In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser sub 1, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van eiser sub 2, en gedaagde. Eiser sub 2 vorderde een contactverbod tegen gedaagde, die hem via verschillende media bedreigde en onrechtmatige uitlatingen deed. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat gedaagde zich onrechtmatig gedroeg, wat een zwaarwegend belang voor eiser sub 2 rechtvaardigde om een contactverbod op te leggen. Dit contactverbod werd toegewezen, omdat gedaagde meerdere dreigende berichten had gestuurd en niet in staat was gebleken om zich aan eerdere afspraken te houden om elkaar met rust te laten.
Eiser sub 2 had ook gevorderd dat gedaagde verboden werd om uitlatingen over hem te doen tegenover derden. De rechtbank wees deze vordering af, omdat de uitlatingen van gedaagde niet onrechtmatig waren in de zin van artikel 6:162 BW. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting van gedaagde zwaarder woog dan de belangen van eiser sub 2, omdat eiser sub 2 niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden door de uitlatingen van gedaagde. De rechtbank besloot dat gedaagde een dwangsom moest betalen voor elke overtreding van het contactverbod, maar compenseerde de proceskosten tussen partijen.