert afgifte omdat zij meent eigenaar te zijn. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de curator afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond. De curator had conservatoir beslag gelegd op het paard, maar de rechter oordeelt dat de eigendomsvraag eerst moet worden beantwoord voordat het paard kan worden verkocht. De curator heeft niet voldoende onderbouwd dat er een dringende noodzaak is om het paard nu al af te geven, vooral gezien het risico dat het paard mogelijk in eigendom toebehoort aan de gedaagde. De voorzieningenrechter heeft ook de eigendomsvraag besproken, maar concludeert dat de curator voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het paard tot de boedel behoort. De vordering van de curator wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.