ECLI:NL:RBOVE:2022:2610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
9715725 \ CV EXPL 22-780
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij vastlopen van tweedehands motorblok na inbouw

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de koper van een tweedehands motorblok, [A], en de verkoper, [Y], alsook het bedrijf, [X], dat het motorblok in de camper van [A] heeft ingebouwd. [A] heeft in augustus 2020 een motorblok gekocht voor € 875,00, met een garantie van drie maanden. Na inbouw in zijn camper is het motorblok kort daarna vastgelopen. [A] heeft zowel [Y] als [X] aangesproken voor schadevergoeding, omdat hij niet wist welke partij aansprakelijk was voor het defect. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Y] niet aansprakelijk is, omdat [A] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het motorblok defect was bij levering. De rechter concludeert dat de schade het gevolg is van een gebrekkige inbouw door [X]. [X] heeft niet aangetoond dat zij de inbouw zorgvuldig heeft uitgevoerd, en de kantonrechter oordeelt dat [X] aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden. [A] krijgt een schadevergoeding van € 875,00 toegewezen, plus wettelijke rente. Daarnaast wordt [X] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie vordert [X] betaling van € 5.890,05 van [A], maar de kantonrechter wijst dit af en kent [X] slechts € 2.400,00 toe voor de deugdelijk verrichte werkzaamheden. De proceskosten worden verdeeld, waarbij [A] in de kosten van [Y] wordt veroordeeld en [X] in de kosten van [A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9715725 \ CV EXPL 22-780
Vonnis van 6 september 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: mr. A.J. van der Kolk,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [X] ,
gemachtigde: mr. M.C. Molema-Nankman,
2.
[Y], handelend onder de naam
AUTOBEDRIJF
[Y]en
AUTO'S EN ONDERDELEN SERVICE,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, hierna te noemen [Y] ,
gemachtigde: mr. A. Holtland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de zuivering van het aan [Y] verleende verstek;
- de conclusie van antwoord van [Y] ;
- de akte overlegging producties van [X] ;
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2022 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [A] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

Deze zaak gaat over een tweedehands motorblok dat kort na het inbouwen in een camper is vastgelopen. De koper van het motorblok spreekt zowel de verkoper als het bedrijf dat het motorblok heeft ingebouwd aan tot betaling van schadevergoeding, omdat hij stelt niet te weten welke partij aansprakelijk is voor het vastlopen van het motorblok.
3. De feiten
3.1.
[A] heeft in augustus 2020 bij [Y] een tweedehands motorblok (hierna te noemen: het motorblok) gekocht voor in zijn camper. Hij heeft daarvoor € 875,00 inclusief verzendkosten betaald. [Y] heeft op het motorblok een garantie verleend van drie maanden.
3.2.
[Y] heeft het motorblok via een transportbedrijf laten verzenden naar [X] .
3.3.
[X] heeft in opdracht van [A] het motorblok ingebouwd in de camper van [A] . Ook heeft [X] reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan die camper uitgevoerd.
3.4.
Vrijwel direct na het inbouwen van het motorblok is dit blok vastgelopen.
3.5.
[A] heeft [X] en [Y] in oktober 2020 een ingebrekestelling gestuurd en hen verzocht tot herstel over te gaan. [X] en [Y] hebben vervolgens iedere aansprakelijkheid afgewezen.
3.6.
[Y] heeft het motorblok laten onderzoeken door Expertise Bureau [B] V.O.F. (hierna te noemen: [B] ). In het expertiserapport dat [B] naar aanleiding hiervan heeft opgesteld staat onder meer het volgende vermeld:
Gezien het aangetroffen schadebeeld kan technisch worden vastgesteld dat na het inbouwen van de motor verzuimd is de motor af te vullen met motorolie. (…) Er bestaat een causaal verband tussen het monteren van de gebruikte motor, inclusief de noodzakelijke werkzaamheden aan de motor, en de schade aan de draaiende delen van de motor.
3.7.
[X] heeft een ondertekende verklaring van één van haar monteurs overgelegd waarin vermeld staat dat die monteur na de inbouw van het motorblok eerst het nieuwe oliefilter heeft gevuld met nieuwe motorolie en daarna de motor heeft afgevuld met nieuwe motorolie.
3.8.
Op enig moment heeft [X] een tweede door [A] aangeleverd motorblok in de camper van [A] ingebouwd.
3.9.
[A] en [X] hebben beiden een factuur d.d. 7 september 2020 van [X] overgelegd ter hoogte van een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw. Boven de door [X] overgelegde factuur staat ‘Proefafdruk’ vermeld, boven de door [A] overgelegde factuur niet.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[A] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
[X] en [Y] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.623,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair
[X] dan wel [Y] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.623,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
zowel primair als subsidiair
[X] en [Y] hoofdelijk, voor het geval de primaire vordering wordt toegewezen, of [X] dan wel [Y] , voor het geval de subsidiaire vordering wordt toegewezen, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 687,30 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de nakosten van € 120,00 zonder betekening dan wel € 202,00 in geval van betekening, met bepaling dat over de totale kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de veertiende dag na heden.
4.2.
[X] en [Y] voeren verweer en concluderen tot het ongegrond verklaren van de vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure, in het geval van [X] te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[X] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [A] tot betaling van een bedrag van € 5.890,05 aan hoofdsom en een bedrag van
€ 669,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met de kosten van deze procedure, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[A] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
[A] vordert in conventie vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het vastlopen van het motorblok. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat ofwel [Y] een defect motorblok heeft geleverd, ofwel [X] het motorblok gebrekkig heeft ingebouwd, ofwel dat sprake is geweest van een combinatie van deze beide situaties. Volgens [A] bedraagt zijn schade € 5.623,00. Dit betreft naast de koopprijs van het motorblok van € 875,00 een bedrag van € 2.000,00 dat [A] stelt contant aan [X] te hebben voldaan voor het inbouwen van het motorblok en een bedrag van € 2.748,00 aan kosten voor het huren van een andere camper.
5.2.
[Y] betwist dat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [A] geleden schade. Hij stelt zich onder verwijzing naar het rapport van [B] op het standpunt dat hij een goed functionerend motorblok bij [X] heeft afgeleverd en dat het motorblok defect is geraakt doordat [X] de motor heeft gestart zonder eerst olie bij te vullen. Volgens [Y] heeft hij het motorblok verwijderd uit een auto die rijdend naar zijn bedrijf is toegekomen en heeft hij vervolgens vanwege de geldende transportregels onder meer de olie uit het motorblok afgetapt om het motorblok verzendklaar te maken.
5.3.
[X] betwist ook dat zij aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [A] geleden schade. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de inbouwwerkzaamheden zorgvuldig en naar gebruikelijke maatstaven heeft uitgevoerd en het motorblok vóór het proefdraaien heeft voorzien van motorolie. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar de in r.o. 3.7 genoemde verklaring van één van haar monteurs. Volgens [X] heeft [A] niet aangetoond dat zij de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en kan aan het rapport van [B] geen enkele waarde worden gehecht. In dat rapport staat namelijk vermeld dat het om een Peugeot motor gaat, terwijl het een Citroen motor betreft en wordt er gesproken over een ketting die de oliepomp aandrijft, maar van een dergelijke ketting was in het motorblok helemaal geen sprake, zodat het goed mogelijk is dat het rapport op een andere motor ziet. Hier komt bij dat [B] een door [Y] ingeschakelde deskundige betreft en [X] geen uitnodiging heeft ontvangen om bij het onderzoek van [B] aanwezig te zijn, aldus steeds [X] .
De aansprakelijkheid van [Y]5.4. De kantonrechter is van oordeel dat [Y] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [A] geleden schade en overweegt daartoe het volgende. [A] heeft ter onderbouwing van de aansprakelijkheid van [Y] aangevoerd dat hij van hem mogelijk een defect motorblok geleverd heeft gekregen, terwijl hij op grond van de met [Y] gesloten overeenkomst ervan mocht uitgaan dat hij een werkend motorblok zou ontvangen. [A] heeft echter niet gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het door [Y] geleverde motorblok inderdaad defect was. Integendeel, [A] lijkt juist de conclusie van [B] te onderschrijven dat het motorblok door toedoen van [X] is vastgelopen. [A] heeft namelijk naar het rapport van [B] verwezen zonder daarbij duidelijk te maken dat en waarom de conclusie uit dat rapport niet juist kan zijn. Nu (de gemachtigde van) [A] ter zitting desgevraagd bovendien heeft verklaard niet te weten of [Y] wel een ondeugdelijk motorblok heeft geleverd, is de kantonrechter van oordeel dat [A] zijn stelling dat het door [Y] geleverde motorblok defect was, onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter passeert daarom die stelling. Dit leidt ertoe dat de door [A] jegens [Y] ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
De aansprakelijkheid van [X]
5.5.
De vraag is vervolgens of [X] aansprakelijk kan worden gehouden voor het vastlopen van het motorblok. De kantonrechter komt op grond van het volgende tot de conclusie dat dit inderdaad het geval is.
5.6.
[A] heeft ter onderbouwing van de aansprakelijkheid van [X] aangevoerd dat [X] het motorblok gebrekkig heeft ingebouwd. Hij heeft in dit kader verwezen naar het rapport van [B] , waarin vermeld staat dat na het inbouwen van het motorblok is verzuimd de motor af te vullen met motorolie. [X] meent dat aan dat rapport geen waarde kan worden gehecht, maar heeft niet gesteld wat er inhoudelijk niet klopt aan het door [B] vastgestelde schadebeeld, terwijl zij wel kennis van zaken heeft. Weliswaar heeft [X] wel aangevoerd dat het rapport van [B] op een andere motor betrekking zou kunnen hebben, maar de kantonrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten om in dat verweer mee te gaan. [X] heeft ter zitting bovendien desgevraagd als verklaring voor het vastlopen van de motor genoemd dat de motor geen smering heeft gehad, hetgeen juist lijkt aan te sluiten bij het rapport van [B] . Zij heeft vervolgens echter niet toegelicht waarom het gebrek aan smering niet voor haar risico zou moeten komen. De kantonrechter is al met al dan ook van oordeel dat [X] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij het motorblok gebrekkig heeft ingebouwd. Het enkel overleggen van een verklaring van één van haar monteurs volstaat in de gegeven omstandigheden wat dit betreft niet.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter ervan uitgaat dat het vastlopen van de motor inderdaad het gevolg is van het handelen van [X] . Dit levert een toerekenbare tekortkoming op als bedoeld in artikel 6:74 BW, zodat [X] verplicht is de schade die [A] daardoor heeft geleden te vergoeden.
De schadeposten
5.7.
Nu duidelijk is dat [X] aansprakelijk is voor de door [A] geleden schade, wordt toegekomen aan de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betreft in ieder geval het bedrag van € 875,00, zijnde de koopprijs (plus verzendkosten) van het motorblok, aangezien [A] als gevolg van het vastlopen van de motor een tweede motorblok heeft moeten aanschaffen.
5.8.
[A] vordert ook betaling van het bedrag van € 2.000,00 dat hij contant aan [X] zou hebben betaald voor het inbouwen van het motorblok. Voor zover al juist is dat [A] inderdaad € 2.000,00 aan [X] heeft betaald, hetgeen [X] betwist en hierna in reconventie aan de orde zal komen, komt dit bedrag naar het oordeel van de kantonrechter niet voor vergoeding in aanmerking. Vast staat namelijk dat [X] een tweede motorblok in de camper van [A] heeft ingebouwd en de met [A] gesloten overeenkomst van opdracht dus uiteindelijk (volledig) is nagekomen. [A] heeft (in het geval van betaling) voor het bedrag van € 2.000,00 derhalve gekregen waarvoor hij heeft betaald, zodat dit bedrag geen schade betreft.
5.9.
[A] vordert tot slot ook betaling van een bedrag van € 2.748,00 aan kosten voor het huren van een andere camper. Volgens [A] bleek kort voor zijn vakantie namelijk dat de motor was vastgelopen en kon hij niet zo snel aan een vervangend motorblok komen en zijn vakantie ook niet verzetten. [X] heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de betreffende schadepost door aan te voeren dat [A] haar er niet van in kennis heeft gesteld dat hij een vervangende camper zou moeten gaan huren en zij wat dit betreft niet in gebreke is gesteld.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de betreffende kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen en overweegt daartoe als volgt. In geval van een toerekenbare tekortkoming is een schuldeiser op grond van artikel 6:74 lid 2 BW, voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, pas verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, indien de schuldenaar in verzuim is geraakt. In artikel 6:82 lid 1 BW is bepaald dat dit verzuim intreedt, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. [A] heeft niet betoogd dat nakoming blijvend onmogelijk was, zodat de kantonrechter er met hem van uitgaat dat [X] haar verplichtingen uit de met [A] gesloten overeenkomst alsnog kon nakomen door een vervangend motorblok in de camper van [A] in te bouwen. Dit betekent dat voor het ontstaan van de verplichting tot vergoeding van de door [A] gestelde schade als gevolg van het huren van een vervangende camper verzuim vereist is. [A] heeft [X] op 10 oktober 2020 een ingebrekestelling gestuurd tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht. Uit de door [A] als productie 9 overgelegde stukken is echter af te leiden dat hij de kosten voor het huren van de vervangende camper al half september 2020 heeft gemaakt. Aangezien [X] op dat moment nog niet in verzuim was, komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
5.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat van de door [A] gevorderde hoofdsom
een bedrag van € 875,00 toewijsbaar is. In verband met de vertraging in de betaling, is de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente eveneens toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat hij jegens [X] ook aanspraak kan maken op betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom van
€ 875,00, is op grond het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 131,25 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
Proceskosten5.13. Aangezien de vorderingen van [A] jegens [Y] worden afgewezen, zal [A] in de proceskosten aan de zijde van [Y] worden veroordeeld. Deze kosten bedragen tot op heden € 622,00 aan salaris gemachtigde (twee salarispunten x tarief
€ 311,00). Weliswaar heeft [A] ter zitting nog aangevoerd dat deze kosten voor rekening van [Y] dienen te blijven omdat het voeren van de onderhavige procedure noodzakelijk was, maar de kantonrechter gaat niet in dit verweer mee. Uit het voorgaande volgt immers dat [A] een procedure heeft ingesteld tegen [Y] waarin hij betaling van een ondeugdelijke vordering heeft geprobeerd af te dwingen. De wet bepaalt dat in een dergelijke geval de proceskosten van de partij die ten onrechte in een procedure is betrokken vergoed moeten worden.
5.14.
Omdat een deel van de vorderingen van [A] jegens [X] toewijsbaar is en aangenomen moet worden dat [A] genoodzaakt was tot het starten van de onderhavige procedure, zal [X] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A] . Deze kosten bedragen € 131,06 aan explootkosten, € 244,00 aan griffierecht,
€ 248,00 aan salaris gemachtigde (zijnde 2 salarispunten x tarief € 124,00, dat gebaseerd is op het toe te wijzen bedrag) en € 124,00 aan nakosten. Dit is in totaal € 747,06.
in reconventie
5.15.
[X] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 5.890,05 aan hoofdsom. Zij legt aan die vordering ten grondslag dat [A] de door haar gemaakte kosten voor het plaatsen van het motorblok en voor de overige werkzaamheden niet heeft voldaan. Mede naar aanleiding van de ter zitting gegeven toelichting gaat de kantonrechter ervan uit dat het bedrag van € 5.890,05 een bedrag van € 843,75 betreft voor een
APK-keuring, een bedrag van € 1.818,82 aan kosten voor het inbouwen van het eerste motorblok en een bedrag van € 3.227,28 aan kosten voor het inbouwen van het tweede motorblok. Ter onderbouwing van deze kosten heeft [X] verwezen naar de facturen die als bijlagen zijn gevoegd bij de brief die als productie 13 bij dagvaarding is overgelegd.
5.16.
[A] betwist het bedrag van € 5.890,05 aan [X] verschuldigd te zijn. Hij wijst erop dat op de door hem overgelegde factuur van [X] van 7 september 2020 ook reeds de APK-keuring, het inbouwen van het eerste motorblok en verschillende onderdelen in rekening zijn gebracht en stelt zich op het standpunt het op die factuur vermelde bedrag van € 2.000,00 exclusief btw contant te hebben betaald. Volgens [A] kan [X] dus niet nog eens kosten voor de APK-keuring en voor het inbouwen van het eerste motorblok vorderen. Wat betreft de kosten voor het inbouwen van het tweede motorblok voert [A] aan dat deze niet voor zijn rekening kunnen komen, omdat hij al heeft betaald voor het inbouwen van het eerste motorblok en het niet aan hem te wijten is dat dit niet deugdelijk is gebeurd.
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat van de door [X] gevorderde hoofdsom een bedrag van € 2.400,00 toewijsbaar is en overweegt daartoe het navolgende.
5.18.
Vooropgesteld wordt dat [X] , gelet op hetgeen in conventie is overwogen, geen aanspraak kan maken op betaling van het volledige bedrag van € 5.890,05. In dat bedrag zijn immers ook de kosten begrepen die betrekking hebben op het inbouwen van het eerste motorblok. Aangezien die werkzaamheden gebrekkig zijn geweest en hebben geleid tot het vastlopen van de motor, heeft [A] daarbij geen baat gehad, zodat hij daarvoor niet hoeft te betalen.
5.19.
[A] en [X] verschillen van mening over de vraag of zij voor de door [X] verrichte werkzaamheden een vaste prijs hebben afgesproken. [A] stelt zich op het standpunt dat aanvankelijk was afgesproken dat de werkzaamheden 1 à 1,5 dag in beslag zouden nemen tegen een tarief van € 70,00 per uur, maar dat er later extra werkzaamheden zijn bijgekomen en in verband daarmee is afgesproken dat [A]
€ 2.000,00 exclusief btw daarvoor in rekening zou worden gebracht. [X] betwist dat sprake was van een vaste prijsafspraak, maar heeft ter zitting desgevraagd niet duidelijk weten te maken wat zij met [A] ter zake van de hoogte van het in rekening te brengen loon en het aantal in rekening te brengen uren precies heeft afgesproken. [X] heeft zich bovendien tevens op het standpunt gesteld dat zij [A] , om tot een voor partijen aanvaardbare oplossing te komen, het voorstel heeft gedaan om tegen betaling van een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw, zijnde € 2.400,00 inclusief btw, tot een afwikkeling te komen en dat dat de achtergrond was van de factuur van 7 september 2020. In plaats van de ruim 60 uren die aan de camper waren gewerkt in verband met het inbouwen van het eerste motorblok, zou [X] slechts 12 uur in rekening brengen en voor het inbouwen van het tweede motorblok niets meer factureren, aldus [X] . De kantonrechter ziet in deze omstandigheden aanleiding om aan te nemen dat het bedrag van € 2.400,00 inclusief btw als redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW kan worden beschouwd voor de door [X] wel deugdelijk verrichte werkzaamheden. De vordering van [X] kan dus hooguit tot dit bedrag worden toegewezen.
5.20.
Zoals reeds overwogen, stelt [A] zich echter op het standpunt al € 2.000,00 aan [X] betaald te hebben. Volgens [A] hoefde hij de op de factuur van 7 september 2020 in rekening gebrachte btw niet te betalen indien hij contant zou betalen en heeft hij met zijn contante betaling die factuur dus volledig voldaan. [X] betwist dat [A] contant een bedrag van € 2.000,00 aan haar heeft betaald. Zij stelt zich op het standpunt dat de factuur van 7 september 2020 geen gewone factuur betreft maar een pro forma factuur, die is opgesteld in verband met haar voorstel tot betaling van het bedrag van
€ 2.000,00 exclusief btw. Volgens [X] is [A] niet akkoord gegaan met dat voorstel en wilde hij slechts € 500,00 betalen, maar is hij ook niet tot betaling van dat bedrag overgegaan. [A] heeft op zijn verzoek wel de pro forma factuur meegekregen, daarop vervolgens de regel waar stond ‘Proefafdruk’ weggelakt en hij doet in de onderhavige procedure ten onrechte voorkomen alsof die factuur een gewone factuur betreft, aldus [X] .
5.21.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op [A] de stelplicht en de bewijslast van zijn stelling dat hij het bedrag van € 2.000,00 contant aan [X] heeft betaald. De kantonrechter is echter van oordeel dat [A] niet tot dit bewijs moet worden toegelaten. [A] heeft ter onderbouwing van de betreffende betaling namelijk gewezen op de door hem overgelegde factuur van [X] van 7 september 2020, maar uit het exemplaar van die factuur dat als productie 5 bij de aan [X] betekende dagvaarding is gevoegd is duidelijk af te leiden dat daarmee is geknoeid en dat het woordje ‘Proefafdruk’ daarop is afgeplakt. [A] heeft hiervoor geen verklaring gegeven en heeft ook niet weersproken dat hij de factuur in kwestie ten onrechte als gewone factuur heeft gepresenteerd. Evenmin heeft [A] weersproken dat hij niet akkoord is gegaan met het voorstel van [X] tot betaling van € 2.000,00 exclusief btw maar zelf betaling van een bedrag van € 500,00 heeft voorgesteld. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de factuur van 7 september 2020 inderdaad slechts een proefafdruk betreft en dat [A] niet akkoord is gegaan met het voorstel van [X] . Gelet hierop, ziet de kantonrechter aanleiding de stelling van [A] dat hij contant € 2.000,00 heeft betaald als onjuist, althans als onvoldoende toegelicht en onderbouwd, te passeren.
5.22.
Nu niet is komen vast te staan dat [A] een bedrag van € 2.000,00 aan [X] heeft betaald, zal hij worden veroordeeld tot betaling van het eerdergenoemde bedrag van € 2.400,00 inclusief btw. In verband met de vertraging in de betaling, is de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente eveneens toewijsbaar.
5.23.
[X] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze kosten kunnen niet worden toegewezen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat [X] [A] , die een consument is, een kosteloze aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de in artikel 6:96 BW bedoelde eisen.
5.24.
[A] dient als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie te worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [X] aan de hand van het toe te wijzen bedrag tot op heden begroot op een bedrag van € 187,00 aan salaris gemachtigde (2 salarispunten x tarief € 187,00 x 0,5).

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [X] tot betaling van een bedrag van € 1.006,25, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 875,00 vanaf 15 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van [A] , tot op heden begroot op € 747,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten aan de zijde van [Y] , tot op heden begroot op 622,00;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
veroordeelt [A] tot betaling van een bedrag van € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 5 april 2022 tot de dag van volledige betaling;
6.7.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 187,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.
(DM(O)