ECLI:NL:RBOVE:2022:2933

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
C/08/268884 / HA ZA 21-306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen opdrachtgever en aannemer over de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk en dwaling bij het aangaan van een minnelijke regeling

In deze zaak tussen [A] c.s. en Vakmanwerkt Projecten B.V. betreft het een geschil over de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk. De rechtbank Overijssel oordeelt dat partijen hebben gedwaald bij het aangaan van een minnelijke regeling. De eisende partijen, [A] c.s., hebben op 31 januari 2019 een overeenkomst gesloten met Vakmanwerkt voor het uitvoeren van werkzaamheden aan hun schuur. Na klachten over de uitvoering hebben partijen op 22 oktober 2020 een schikking getroffen, maar Vakmanwerkt heeft de overeengekomen werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. [A] c.s. vorderen wijziging van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden en dwaling, en verzoeken de rechtbank om Vakmanwerkt te veroordelen tot het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de betonvloer in de schuur. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen ten tijde van de schikking een verkeerde voorstelling van zaken hadden. De rechtbank wijzigt de overeenkomst en verplicht Vakmanwerkt om de betonvloer door een gespecialiseerd bedrijf te laten verwijderen en opnieuw aan te brengen binnen drie maanden na betekening van het vonnis, op straffe van een direct opeisbare boete. Daarnaast worden de vorderingen van [A] c.s. met betrekking tot de groepenkast en de expertisekosten toegewezen, terwijl de stallingskosten worden afgewezen. Vakmanwerkt wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/268884 / HA ZA 21-306
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van

1.[A] ,wonende in [woonplaats] ,

2.
[B],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
hierna te gezamenlijk te noemen [A] c.s.,
advocaat: mr. F.B.M. van Aanhold,
tegen
de besloten vennootschap
VAKMANWERKT PROJECTEN B.V.,
kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen Vakmanwerkt,
advocaat: mr. M. Samsen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 september 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 24 november 2021, waarbij door mr. Samsen pleitaantekeningen zijn overgelegd en waarvan aantekening is gehouden door de griffier;
- de brief van mr. Van Aanhold van 1 december 2021, met daarin de opdrachtbevestiging van 31 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vakmanwerkt is een aannemersbedrijf. [A] c.s. zijn particulier.
2.2.
Partijen hebben op 31 januari 2019 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Deze overeenkomst hield kort gezegd in dat Vakmanwerkt in opdracht en voor rekening van [A] c.s. diverse aanpassingen zou (laten) doen aan de bestaande schuur bij de woning van [A] c.s.
2.3.
Omdat [A] c.s. meenden dat Vakmanwerkt in de uitvoering van de tussen partijen gesloten overeenkomst op verschillende punten was tekortgeschoten, zijn zij bij deze rechtbank een procedure begonnen. De mondelinge behandeling in die procedure heeft op 22 oktober 2020 plaatsgevonden.
2.4.
Tussen partijen is ter terechtzitting een minnelijke regeling tot stand gekomen, die is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting (hierna: de schikking). Voor zover hier van belang houdt het proces-verbaal in:
(…)
“Ter beëindiging van hun geschil komen partijen het volgende overeen:
1.
Vakmanwerkt zal de volgende werkzaamheden verrichten:
A.
De betonvloer in de schuur van de woning van [A] c.s. zal aan de rechterzijde worden afgeschaafd en aangeheeld zodat deze niet meer schuin afloopt en de gehele vloer in de schuur zal worden opgevuld waar het scheuren betreft die breder zijn dan drie millimeter.
In de schuur zal Vakmanwerkt een nieuwe groepenkast aanbrengen, zowel leveren als installeren, die voldoet aan de eisen en minimaal 1 krachtstroomgroep heeft. De groepenkast komt op dezelfde plek als waar de huidige groepenkast hangt.
(…)
2.
De werkzaamheden zoals genoemd onder 1. zullen zijn afgerond vóór 31 januari 2021.
(…)
4. Partijen verlenen elkaar nu reeds, onder de voorwaarde dat aan het vorenstaande volledige uitvoering wordt gegeven, algehele en finale kwijting.
5. Deze overeenkomst is niet vatbaar voor ontbinding wegens toerekenbare niet-nakoming.
6. Partijen dragen ieder hun (verdere) eigen kosten en verzoeken om doorhaling van de zaak op de rol.
(…)
2.5.
Op 27 januari 2021 is Vakmanwerkt naar [A] c.s. gegaan om de betonvloer te bekijken. Vervolgens is door (de advocaten van) partijen uitvoerig gecorrespondeerd over de te volgen werkwijze met betrekking tot het herstel van de betonvloer.
2.6.
Vakmanwerkt heeft op 27 januari 2021 werkzaamheden verricht aan de groepenkast in de schuur van [A] c.s. [X] installatietechniek B.V. (hierna: [X] ) heeft in opdracht van [A] c.s. op 4 februari 2021 een rapport uitgebracht met betrekking tot deze groepenkast.
2.7.
De heer [Y] van Goedegebouw Advies heeft op 2 juli 2021 een rapport uitgebracht met betrekking tot de betonvloer en de groepenkast.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[A] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bepaalt dat de gevolgen van onderdeel 1A van de schikking op grond van onvoorziene omstandigheden, dan wel op grond van dwaling worden gewijzigd, in die zin dat Vakmanwerkt door een gespecialiseerd bedrijf de betonvloer in de schuur van de woning van [A] c.s. laat verwijderen en een nieuwe betonvloer laat aanbrengen, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, op straffe van een direct opeisbare boete. [A] c.s. vorderen daarnaast dat de rechtbank bepaalt dat Vakmanwerkt er voor zorg draagt dat [A] c.s. rechtstreeks garantie krijgen van het gespecialiseerde bedrijf dat deze werkzaamheden uitvoert, en dat [A] c.s. deze werkzaamheden op kosten van Vakmanwerkt mogen laten verrichten indien deze werkzaamheden niet tijdig door het gespecialiseerde bedrijf zijn afgerond. Voor wat betreft onderdeel 1B van de schikking vorderen [A] c.s. dat de rechtbank bepaalt dat Vakmanwerkt deze werkzaamheden binnen drie maanden na betekening van dit vonnis uitvoert, hetgeen ook de 19 punten genoemd in de e-mail van 15 februari 2021 van mr. Van Aanhold (productie 6 van [A] c.s.) omvat, althans dat de rechtbank bepaalt dat dit onderdeel van de schikking op grond van onvoorziene omstandigheden, dan wel op grond van dwaling wordt gewijzigd in die zin dat Vakmanwerkt ook deze 19 punten binnen drie maanden na betekening van dit vonnis uitvoert, op straffe van een direct opeisbare boete. Ook voor dit onderdeel vorderen [A] c.s. dat zij deze werkzaamheden op kosten van Vakmanwerkt mogen laten verrichten indien Vakmanwerkt deze werkzaamheden niet tijdig heeft afgerond. Ten slotte vorderen [A] c.s. veroordeling tot betaling van een bedrag van € 3.333,55 met rente, als ook van een bedrag van € 100,00 per dag aan huurkosten, gerekend vanaf 1 februari 2021, voor iedere maand dat de schuurvloer niet hersteld is (met rente), en met veroordeling van Vakmanwerkt in de proceskosten.
3.2.
[A] c.s. leggen – samengevat – het volgende aan hun vordering ten grondslag. Op het moment dat Vakmanwerkt met het afgesproken herstel van de betonvloer zou gaan beginnen, is tussen partijen discussie ontstaan over de juiste manier van herstel. [A] c.s. hebben hierop advies van deskundigen ingewonnen, waaruit naar voren komt dat het verwijderen van de betonvloer en het plaatsen van een nieuwe betonvloer de enige oplossing is. Nu de overeengekomen manier van herstel niet mogelijk blijkt, hebben partijen die afspraak bij een onjuiste voorstelling van zaken gemaakt. Er is dan ook sprake van dwaling, dan wel van onvoorziene omstandigheden die maken dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in redelijkheid niet van [A] c.s. gevergd kan worden. [A] c.s. willen om die reden dat de rechtbank bepaalt dat de overeenkomst wordt gewijzigd. Omdat [A] c.s. het vertrouwen in Vakmanwerkt kwijt zijn, willen zij rechtstreekse garantie van het gespecialiseerde bedrijf die deze werkzaamheden voor Vakmanwerkt gaat verrichten en hebben zij een termijn en een direct opeisbare boete gekoppeld aan de te verrichten werkzaamheden. Voor wat betreft de groepenkast heeft Vakmanwerkt de overeengekomen werkzaamheden volgens [A] c.s. gebrekkig uitgevoerd. Dit is namelijk door een deskundige vastgesteld, en door nog een andere deskundige bevestigd. [A] c.s. vragen de rechtbank om te bepalen dat Vakmanwerkt deze gebreken herstelt, op straffe van een direct opeisbare boete. Omdat [A] c.s. geen gebruik van hun schuur hebben kunnen maken, stallen zij hun spullen noodgedwongen in een gehuurde ruimte. De kosten hiervan dienen voor rekening van Vakmanwerkt te komen, totdat de schuurvloer hersteld is. Ook dienen de kosten van de door [A] c.s. ingeschakelde deskundigen en de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor rekening van Vakmanwerkt te komen.
3.3.
Vakmanwerkt voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van belang is.
In reconventie
3.4.
Vakmanwerkt vordert – kort samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank de schikking voor wat betreft onderdeel 1A ontbindt, dan wel bepaalt dat Vakmanwerkt voor wat betreft deze verbintenis is bevrijd, en dat de rechtbank voor recht verklaart dat Vakmanwerkt onderdeel 1B van de schikking is nagekomen en dat [A] c.s. ten aanzien hiervan geen vordering meer heeft op Vakmanwerkt, met veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
3.5.
Vakmanwerkt legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. Vakmanwerkt heeft [A] c.s. drie mogelijkheden voor herstel van de betonvloer aangeboden, waarvan [A] c.s. er geen een heeft aanvaard. Hierop heeft Vakmanwerkt een deskundige ingeschakeld die een bepaalde wijze van herstel heeft voorgeschreven. Ook deze optie is door [A] c.s. geweigerd. Volgens Vakmanwerkt mochten [A] c.s. in redelijkheid deze optie niet weigeren, zodat [A] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de schikking. Voor wat betreft dit onderdeel van de schikking vordert Vakmanwerkt daarom ontbinding, dan wel dat zij van haar verbintenis bevrijd is. Met betrekking tot de groepenkast is Vakmanwerkt van mening dat zij deze werkzaamheden conform afspraak heeft uitgevoerd, zodat [A] c.s. niets meer van haar te vorderen hebben.
3.6.
[A] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van belang is.

4.De beoordeling

In conventie

De betonvloer
4.1.
[A] c.s. hebben zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan ongewijzigde instandhouding van de gemaakte afspraak met betrekking tot het herstellen van de betonvloer, in redelijkheid niet van hen gevraagd kan worden. Volgens [A] c.s. liggen deze omstandigheden in de degradatie van de betonvloer. Hiertoe hebben [A] c.s. aangevoerd dat de betonvloer veel krimpscheuren vertoond, waardoor ‘ijsschotsen’ ontstaan. Deze ijsschotsen zullen door gebruik van de vloer steeds kleiner worden, waardoor de vloer steeds onstabieler en in zijn geheel onbruikbaar wordt, aldus [A] c.s.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [A] c.s. onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden, zodat de primaire vordering moet worden afgewezen. Voor dit oordeel is het volgende van belang. [A] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat de staat van de betonvloer steeds slechter wordt, en dat de enige oplossing – zijnde het verwijderen en opnieuw aanleggen van de vloer – niet is verdisconteerd in de schikking, maar dit is door Vakmanwerkt gemotiveerd betwist, stellende dat de gebrekkige staat van de vloer al voor de eerste procedure die partijen gevoerd hebben bekend was. [A] c.s. hebben hierop hun stelling dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden niet nader onderbouwd. Dit lag, gelet op de gemotiveerde betwisting door Vakmanwerkt, wel op hun weg. Nu [A] c.s. hebben nagelaten hun stelling op dit punt nader te onderbouwen is niet vast komen te staan dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden, zodat de primaire vordering zal worden afgewezen.
4.3.
Subsidiair hebben [A] c.s. zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van dwaling. Hiertoe hebben [A] c.s. aangevoerd dat beide partijen ten tijde van het tot stand komen van de schikking een verkeerde oplossing voor ogen hadden. Vakmanwerkt heeft dit gemotiveerd betwist door aan te voeren dat zij eind januari 2021 naar de betonvloer is komen kijken omdat er veel tijd was verstreken en dat zij er voor wilde zorgen dat er een ‘goede partij’ mee aan de slag zou gaan. Vervolgens heeft Vakmanwerkt [A] c.s. drie opties voor herstel aangeboden, maar dit is volgens Vakmanwerkt slechts uit coulance gedaan.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen ten tijde van het tot stand komen van de schikking beide een verkeerde oplossing voor ogen gehad, en hebben zij dus gedwaald ten aanzien van die oplossing. Voor dit oordeel is van belang dat beide partijen bij het aangaan van de schikking dachten dat de oplossing die zij voor ogen hadden, zou gaan werken. Vervolgens heeft Vakmanwerkt, op het moment dat zij met de herstelwerkzaamheden wilde gaan beginnen, duidelijk haar twijfels geuit over de overeengekomen manier van herstel. Dit blijkt uit meerdere e-mailberichten van haar advocaat, waarin namens Vakmanwerkt aan [A] c.s. wordt medegedeeld dat zij vreest dat de nieuw aangebrachte laag beton op den duur gebreken zal gaan vertonen. Vakmanwerkt heeft weliswaar aangevoerd dat de overeengekomen manier van herstel altijd tot de mogelijkheden heeft behoord, en dat zij uitdrukkelijk heeft aangeboden om tot deze wijze van herstel over te gaan, maar hierbij verwijst Vakmanwerkt naar het projectadvies van Thomsit, en Thomsit heeft het over het ‘stralen’ van de betonvloer, niet over afschrapen zoals is overeengekomen. Dit betekent dat de wijze van herstel die Vakmanwerkt heeft voorgesteld, en nog steeds voorstelt, niet de wijze is die partijen op 22 oktober 2020 in het kader van de schikking zijn overeengekomen. Dit standpunt gaat naar het oordeel van de rechtbank om die reden niet op. Daarnaast is de rechtbank van oordeel van [A] c.s. voldoende hebben onderbouwd dat het verwijderen van de betonvloer en het plaatsen van een nieuwe betonvloer de enige juiste oplossing is. Hierbij verwijzen [A] c.s. naar het rapport van [Y] , als ook naar drie andere deskundigen ( [C] , [D] en [E] ) die allemaal tot dezelfde conclusie komen, namelijk dat het verwijderen van de bestaande betonvloer en het plaatsen van een nieuwe vloer de enige oplossing is. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van wederzijdse dwaling met betrekking tot de wijze van herstel van de betonvloer.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat [A] c.s. (als ook Vakmanwerkt) de afspraak met betrekking tot het herstellen van de betonvloer onder invloed van dwaling hebben gemaakt en dat zij deze afspraak bij een juiste voorstelling van zaken niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gemaakt. Dit betekent dat [A] c.s. de overeenkomst in beginsel kunnen vernietigen. [A] c.s. hebben de rechtbank echter op grond van artikel 6:230 lid 2 BW verzocht in plaats van de vernietiging van de overeenkomst uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het door de dwaling geleden nadeel te wijzigen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de feitelijke gang van zaken, in samenhang met hetgeen overwogen onder 4.4., volgt dat het meest aannemelijke scenario is dat [A] c.s. bij een juiste voorstelling van zaken wel een overeenkomst met Vakmanwerkt zouden hebben gesloten, maar op andere voorwaarden. Partijen hebben immers vanaf het moment dat Vakmanwerkt tot herstel van de betonvloer zou overgaan lange tijd – via hun advocaten – gecorrespondeerd over wat de juiste wijze van herstel zou moeten zijn. Gelet hierop kan artikel 6:230 lid 2 BW toepassing vinden.
4.6.
De rechtbank zal de overeenkomst zo wijzigen dat het nadeel dat [A] c.s. bij instandhouding van de overeenkomst met Vakmanwerkt lijden, wordt opgeheven. De rechtbank zal daartoe de gevorderde wijziging van de overeenkomst door [A] c.s. toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is [A] c.s. in de dwaling er vanuit gegaan dat zij met de afspraak over de betonvloer een voldoende reparatie daarvan zouden krijgen. Nu het verwijderen en het opnieuw plaatsen van de betonvloer de enige oplossing blijkt om in die situatie terecht te komen, zal de rechtbank de overeenkomst in die zin wijzigen.
Termijn, garantie en de direct opeisbare boete
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de overeenkomst met betrekking tot de betonvloer wijzigen, in die zin dat Vakmanwerkt door een gespecialiseerd bedrijf de betonvloer in de schuur van de woning van [A] c.s. laat verwijderen en een nieuwe betonvloer laat aanbrengen. De rechtbank zal de termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis uit de vordering overnemen, aangezien Vakmanwerkt ter zitting heeft verklaard dat dit een haalbare termijn is.
4.8.
De vordering van [A] c.s. met betrekking tot de garantie zal worden afgewezen. Hiervoor is van belang dat de aannemer verantwoordelijk en aansprakelijk is voor gebreken en tekortkomingen in het opgeleverde werk, en dus ook verantwoordelijk is voor onderaannemers. Een onderaannemer kan hooguit een garantie met betrekking tot de door hem uit te voeren werkzaamheden ten opzichte van de hoofdaannemer geven, niet ten opzichte van de opdrachtgever. Om die reden zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
4.9.
De rechtbank zal de door [A] c.s. gevorderde direct opeisbare boete toewijzen. Hiervoor is het volgende van belang. Vakmanwerkt heeft weliswaar aangevoerd dat een direct opeisbare boete onredelijk is, en dat [A] c.s. bij niet-nakoming door Vakmanwerkt een vervangende schadevergoeding kan vorderen, maar hiermee heeft zij onvoldoende weersproken dat een extra prikkel tot nakoming, in de vorm van een direct opeisbare boete, noodzakelijk is. Daar komt bij dat door [A] c.s. onweersproken is gesteld dat Vakmanwerkt pas vlak voor het verstrijken van de termijn waarbinnen het initieel overeengekomen herstel zou plaatsvinden, bij de betonvloer is komen kijken. Gelet hierop zal de direct opeisbare boete zoals deze door [A] c.s. is gevorderd, worden toegewezen.
4.10.
Ten slotte vorderen [A] c.s. met betrekking tot de betonvloer dat indien Vakmanwerkt de (gewijzigde) overeenkomst niet tijdig heeft laten uitvoeren, [A] c.s. dit alsnog op kosten van Vakmanwerkt mag laten doen. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen, aangezien hiertegen door Vakmanwerkt geen specifiek verweer is gevoerd. Daarnaast is deze veroordeling voor [A] c.s. van belang zolang er door Vakmanwerkt nog werkzaamheden verricht moeten worden.
De groepenkast
4.11.
Met betrekking tot de groepenkast hebben [A] c.s. zich primair op het standpunt gesteld dat Vakmanwerkt dit onderdeel van de schikking gebrekkig is nagekomen. Hierbij verwijzen [A] c.s. naar het rapport van [X] . [A] c.s. vorderen herstel van deze gebreken door Vakmanwerkt, op straffe van een direct opeisbare boete. Vakmanwerkt heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat Vakmanwerkt enkel een nieuwe groepenkast in de schuur zou aanbrengen, en dat zij die werkzaamheden, alsook enkele werkzaamheden op aanbeveling van [X] , heeft uitgevoerd. Daarmee is het aanbrengen van een nieuwe groepenkast in de schuur afgerond, aldus Vakmanwerkt.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat in het licht van de oorspronkelijk gesloten overeenkomst, het plaatsen van de groepenkast in de schuur niet los kan worden gezien van het maken van voorzieningen voor deze groepenkast in de woning. Hiervoor is van belang dat [A] c.s. onweersproken hebben gesteld dat namens Vakmanwerkt, op basis van meerwerk, de groepenkast in de woning is aangepast. Daarnaast heeft Vakmanwerkt ter zitting aangegeven dat de voorzieningen in de woning en de schuur op elkaar moeten zijn aangesloten. De twee groepenkasten kunnen ook in het licht van de schikking niet los van elkaar worden gezien. De schikking ziet weliswaar alleen op de groepenkast in de schuur, maar naar het oordeel de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de schikking mee dat ook de verbinding met de groepenkast in de woning daarbij hoorde. Dit betekent dat, hoewel Vakmanwerkt slechts voor wat betreft drie van de herstelpunten bij e-mail van 24 februari 2021 aan [A] c.s. heeft erkend dat deze onder onderdeel 1B van de schikking vallen (de automaat van de groepenkast 3x 40A vervangen door een automaat 3x 20A, de groepenkast aan de onderkant voorzien van een afdekplaat en de losse schakelaar vervangen voor een nieuwe), alle door [A] c.s. genoemde herstelpunten naar het oordeel van de rechtbank onder 1B van de schikking vallen.
4.13.
Vervolgens is het de vraag of Vakmanwerkt de schikking op dit punt deugdelijk heeft uitgevoerd. Vast staat dat Vakmanwerkt uitvoering heeft gegeven aan deze afspraak. Volgens [A] c.s. is deze uitvoering gebrekkig geweest, en zij hebben bij e-mail van 15 februari 2021 – onder verwijzing naar het rapport van [X] – negentien herstelpunten aan Vakmanwerkt voorgelegd. De rechtbank is van oordeel dat Vakmanwerkt onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de drie punten die volgens haar wel onder 1B van de schikking vallen, deugdelijk heeft uitgevoerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Vakmanwerkt, behoudens het herstelpunt genoemd onder 1 (aanleveren schema’s en tekeningen van de elektrische installatie), onvoldoende heeft weersproken dat zij de overige van de 19 punten niet naar behoren heeft uitgevoerd. Vakmanwerkt heeft aangevoerd dat – afgezien van de drie hiervoor genoemde punten – de herstelpunten niet onder de schikking vallen, maar gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, namelijk dat de twee groepenkasten niet los van elkaar gezien kunnen worden, gaat dat standpunt niet op. Dit betekent dat het primair door [A] c.s. gevorderde, met uitzondering van het herstelpunt genoemd onder 1, zal worden toegewezen.
Termijn en direct opeisbare boete
4.14.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door [A] c.s. gevorderde nakoming van onderdeel 1B van de schikking toewijzen. Ook voor deze veroordeling geldt dat de gevorderde termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis zal worden toegewezen, aangezien Vakmanwerkt ter zitting heeft verklaard dat dit een haalbare termijn is. De direct opeisbare boete zal eveneens worden toegewezen, nu Vakmanwerkt onvoldoende heeft betwist dat een extra prikkel tot nakoming noodzakelijk is.
4.15.
Ook voor wat betreft de groepenkast vorderen [A] c.s. dat zij de gebreken op kosten van een derde mogen laten herstellen, indien Vakmanwerkt niet tijdig tot herstel overgaat. Aangezien hiertegen door Vakmanwerkt geen specifiek verweer is gevoerd, zal dit eveneens worden toegewezen.
De expertisekosten en buitengerechtelijke kosten
4.16.
[A] c.s. vorderen een bedrag van € 3.333,55 aan schadevergoeding, welk bedrag bestaat uit de kosten voor het rapport van [Y] (€ 907,50), het rapport van [X] (€ 762,30) en de kosten die mr. Van Aanhold heeft gemaakt na de eerste aanmaning en voor het opstellen van de dagvaarding (€ 1.663,75).
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de vordering toewijsbaar. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Gelet op de discussie die is ontstaan over de juiste wijze van herstel van de betonvloer acht de rechtbank het redelijk dat [A] c.s. hiervoor een deskundige hebben ingeschakeld. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de kosten qua omvang onredelijk zijn, zodat aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Vakmanwerkt heeft weliswaar aangevoerd dat [A] c.s. geen (andere) schadevergoeding vorderen, maar tussen partijen is niet in geschil dat Vakmanwerkt ten aanzien van de betonvloer toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de initiële aannemingsovereenkomst. Vervolgens hebben partijen gedwaald over de wijze van herstel, en hebben [A] c.s. [Y] ingeschakeld om advies in te winnen. Dit zijn expertisekosten die vallen onder artikel 6:96 lid 2 sub b BW, en deze kosten zullen dan ook worden toegewezen. Voor wat betreft de groepenkast was er tussen partijen discussie of deze deugdelijk was aangelegd. In dat licht bezien was het naar het oordeel van de rechtbank redelijk dat [A] c.s. hiervoor een deskundige hebben ingeschakeld. Ook de kosten van [X] zijn qua omvang niet door Vakmanwerkt betwist, zodat aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Aangezien in deze procedure is vast komen te staan dat Vakmanwerkt deze werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd, zijn ook de kosten van [X] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW toewijsbaar.
4.18.
Ten slotte de kosten van mr. Van Aanhold. Deze kosten zijn toewijsbaar op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Deze kosten kunnen ook worden gevorderd indien er geen (andere) schadevergoeding wordt gevorderd, zodat het standpunt van Vakmanwerkt ook ten aanzien van deze kosten niet opgaat. Omdat de rechtbank deze kosten in het licht van de problemen met betrekking tot de betonvloer en de groepenkast redelijk acht, en de kosten an sich niet door Vakmanwerkt zijn betwist, is ook voor wat betreft deze kosten voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets en zullen deze kosten dan ook worden toegewezen.
De stallingskosten
4.19.
De door [A] c.s. gevorderde stallingskosten zullen worden afgewezen. De rechtbank is – gelet op de betwisting hiervan door Vakmanwerkt – van oordeel dat [A] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van facturen, dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt (en nog steeds maken).
Conclusie in conventie
4.20.
De rechtbank zal voor wat betreft de betonvloer het subsidiair door [A] c.s. gevorderde toewijzen. Met betrekking tot de groepenkast zal de rechtbank het primair door [A] c.s. gevorderde toewijzen. De overige vorderingen van [A] c.s. zullen eveneens worden toegewezen, met uitzondering van de stallingskosten.
4.21.
Vakmanwerkt zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de kant van [A] c.s. vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 127,24
b. griffierecht € 952,00
c. advocaatkosten € 1.126,00 (2 punten, voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 563,00 per punt)
totaal € 2.205,24
4.22.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna te melden wijze worden toegewezen.
In reconventie
4.23.
Gelet op het oordeel van de rechtbank in conventie, zal de vordering van Vakmanwerkt in reconventie worden afgewezen. Vakmanwerkt zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 563,00 (1 punt, voor de conclusie van antwoord in reconventie, maal het tarief van € 563,00 per punt).

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijzigt onderdeel 1A van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 22 oktober 2020 als volgt: Vakmanwerkt zal de betonvloer in de schuur van de woning van [A] c.s. door een gespecialiseerd bedrijf laten verwijderen en een nieuwe betonvloer door een daartoe gespecialiseerd bedrijf laten aanbrengen, waarbij als gespecialiseerd bedrijf heeft te gelden een bedrijf dat is aangesloten bij een branchevereniging zoals Stichting Afbouwkeur te Veenendaal of een bedrijf aangesloten bij een garantiefonds zoals Bouwgarant, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, op straffe van een direct opeisbare boete van € 500,00 per dag dat Vakmanwerkt hiermee in gebreke blijft en met een maximum van € 15.000,00;
5.2.
bepaalt dat indien Vakmanwerkt niet tijdig de werkzaamheden genoemd onder 5.1. heeft uitgevoerd, [A] c.s. deze werkzaamheden op kosten van Vakmanwerkt door een gespecialiseerd bedrijf mogen laten uitvoeren;
5.3.
veroordeelt Vakmanwerkt om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de werkzaamheden onder 1B van de tussen partijen gesloten overeenkomst schikking van 22 oktober 2020 uit te voeren, hetgeen ook omvat de 19 punten genoemd in de e-mail van 15 februari 2021 van mr. Van Aanhold aan mr. Samsen, met uitzondering van hetgeen genoemd onder punt 1 in deze e-mail, dit op straffe van een direct opeisbare boete van € 100,00 per dag dat Vakmanwerkt hiermee in gebreke blijft en met een maximum van € 3.000,00;
5.4.
bepaalt dat indien Vakmanwerkt niet tijdig de werkzaamheden genoemd onder 5.3. heeft uitgevoerd, [A] c.s. deze werkzaamheden op kosten van Vakmanwerkt door een gespecialiseerd bedrijf mogen laten uitvoeren;
5.5.
veroordeelt Vakmanwerkt tot betaling aan [A] c.s. van een bedrag van € 3.333,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt Vakmanwerkt in de proceskosten, aan de kant van [A] c.s. vastgesteld op € 2.205,24;
5.7.
veroordeelt Vakmanwerkt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Vakmanwerkt niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
wijst het meer of andere gevorderde af;
In reconventie
5.9.
wijst de vordering af;
5.10.
veroordeelt Vakmanwerkt in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. vastgesteld op € 563,00;
In conventie en in reconventie
5.11.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van hetgeen beslist onder 5.8. en 5.9. – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022. (wv)