ECLI:NL:RBOVE:2022:2574

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
C/08/274530 / HA ZA 21-487
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen en borgstelling in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde Zeus Beton B.V. terugbetaling van leningen die zij aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] had verstrekt. De rechtbank Overijssel oordeelde dat een deel van de gevorderde bedragen daadwerkelijk was uitgeleend en dat de borgstelling van [gedaagde 1] in stand was gebleven. De rechtbank wees de vordering tot terugbetaling van € 16.731,51 toe, vermeerderd met contractuele en wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de echtgenote van [gedaagde 1] geen toestemming had hoeven geven voor de borgstelling, omdat deze was aangegaan in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf van de besloten vennootschap waar [gedaagde 1] bestuurder van was. De rechtbank wees ook de vordering tot terugbetaling van de rekening-courant vorderingen toe, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de terugbetaling van in totaal € 46.759,36, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/274530 / HA ZA 21-487
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZEUS BETON B.V.,
gevestigd in Hardenberg,
eiseres,
advocaat mr. M. Samsen te Deventer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg.
Partijen zullen hierna Zeus, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022
  • de producties 15 en 16 van Zeus
- de mondelinge behandeling van 1 september 2022, alwaar mr. Samsen pleitaantekeningen heeft overgelegd en waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Kort samengevat is in deze procedure aan de orde of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geld hebben geleend van Zeus en gehouden zijn om dat terug te betalen, al dan niet vermeerderd met contractuele en wettelijke rente. Daarnaast speelt de vraag of de borgstelling van [gedaagde 1] vernietigd kon worden door zijn vrouw. De rechtbank oordeelt dat een groot deel van het gevorderde inderdaad is uitgeleend en terugbetaald moet worden, en dat de borgstelling in stand is gebleven zodat ook [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de terugbetaling.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 2] is de persoonlijke beheermaatschappij van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder daarvan.
3.2.
Zeus en [gedaagde 2] zijn gezamenlijk bestuurder en (minderheids)aandeelhouders van Dutch Solar Field B.V. en Reduxion B.V.
3.3.
Door middel van Dutch Solar Field B.V. en Reduxion B.V. bedenkt en ontwikkelt [gedaagde 1] elektrische Cv-installaties.
3.4.
Zeus en [gedaagde 1] hebben op 19 december 2019 een overeenkomst van geldlening ondertekend, waarin onder meer het volgende staat:

Artikel 1: Bedrag
De leninggever heeft op 19 december 2019 aan leningnemer een lening van € 45.000,00 verstrekt, welk bedrag leningnemer in leen heeft aanvaard. Dit bedrag dient om een geschil met [A] en [B] , alle partijen genoegzaam bekend, in de minne te schikken, c.q. op te lossen. Het geschil is ontstaan in de periode dat [gedaagde 1] in naam van Reduxion toezeggingen heeft gedaan, zonder dit aan zijn mede aandeelhouders kenbaar te maken, waardoor de gemaakte kosten voor rekening komen van [gedaagde 1] in privé.
Artikel 2: Rente
De geldlening draagt een rente van 7% per jaar over de periode ingaande 19 december 2019 en eindigende op 31 juli 2020. (…) Komen partijen geen gewijzigd rentepercentage overeen, dan zal het voormeld rentepercentage blijven gelden. (…)
Artikel 3: Looptijd en aflossing
Indien de (vakantie) woning op Curacao wordt verkocht zal bovengenoemde lening direct worden afgelost. (…)”
Zeus is hierbij de leninggever en [gedaagde 1] de leningnemer.
3.5.
Zeus heeft een bedrag van in totaal € 16.731,51 betaald in het geschil met [A] . In het kader van het geschil met [B] (ook wel: Coop Zwartsluis) is door Zeus geen betaling verricht.
3.6.
De vakantiewoning van [gedaagde 1] op Curaçao is in 2019 verkocht.
3.7.
Zeus heeft daarnaast bedragen overgemaakt aan [gedaagde 2] , te weten:
€ 10.000,- op 14 november 2018, met omschrijving:
‘Lening Zeus Beton naar [gedaagde 2] ’
€ 17.336,- op 12 februari 2019, met omschrijving:
‘Lening Zeus naar [gedaagde 2] inzake belasting’
€ 18.892,- op 2 september 2019, met omschrijving:
‘Lening btw Q4 [gedaagde 2] iov [C] ’
€ 531,36 op 24 september 2019, met omschrijving:
‘Lening fact [D] zie mail 19-9’
3.8.
[gedaagde 1] is op 13 november 2018 een borgstellingsovereenkomst aangegaan met Zeus waarin hij zich tot een bedrag van € 100.000,- borg stelt voor al hetgeen Zeus van Reduxion of Dutch Solar Field te vorderen heeft of zal krijgen. Bij overeenkomst van 15 november 2018 is [gedaagde 2] als mogelijk schuldenaar aan de borgstelling toegevoegd. De echtgenote van [gedaagde 1] , [E] , schrijft bij brief van 17 januari 2022 dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de borgstelling en dat zij de overeenkomsten vernietigt.
3.9.
Tussen Zeus enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds bestaat onder meer een conflict over de betaling van (de btw over) een management fee, IE-rechten en de hiervoor genoemde leningsovereenkomst en overboekingen.

4.Het geschil

4.1.
Zeus vordert – samengevat en in deze procedure – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 55.555,- ter zake van een rekening courant schuld. Daarnaast vordert Zeus veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 44.445,- ter zake van de geldlening. Verder vordert Zeus vermeerdering van beide bedragen met de wettelijke handelsrente, de proceskosten en nakosten.
4.2.
Zeus stelt zich daartoe op het standpunt dat zij een overeenkomst van rekening-courant is aangegaan met [gedaagde 2] op grond waarvan de hiervoor genoemde vier overboekingen aan [gedaagde 2] hebben plaatsgevonden. Vermeerderd met de contractuele rente van 7%, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten komt het openstaande bedrag neer op € 56.863,-. Omdat [gedaagde 1] zich persoonlijk borg heeft gesteld, is ook hij gehouden om dat bedrag te voldoen, aldus Zeus.
Daarnaast zijn Zeus en [gedaagde 1] een leningsovereenkomst aangegaan, op grond waarvan [gedaagde 1] gehouden is om het bedrag van € 45.000,-, vermeerderd met 7% contractuele rente af te lossen nu de woning op Curaçao verkocht is. Omdat [gedaagde 1] daartoe nog niet is overgaan, is [gedaagde 1] tevens de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, hetgeen neerkomt op € 52.136,-, aldus Zeus. Zeus beperkt haar eis tot € 100.000,- in totaal.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren gemotiveerd verweer.
4.4.
Op de stellingen en verweren van beide partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal de vorderingen met betrekking tot de gestelde rekening-courant en geldleningsovereenkomst hierna afzonderlijk beoordelen, te beginnen met de geldlening.
De geldlening
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Zeus en [gedaagde 1] een overeenkomst zijn aangegaan, zoals die is vastgelegd in de overeenkomst van geldlening die op 19 december 2019 door beide partijen is ondertekend. Ook is niet in geschil dat Zeus op grond daarvan een betaling heeft verricht aan [A] tot een bedrag van € 16.731,51, zodat [gedaagde 1] gehouden is om dat bedrag als van Zeus geleend aan Zeus terug te betalen. Ter discussie staat derhalve enkel of [gedaagde 1] ook het restant van de overeengekomen som, ter hoogte van € 28.268,49 aan Zeus moet betalen.
5.3.
Zeus voert in dat kader aan dat overeengekomen is dat [gedaagde 1] het totale bedrag van € 45.000,- aan haar zou terugbetalen. Zij wijst verder op de achtergrond van de leningsovereenkomst. De bedoeling van partijen was dat Zeus betalingen zou verrichten vanwege aanspraken die [A] en [B] hadden op schadevergoeding van Reduxion. In het geschil met [A] was een regeling getroffen, waardoor Zeus de betaling van € 16.731,51 heeft verricht. In het geschil met [B] is nog geen regeling getroffen. [B] heeft evenwel aan haar verklaard, dat het geschil nog niet is opgelost, zodat de schadevergoedingsvordering haar nog boven het hoofd hangt, aldus Zeus.
5.4.
De rechtbank overweegt dat de kern van een overeenkomst van geldlening is, dat hetgeen de één uitleent, door de ander terugbetaald moet worden. Nu Zeus heeft erkend dat zij een deel van het overeengekomen bedrag, ter hoogte van € 28.268,49, niet heeft uitgeleend, kan zij daar naar het oordeel van de rechtbank ook geen terugbetaling van vorderen. Dat in de overeenkomst van geldlening is opgenomen dat ‘op 19 december 2019 aan leningnemer een lening van € 45.000,- [is] verstrekt’, maakt dat niet anders, omdat tussen partijen vaststaat dat het bedrag van € 28.268,49 niet daadwerkelijk is uitgeleend aan [gedaagde 1] of ten behoeve van [gedaagde 1] aan een andere partij.
5.5.
Voor zover Zeus zich op het standpunt stelt dat zij met de overeenkomst van geldlening heeft bedoeld garant te staan voor Reduxion of de aansprakelijkheid van Reduxion jegens [B] over te nemen, gaat ook dat standpunt niet op. Uit de overeenkomst van geldlening volgt een dergelijke strekking namelijk niet, en uit de handelingen van partijen volgt evenmin dat het hun beider bedoeling was dat Zeus aansprakelijkheid zou overnemen. [gedaagde 1] heeft namelijk verklaard dat hij, middels een van zijn andere vennootschappen (Mega Volt Hardenberg B.V.), verantwoordelijkheid neemt voor het nakomen van de afspraken van Reduxion jegens [B] en in dat kader ook (herstel) werkzaamheden heeft verricht. Zeus heeft, los van de vraag of die werkzaamheden afdoende zijn, onvoldoende weersproken dat [gedaagde 1] daar feitelijk toe over is gegaan.
5.6.
De rechtbank zal de vordering van Zeus tot betaling van het bedrag van € 16.731,51 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst jegens [gedaagde 1] toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de contractuele rente ter hoogte van 7% per jaar vanaf 19 december 2019 en de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2021, omdat deze nevenvorderingen door [gedaagde 1] niet zijn weersproken.
5.7.
Zeus vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat Zeus voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief ter hoogte van € 942,32.
De rekening-courant
5.8.
Zeus stelt zich op het standpunt dat zij met [gedaagde 2] een overeenkomst inzake rekening-courant is aangegaan, schriftelijk vastgelegd in september 2020, op grond waarvan zij vier overboekingen heeft gedaan die [gedaagde 2] nu dient terug te betalen. [gedaagde 1] is mede aansprakelijk voor de terugbetaling omdat hij de borgstellingsovereenkomsten is aangegaan, aldus Zeus.
5.9.
[gedaagde 2] betwist de overeenkomst inzake rekening-courant te zijn aangegaan en wijst erop dat de betreffende overeenkomst niet is ondertekend en dateert van ná de overboekingen. Ten aanzien van de overboekingen zelf, betwist zij dat het bedrag van
€ 18.892,- een lening betreft. [gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat Zeus was gehouden om dat bedrag te betalen, omdat het ziet op een btw-aanslag die Dutch Solar Field moest betalen over de management fee die aan [gedaagde 1] werd betaald. Met (de vorige eigenaar van) Zeus was overeengekomen dat Zeus die btw zou betalen, omdat de management fee exclusief btw was. Daarnaast zou Zeus de btw van de belastingdienst kunnen terugvragen, zodat sprake is van een ‘vestzak-broekzak-verhaal’. Verder voert [gedaagde 1] aan dat zijn vrouw de borgstellingsovereenkomsten bij brief van 17 januari 2022 heeft vernietigd, omdat zij geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan daarvan en die toestemming ook nooit zou hebben gegeven.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Zeus de 4 genoemde overboekingen heeft verricht en dat de bedragen € 10.000,-, € 17.336,- en € 531,36 leningen betreffen die [gedaagde 2] dient terug te betalen. In geschil is of (1) het bedrag van € 18.892,- een lening betreft, (2) de overeenkomst inzake rekening-courant aan de leningen ten grondslag ligt, en (3) [gedaagde 1] mede aansprakelijk is voor de aflossing daarvan.
5.11.
Ten aanzien van het bedrag van € 18.892,- heeft [gedaagde 2] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze overboeking een lening betreft. Daartoe is van belang dat bij de overboeking staat vermeld dat het een ‘lening’ betreft en dat [gedaagde 2] niet heeft weersproken dat zij daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. [gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het bedrag ziet op de btw over de management fee die [gedaagde 1] via zijn holding, [gedaagde 2] , van Reduxion ontving. Reduxion ontving daarvoor op haar beurt van Dutch Solar Field een vergoeding en Zeus was als aandeelhouder geldschieter van Dutch Solar Field. Nu Zeus ook naar mening van [gedaagde 2] optrad als geldschieter, lag het op haar weg om uit te leggen waarom deze overboeking, anders dan de andere, niet aangemerkt moet worden als lening. [gedaagde 2] heeft gesteld dat er een afspraak was met (de vorige eigenaar van) Zeus die inhield dat Zeus de btw over de management fee zou vergoeden. Die stelling is door Zeus gemotiveerd weersproken door te wijzen op een verklaring van [F] , adjunct directeur van Zeus, waarin staat dat hij van een dergelijke afspraak niets weet en dat daar in zijn bijzijn nooit over gesproken is. De stelling van [gedaagde 2] dat de btw van de belastingdienst teruggevorderd kan worden, kan de rechtbank niet volgen, omdat vaststaat dat [gedaagde 2] de btw-aanslag heeft ontvangen en Zeus niet. De rechtbank zal het verweer van [gedaagde 2] daarom afwijzen en ook het bedrag van € 18.892,- aanmerken als door Zeus aan [gedaagde 2] uitgeleend geld. In totaal is [gedaagde 2] derhalve gehouden om € 46.759,36 aan Zeus te betalen in het kader van de overboekingen.
5.12.
Het antwoord op de vraag of de overeenkomst inzake rekening-courant ten grondslag ligt aan de overboekingen, is van belang voor de door Zeus op grond van die overeenkomst gevorderde rentevergoeding van 7%. De rechtbank is van oordeel dat Zeus onvoldoende heeft onderbouwd dat die rentevergoeding is overeengekomen. Daarvoor is van belang dat de overeenkomst inzake rekening-courant niet door partijen is ondertekend en door Zeus is opgesteld nádat de overboekingen hebben plaatsgevonden. Hoewel Zeus tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat eerder een vergelijkbare overeenkomst was opgesteld, heeft zij niet weersproken dat ook die overeenkomst niet door [gedaagde 2] was ondertekend. De rechtbank zal de gevorderde betaling van 7% rente daarom afwijzen.
5.13.
Tot slot is aan de orde of [gedaagde 1] op grond van de borgstellingsovereenkomsten mede aansprakelijk is voor terugbetaling van de geldleningen door [gedaagde 2] aan Zeus. In dat kader staat vast dat [gedaagde 1] borgstellingsovereenkomsten is aangegaan en dat hij op grond daarvan gehouden is om schulden van [gedaagde 2] aan Zeus tot een bedrag van € 100.000,- te voldoen. [gedaagde 1] doet een beroep op de vernietiging van de borgstellingsovereenkomsten door zijn vrouw op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW. Artikel 1:88 lid 1 onder c BW bepaalt dat een echtgenoot toestemming behoeft van een andere echtgenoot indien hij een overeenkomst aangaat die ertoe strekt dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk schuldenaar verbindt. [gedaagde 1] stelt dat zijn echtgenote, mevrouw [E] , die toestemming niet heeft gegeven. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt evenwel ook dat ‘toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in lid 1 onder c niet vereist is, indien zij wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap’. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. [gedaagde 1] handelde namelijk als bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 2] toen hij de borgstellingsovereenkomsten met Zeus ondertekende. [gedaagde 2] is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (een B.V.) dat actief is als beheermaatschappij / een financiële holding betreft. Het aangaan van leningen valt, zo heeft Zeus onweersproken tijdens de mondelinge behandeling gesteld, tot de normale uitoefening van dat bedrijf. Toestemming van de echtgenote van [gedaagde 1] was bij het aangaan van de borgstellingsovereenkomsten daarom niet nodig. Dat is de reden dat het beroep van [gedaagde 1] op vernietiging van de borgstellingsovereenkomsten niet opgaat. De rechtbank zal de vorderingen van Zeus tot terugbetaling van de overboekingen jegens [gedaagde 1] in persoon daarom toewijzen.
Tot slot
5.14.
Zeus vordert vergoeding van wettelijke handelsrente over de overboekingen vanaf de dag van dagvaarding (3 december 2020). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daar geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank zal deze rente daarom toewijzen.
5.15.
Zeus vordert daarnaast ook ten aanzien van de overboekingen buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat Zeus voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief ter hoogte van € 1.242,59.
5.16.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De nakosten worden begroot zoals in het dictum is verwoord. De proceskosten worden aan de zijde van Zeus tot op heden als volgt begroot:
Griffierecht € 2.076,-
Betekeningskosten € 98,52
Advocaatkosten € 3.540,- (zijnde: 2 punten (dagvaarding en mondelinge behandeling) maal € 1.770,- (tarief V))
Totaal € 5.714,52

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is bevrijd, om aan Zeus te betalen een bedrag van € 46.759,36 ter zake de overboekingen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 3 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is bevrijd, om aan Zeus te betalen een bedrag van € 1.242,59 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Zeus te betalen een bedrag van € 16.731,51 ter zake de geldleningsovereenkomst, te vermeerderen met de contractuele rente ter hoogte van 7% per jaar vanaf 19 december 2019 en de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Zeus te betalen een bedrag van € 942,32 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is bevrijd, in de proceskosten en begroot deze aan de zijde van Zeus tot op heden op € 5.714,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
6.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is bevrijd, in de nakosten en begroot deze op € 124,-, te vermeerderen met
€ 82,58 indien het vonnis wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
6.7.
verklaart het vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.1.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.