In deze zaak vordert eiser [A] betaling van een huurachterstand van [X], die sinds 1 maart 2014 een woning huurt van [A] voor € 850,00 per maand. Eiser stelt dat [X] sinds december 2014 een huurachterstand heeft opgebouwd en vordert een totaalbedrag van € 6.812,54 aan huurachterstand, € 4.965,06 aan contractuele rente en € 865,91 aan buitengerechtelijke kosten. [X] verzet zich tegen de vordering en stelt dat er geen huurachterstand bestaat, onder andere omdat een deel van de vordering verjaard is. De kantonrechter oordeelt dat [A] onvoldoende heeft onderbouwd dat er nog een huurachterstand bestaat en wijst de vordering af. De kantonrechter merkt op dat [A] niet duidelijk heeft gemaakt hoe de huurachterstand is opgebouwd en dat er geen inzicht is gegeven in de betalingen die door [X] zijn gedaan. Bovendien is het aannemelijk dat een deel van de vordering is verjaard, aangezien [A] de verjaring niet heeft gestuit. De kantonrechter wijst de vordering van [A] af en veroordeelt hem in de proceskosten van [X]. De voorwaardelijke reconventionele vordering van [X] wordt niet besproken, omdat de vordering in conventie is afgewezen.